Israël van Voolen

Israël van Voolen is op 22 april 1875 in Amsterdam geboren als derde kind van kapper Mozes David van Voolen (Hoorn 1 juli 1844) en Rachel Keesing (Amsterdam 20 augustus 1842), die op 15 juni 1870 in Amsterdam getrouwd waren. De oudste dochter Elisabeth stierf in haar eerste levensjaar (1871). Sara werd in 1872 geboren, daarop volgde David (1874); en jonger dan Israël waren Gerrit (1876), Elisabeth (1878) en Gompert (1879). Zijn drie broers stierven voor de oorlog en zijn beide zussen werden in Sobibor vermoord. Drie schoonzussen, een zwager en ook een aantal van de daaropvolgende generatie zijn vermoord. Ook Israël, zijn tweede vrouw, een zoon en een stiefzoon kwamen om in de oorlog. Zijn andere zoon en twee neven overleefden.

Israël van Voolen

Voornaam
Israël
Achternaam
van Voolen
Geboortedatum
21 april 1875
Geboorteplaats
Amsterdam
Sterfdatum
05 november 1942
Sterfplaats
Auschwitz

Israël is vernoemd naar zijn grootvader, behanger Israël Tobias Keesing, (Amsterdam 22 september 1798 - Amsterdam 11 maart 1871, Muiderberg rij C 8-73). Opgegroeid in een arm kinderrijk gezin in de Amsterdamse joodse buurt, klom Israël van Voolen op tot een succesvol ondernemer in Haarlem, met hart voor zijn familie en de joodse gemeenschap. In de familie werd hij Ies genoemd.
Op zijn lidmaatschapskaart als diamantbewerker staat in 1900 dat hij werkeloos is. Volgens overlevering is dat de reden waarom hij en zijn jongste broer Gompert (Amsterdam 7 mei 1879) naar Haarlem gaan en in 1901 een bedrijf oprichten waar mensen op afbetaling goederen konden kopen: Gebroeders van Voolen, NV. In 1903 staat Israël aan de Smedestraat 23 ingeschreven, Gompert aan de Kleine Houtstraat 47. In Amsterdam trouwden de beide broers met twee zusjes: Israël op 23 maart 1904 met Flora Kan (Amsterdam 3 augustus 1883) en Gompert op 15 februari 1906 met Julie Kan (Amsterdam 26 oktober 1885). Israël staat als ‘handelsreiziger’ genoteerd, zijn broer Gompert is ‘koopman’. De vader van hun vrouwen, Eli Kan, is kleermaker, ‘plisseerder’ (iemand die fijne plooien in stoffen maakt).

In 1907 verhuizen beide families en de firma naar Spaarne 45-47 in Haarlem. Kort daarop, in februari 1911, leggen I. van Voolen en G. van Voolen de nog steeds aanwezige eerste steen voor het tweelingpand Spaarne 25-27, gespiegelde roodbakstenen huizen, die zij in 1914 betrekken. Een smalle zakeningang aan Spaarne 27 ‘rood’ vormt de verbinding met het magazijn aan Spaarnwouderstraat 3. Hun oudere broers David en Gerrit werken mee. Op Spaarne 27 woont Israël en zijn gezin, op nummer 25 Gompert en diens familie, beiden met twee in Haarlem geboren zonen, Maurits genoemd naar hun grootvader van vaderszijde, Mozes van Voolen, en Elius vernoemd naar hun grootvader van moederskant, Eli Kan (Meppel 8 maart 1849 – Amsterdam 1938, ooit beroemd als de oudste bewoner van De Joodsche Invalide). Het eerste kind van Israël en Flora, Maurits (Haarlem 10 december 1904) stierf al op de laatste dag van 1906 en is met een kleine steen bijgezet op de joodse begraafplaats van Haarlem (westzijde, rij 17 A graf 14).

1905/06: Israël en Flora met hun jong overleden eerste kind Maurits Foto: https://www.europeana.eu/de/item/272/resource_document_jhm_foto_F300536

Op 5 oktober 1907 werd hun zoon Elius geboren en de jongste, Maurits ‘Broer’ op 25 augustus 1909. De oudste zoon van Gompert en Julie, Maurits, is geboren op 6 december 1906, en diens broer Elius, ‘Ee’ op 12 november 1907.

Vader Israël van Voolen met zijn zonen. Links Maurits, rechts Elius.

Israël en Flora van Voolen-Kan met hun twee zonen Elius staand en Maurits ‘Broer’ zittend, achter hun huis aan het Spaarne

Leed bleef Israël niet bespaard: zijn moeder stierf op 5 september 1908 in Amsterdam (begraven op Muiderberg rij D F00-35), zijn jongere broer Gerrit (Amsterdam 15 juni 1876) op 13 april 1920 (begraven Muiderberg D-Q00-168), zijn vader overleed 78 jaar oud op 29 april 1923 (begraven Muiderberg C 47-17) en zijn oudste broer David (Amsterdam 14 januari 1874) in april 1924 (begraven Muiderberg E 14-9).
In datzelfde jaar, op 21 oktober 1924, volgde de dood van zijn jongste broer, buurman en zakencompagnon Gompert (Joodse begraafplaats Haarlem, oostzijde rij 15 graf 5). Na diens dood was Israël ook verantwoordelijk voor het gezin van zijn schoonzus en haar twee zonen. Zijn eigen vrouw, Flora van Voolen-Kan stierf 53 jaar oud op 14 december 1936 en ligt begraven op de Haarlemse begraafplaats (westzijde, rij 23, graf 6).

In  de Nieuwe Haarlemsche Courant van 31 juli 1914 verscheen onderstaande oproep, gedaan door de gebroeders Van Voolen. Het toont hun betrokkenheid bij de maatschappij toen in Nederland de mobilisatie was afgekondigd vanwege de Eerste Wereldoorlog. 

Israël was actief bestuurslid van de Haarlemse Joodse Gemeente en steunde in 1927 de nieuwbouw van een Joodse afdeling van het algemene ziekenhuis Elisabeth Gasthuis aan Groot Heiligland. In het Joods Historisch Museum is hij op een foto uit 1937 te zien, op de voorste rij links, bij de installatie van rabbijn Philip Frank (1910 – 1943) als opperrabbijn van het synagogaal ressort Noord-Holland.

1937. Installatie rabbijn Philip Frank. Israël van Voolen zit links vooraan. Foto: https://data.jck.nl/search/?&qf[]=nave_collectionPart%3AFoto%27s&q=philip%20frank

Grootvader Mozes van Voolen (1845 – 1923) was kapper in de Amsterdamse Utrechtsestraat. Volgens de verhalen hield hij wel van een neutje. Hier is hij te zien achter het huis aan het Spaarne met zijn drie kleinzonen, die allen naar hem genoemd zijn: links Maurits, geboren in 1906 als zoon van Gompert van Voolen, rechts naast hem de oudste Maurits, geboren in 1902 als zoon van David van Voolen en geheel rechts Maurits ‘Broer’ (1909), de zoon van Israël van Voolen.

De neven Van Voolen. Geheel links staat Israëls zoon Elius van Voolen (1907), daarnaast Gomperts zoon Maurits (1906), tweede van rechts Israëls zoon Maurits ‘Broer’ (1909). 

Het warenhuis van de gebroeders Van Voolen was in Haarlem een bekende klank. Onderstaand bericht, gedateerd 8 maart 1936, getuigt van de goede naam die het bedrijf had:

24 juli 1941: uit een van de brieven van Israël van Voolen

Liebe Gerda, lieber Ernest, alles versucht und nichts ist mir gelungen, ich bin fehlgeschlagen und weiß nicht mehr, was ich anfangen muss für unseren Ralf. Konsulate sind geschlossen durch die politische Geschichte, allein von drüben kann vielleicht noch etwas geschehen ab Washington, sehe unsere letzte Briefe.

De oorlogsjaren
 Weduwnaar Israël trouwde op 20 februari 1939 met de weduwe Dina ‘Toni’ Götz, geboren Eschwege (Bamberg) op 3 maart 1873. Zij woonde sinds 1906 met haar man Georg Götz (1870-1933) in Chemnitz, waar zij na diens dood samen met haar zoon Ralf Jakob Götz (Chemnitz 1 november 1913) een klein warenhuis leidde, dat in 1937 ‘ge-ariseerd’ werd. Israël heeft Toni waarschijnlijk in 1937 of 1938 leren kennen, misschien dankzij zijn jongste zoon Maurits, die op 25 april 1934 getrouwd was met de uit Chemnitz afkomstige modiste Mally Ruchel Weissbach, bekend als Mally Rosenfeld (geboren 28 oktober 1912). Maurits had ter voorbereiding op een opvolging in het bedrijf van zijn vader in grote en kleinere warenhuizen in Duitsland gewerkt, waaronder in Chemnitz. Op 9 november 1935 was Israëls eerste kleinzoon, Johnny geboren.

Dat Israël goed op de hoogte was van de situatie in Duitsland is pas bekend sinds zijn kleinzoon Edward in 1997 van Harriet Freitag Senie (New York 1943), de kleindochter van Toni, de brieven in handen kreeg die Israël, Toni, haar zoon Ralf Götz en zijn schoondochter Mally aan Toni’s dochter Gerda (Chemnitz 1908 - 2008) en haar man Ernst Freitag (1904 – 1995) in New York hadden gestuurd. Zij waren daarheen al in 1938 gevlucht, kort na de Novemberpogrom (de zgn. ‘Reichskristallnacht’ op 9-10 november 1938), toen Ralf Götz in hechtenis genomen was en een paar weken met ‘Schutzhaft’ in het concentratiekamp Buchenwald gevangen zat.

Israël en Toni van Voolen-Götz, geboren Eschwege

In 1938 was Toni’s appartement aan de representatieve Kaßbergstraße 22a door de Gestapo in beslaggenomen als plaatselijk hoofdkwartier. In de vijf kelderruimten en in het tuinhuis van dit statige pand bouwde de Gestapo in 1938-39 hun beruchte en gevreesde folterkamers. Het pand is tijdens een geallieerde luchtaanval op 5 mei 1945 met de grond gelijkgemaakt en het grondstuk lag decennialang braak. Toni en haar zoon Ralf verhuizen naar een kleiner appartement aan de Germaniastraße 11 in het voorhuis op de eerste verdieping (gebombardeerd, nu Rudolf-Breitscheid-Straße) – op dit adres staat Israël in 1942 nog in het telefoonboek van Chemnitz ingeschreven.

De brieven
De situatie in Duitsland zou sneller dan verwacht verslechteren. Het lukte Israël met veel moeite om samen met zijn vrouw Toni en haar zoon Ralf eind 1939 per trein naar Nederland te vluchten. Toni schrijft:

‘Ich bin froh, dass wir heute in Holland sind. Wir haben den letzten Zug genommen, der nach Holland ist gegangen. Gewöhnlich ist die Fahrt elf Stunden, jetzt 32 Stunden. Am deutschen Zoll haben wir viel Mühe gehabt. Aber wir sind ohne weitere Schwierigkeiten nachts in Holland angekommen.‘

Vanuit Den Haag, waar Maurits en zijn vrouw Mally woonden, schrijven Israël, Toni en Ralf op 31 december 1939 naar New York, eerst Israël:

‘Liebe Gerda und Ernst, habe ich gutgetan, um abzureisen nach Holland mit Mutti?‘

En dan schrijft Toni, kennelijk in de hoop ooit nog naar Chemnitz terug te kunnen keren:

‘Sonntagvormittag, nachdem die Zeitungsberichte sich mehr und mehr verschlechterten, ließ Pa sich nicht mehr halten, besorgte ein Billet bis hierher. In größter Eile packten wir einige Koffer und verließen dann fluchtartig das Land. Ella, unsere Stütze, versorgt die Wohnung bis wir wieder zurückkommen. Obgleich wir uns groß erkundigten, ob die Verbindungen der Züge nach dem Ausland aufrechterhalten sind, hatten wir doch eine ganze Menge Enttäuschungen erlebt. Die Fahrt nach Den Haag, die sonst ohne Umsteigen in 15 Stunden erledigt ist, dauerte 39 Stunden mit vielen, vielen Abänderungen, überall hatte das Militär die Züge besetzt und selbstverständlich das Vorrecht, doch langsam kamen wir auch zum Ziel. Hier sind wir nun bei den Kindern von Pa, Mally und Mau (Maurits) gut aufgehoben, harren der Dinge, die da kommen. Zu unserer größten Freude treffen wir Ralf auch noch hier, da er Holland als Zwischenaufenthalt für einige Tage benutzen wollte, ehe er nach England übersiedelt. Ist er einmal in London, kann er nicht zurück. Die Ereignisse sind aber so, dass Ralph hier noch besser aufgehoben ist in Holland durch seine Staatsangehörigkeit. In dieser Angelegenheit haben wir durch die neue Familie sehr viel Glück. Sie tun alles, was sie nur können für uns, obgleich sie selbst große geschäftliche Sorgen haben. Alle sind bemüht uns zu helfen und alles erträglich zu machen. Außer uns dreien leben auch noch die Eltern von Mally (Markus und Jacheta Rosenfeld) hier, die aus Deutschland mussten, da sie Polen sind.

Israël had Haarlem al verlaten, zijn warenhuis was niet meer van hem, zoals krantenberichten van 13 maart en 30 april 1940 laten zien:

Israël en Toni in cafetaria Martens in Rotterdam

Zij woonden eerst aan de Mathenesserweg en later aan de Burgemeester Meineszlaan 36a in Rotterdam, dicht bij de consulaten en de haven.

Uit deze brieven blijkt hoe Israël voor zijn tweede vrouw Toni, zichzelf en zijn stiefzoon Ralf, en toen dat niet lukte alleen voor Ralf, uitreisvisa voor Amerika probeerde te verkrijgen. Op 1 maart 1941 schrijven Toni en Israël aan Gerda en Ernst Freitag in New York hoeveel moeite het kost om het felbegeerde visum voor Amerika voor Ralph te verkrijgen, ondanks de verklaring die Gerda en Ernst verstuurd hebben. Israël voegt aan de brief toe, dat ze al heel blij zijn als hun Amerikaanse familie de helft van 1800 dollar voor het visum van Ralph kan verzorgen, zij ouderen komen dan later wel aan de beurt, in rustiger tijden.

Aan het einde van die maand, op 30 maart 1941 schrijven Ralf, Toni en Israël vanuit Limbrichterstraat 63 ´per adres S. Wolff, Sittard´ (waar Ralf sinds februari woonde) naar New York:

Liebe Gerda und lieber Ernest,
Wir haben in letzter Zeit mehr auf telegrafischem als auf brieflichen Wege in Verbindung gestanden. Das besagt aber keineswegs, dass wir gedankenlos all das hinnehmen würden, was Ihr in den vorangegangenen Monaten für uns getan habt und heute noch stetig für uns tut. Ihr habt ganz außergewöhnliche Anstrengungen gemacht, um mir behilflich zu sein. Ihr habt dies wirklich in wahrhaft großmütiger Weise getan, und meine Gedanken weilen stets in tiefer Dankbarkeit bei Euch. Und gerade, weil ich ermesse, welch großes Opfer dies für Euch bedeutet, fühle ich dies ganz besonders. Wir wollen hoffen, dass diese riesengroßen Anstrengungen nun auch bald von dem ersehnten Erfolgt bekrönt werden. Heute früh erhielt ich von Mutter und Pa per Eilboten die Nachricht, worin A. E. Euer Kabel (telegram) bestätigt, dass Ihr das Akkreditiv in der verlangten Form gestellt habt. Das Reisebüro hat sich nunmehr sofort mit dem Konsulat in Verbindung gestellt und hofft, dass ich recht bald dort vorgeladen werde. Ich nehme an, dass ich im Laufe der kommenden Woche auch eine Nachricht vom Konsulat erhalten werde, die mir Klarheit hierüber verschafft. Wenn es dann so weit ist, werde ich mit Hochdruck weiterarbeiten.
Auch Pa‘s und Mutters Angelegenheit sind noch beim Konsulat in Bearbeitung. Der Konsul hat noch keine endgültige Stellungnahme zu dem Affidavit genommen. Dies erwarten wir aber auch in den nächsten Tagen. Pa lässt ja nicht locker und spricht jede Woche dort mehrere Male vor. Auch bleibt er im engsten Kontakt mit American Express Büro. Sobald wir hierin etwas hören, werden wir es Euch brieflich oder telegraphisch übermitteln. …

Maar er doemen meer problemen op, want niet alleen is het onzeker dat ze ooit een uitreisvisum zullen krijgen, ook de verhuizing van de spullen is moeilijk. Ze kunnen waarschijnlijk hoogstens handbagage meenemen:

Nunmehr ist Pa auch mit einer internationalen Spedition in Verbindung getreten bezüglich unseres Gepäcks, was wir gedenken, vorab zu schicken. Ihr seht, wir sind sehr optimistisch. Leider ist dies eine recht unerfreuliche Angelegenheit: Bis Lissabon muss die Fracht in Gulden bezahlt werden, hingegen verlangt man für die Beförderung Lissabon - New York Dollars. Die Fracht beträgt per Kubikmeter $ 50,--. Nachdem Ihr nun schon so unermesslich viel für uns und ganz besonders für mich getan habt, fällt es mir außerordentlich schwer, Euren Rat und Hilfe deshalb anzufragen. Die genauen Frachtkosten in $s wissen wir noch nicht, doch wenn diese feststehen, werden wir Euch diese telegraphisch berichten. Leider besitzen wir keine fremde Valuta, und so müssen wir uns deshalb in dieser Angelegenheit an Euch wenden. Solltet Ihr aber die Frachtkosten für zu hoch und unerschwinglich halten, so werden wir auf dieses Gepäck verzichten. Man müsste es dann hier einlagern und auf bessere Zeiten warten, die eine billigere Verfrachtung ermöglichen. In diesem Fall würde dann unser Reisegepäck aus zwei Handkoffern bestehen, denn soweit ich unterrichtet bin, darf man nur so viel mitnehmen, wie man selbst tragen kann.

En ook in Sittard zijn er problemen, want, schrijft Toni:

Hier im Hause Wolff herrscht seit einigen Tagen große Trauer. „Polly“ ist nämlich spurlos verschwunden.

Israël voegt daaraan toe:

Liebe Kinder, schade, dass für uns beide noch keine Aussicht besteht wegen der großen Spesen, um nach USA zu kommen. Ich weiß, was Ihr für Ralph habt getan, was außerordentlich nett ist und Ihr habt noch die Reise Lissabon – New York in Dollar zu zahlen, da man von hier aus mit holländischem Geld nur bis Lissabon kann zahlen. Das ist wieder eine große Aufgabe für Euch, doch Ralph kann ruhig dritte Klasse fahren. Für Ralph ist das nicht schlimm. Er kann das schnell wieder abzahlen, wenn er an der Arbeit ist. Hier hat er gar keine Arbeit und dafür ist es besser, dass er bei Euch ist, das ist auch beruhigender für uns alle. Helfe bitte, wo möglich ist und er freut sich, wenn er wieder arbeiten kann. Mit Herrn Kr. stehen wir in Verbindung. Vielleicht kann dieser es uns erleichtern mit einem Akkreditiv, aber das ist noch sehr fraglich. Mutti hat viel Sehnsucht nach allen.
Liebe Kinder, doch Ralph ist der erste, der wegmuss. Ich hoffe, dass Ihr alles gut verstanden habt. Liebe Grüße, Euer Pa.

Op 24 juli 1941, opnieuw uit Sittard, schrijft hij vertwijfeld:

Liebe Gerda, lieber Ernest, alles versucht und nichts ist mir gelungen, ich bin fehlgeschlagen und weiß nicht mehr, was ich anfangen muss für unseren Ralf. Konsulate sind geschlossen durch die politische Geschichte, allein von drüben kann vielleicht noch etwas geschehen ab Washington, sehe unsere letzte Briefe.
Ich hoffe, dass Eure Bemühungen mehr Resultate für unseren Ralf bekämen. Es ist nicht mein Charakter, etwas aufzugeben, aber jetzt bin ich nicht in der Lage, mehr Nutzen für ihn zu bekommen. Eure liebe Mutti ist sehr tapfer und leistet viel, darum hoffe ich, dass auch Eure liebe Mutti es sollte erleben, alles dort in USA zu sehen. Wir passen gut aufeinander auf. Bleibt geküsst und guten Mutes. Viele Grüße von Euren Pa.

In een ongedateerde brief schrijft Israël:

Liebe Gerda und Ernest,
dass ich eine ganze Weile an Euch nicht geschrieben hatte, lag an den verschiedenen Verlusten, die ich unerwartet im Hinblick auf meine finanzielle Lage erlitten hatte, die sowohl Eure Mutter mit ihrem deutschen und mich mit meinem holländischen Vermögen ereilt haben. Zur Zeit unserer Heirat war unsere pekuniäre Lage so gestellt, dass wir ohne jegliche Schwierigkeiten unabhängig miteinander leben konnten. Der allgemeine wirtschaftliche und politische Zustand hat dies zunichte gemacht, und wir beide sind dadurch in Abhängigkeit geraten. Nun muss ich an Euch die ernste Frage richten, ob Ihr uns beide unter diesen Umständen aufnehmen wollt und könnt. Wenn dies Euch nicht möglich sein konnte, so würde ich deshalb ja auch nicht böse sein. Ihr könntet dann allein Eure Mutter aufnehmen und ich würde dann hier zurückbleiben, bis ich in der Lage bin, nachzukommen.
Es fällt mir sehr schwer, dass ich Euch dies schreiben muss, aber Eure Mutter ist mir zu sehr ans Herz gewachsen, um sie in ein solch armutsvolles Leben durchmachen zu lassen.
Dass ich auch Ralf liebgewonnen habe, wirklich alle Sorgen mit uns und hilft uns, wo er kann.
Ich hielt es für meine Pflicht, weil ich so offenherzig mit Euch sprechen musste. Es ist ja Euer gutes Recht, über unsere Lage vollkommen informiert zu sein.
Ich bin natürlich imstande, die Passage zu bezahlen und werde wahrscheinlich dann noch circa fl 400 übrigbehalten.
Ihr werdet sicherlich verstehen können, dass Eure Antwort von ganz besonderer Bedeutung für mich ist, die ich nun mit größerem Interesse erwarte.
Mit vielen herzlichen Grüßen, Euer Pa.

Alles was tevergeefs: eind 1942 werden Israël en Toni uit hun huis gehaald en via het Rotterdamse verzamelpunt ‘Loods 24’ naar Westerbork gebracht. Hun transport naar Auschwitz vertrok op 2 november 1942, waar ze direct na aankomst, op 5 november 1942 vermoord zijn. Israël van Voolen was 67 jaar, Dina ‘Toni’ van Voolen-Eschwege was 69 jaar oud.

Familieleden
Ook de jongste zoon van Israël, Maurits ‘Broer’ van Voolen (1909), zijn vrouw Mally van Voolen-Rosenfeld en hun zoontje Johnny van Voolen overleefden de oorlog niet. Zijn oudste zoon Elius overleefde in de onderduik.
Israëls stiefzoon Ralf Jakob Götz werd verraden en vermoord in Auschwitz.
Zijn twee zussen Sara van Embden-van Voolen en Elisabeth Keesing-van Voolen werden vermoord, evenals zijn schoonzussen Julie van Voolen-Kan en Rachel van Voolen-Granade en Rachels enige dochter Helena van Amerongen-van Voolen en haar man Izak David van Amerongen.
De oudste zoon van zijn broer Gompert Maurits van Voolen (1906) werd vermoord, diens jongste dochter Annelise Julie van Voolen stierf als baby in Westerbork. Maurits’ vrouw Henny van Voolen-Kastan overleefde verschillende Duitse concentratiekampen, de oudste dochter Georgine overleefde in onderduik. De jongste zoon van Gompert, Elias ‘Ee’ of Edward, vluchtte met vrouw en kind via Curaçao naar New York.
Israëls nicht Estelle van Voolen (1866) overleefde Auschwitz niet.
De zoon van zijn broer David, Maurits (1902) keerde met vrouw Elza en dochter Ina na hun vlucht naar Engeland terug naar Nederland.

Stolpersteine
Op 27 november 2013 hebben Israëls beide na de oorlog geboren kleinzonen Edward en Ernst en zijn achterkleinzoon Elias van Voolen, samen met hun achternicht Georgine Hes-van Voolen, kleindochter van Julie van Voolen-Kan, Stolpersteine geplaatst voor de tweelingpanden aan Spaarne 25-27 in Haarlem, ter nagedachtenis aan hun grootouders Israël en Julie.
Op 23 april 2015 heeft Ernst Stolpersteine gelegd aan de Burgemeester Meineszstraat in Rotterdam, het laatste adres van Israël en Toni van Voolen-Eschwege. Daarna, op 30 september 2015 heeft Edward Stolpersteine in de Kaßbergstraße 22a in Chemnitz gelegd, ter nagedachtenis aan zijn grootvader Israël, diens tweede vrouw Toni en haar zoon Jakob Ralf Götz.
Voor zijn tante Mally van Voolen-Rosenfeld en haar ouders Markus en Jocheta Rosenfeld-Kessler, die via kamp Westerbork naar Sobibor gedeporteerd en daar op 28 mei 1943 vermoord zijn, heeft Edward in Chemnitz op 20 september 2016 Stolpersteine aan de Theaterstrasse 36a (waar zich vroeger de Äußere Klosterstraße 3 bevond) laten leggen.

Edward van Voolen schreef over zijn familie ‚Spaarne 25 en 27, Haarlem’ in: Denise Citroen, Frits Rijksbaron en Geert Jan de Vries, Joodse huizen. Verhalen over vooroorlogse bewoners, 2015, p. 139-146

Stolpersteine in Chemnitz

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.