Alida (Aaltje) van Volen-Härtz werd geboren in Harderwijk op 10 november 1884. Ze was het zesde kind van de acht in dit gezin. Aaltje was de dochter van Mozes Levie Härtz (Harderwijk 1841- Amsterdam 1900) en Kaatje Härtz-Cohen (Harderwijk 1850 -Deventer 1919). Zij is vernoemd naar haar grootmoeder van vaderskant, Aaltje Härtz-van Mentz (Harderwijk 1801-Sobibor 1943). Aaltjes zusters en broers Emilia (1876-Auschwitz 1942), Levie (1878 - ?), Sodik (1878-Sobibor 1943), Isaac (1880 - ?), Alex (1883-Sobibor 1943), Grietje (1886 - ?) en Abraham (1888- Auschwitz 1943) zijn ook allemaal in Harderwijk geboren.
Aaltje van Volen-Härtz
- Voornaam
- Aaltje
- Achternaam
- Aaltje van Volen-Härtz
- Geboortedatum
- 09 november 1884
- Geboorteplaats
- Harderwijk
- Sterfdatum
- 08 oktober 1944
- Sterfplaats
- Auschwitz
Aaltje Härtz trouwde op 19 januari 1910 in Zaandam met Mozes van Volen. Mozes is geboren op 9 november 1884, als zoon van kapper Abraham David van Volen (1849-Amsterdam 1942) en Reijna van Volen-da Cunha (1857-1919). Mozes was de derde zoon van vijf. De oudste twee waren David (1876- Auschwitz 1943) en Gerrit (1880-? 1944), de jongste twee Jacob (1890-1939) en Benjamin (1897-1982).
Onderstaande foto's van de familie Van Volen komen uit privécollectie van Marcel Worms, kleinzoon van Aaltje en Mozes van Volen-Härtz en zoon van Cato Worms-van Volen.
Trouwfoto van Mozes van Volen en Aaltje Härtz
Aaltjes schoonvader Abraham David van Volen (1849- Amsterdam 1942)
Aaltje en Mozes kregen vier kinderen, Abraham (Amsterdam, 27 mei 1911), Cato (Amsterdam 23 april 1914), David (Amsterdam 13 november 1915) en Jacques (Amsterdam,9 maart 1924). Het gezin woonde tot april 1941 aan het Oosterpark 25 hs in Amsterdam.
Mozes en Aaltje van Volen-Härtz (rechts) met hun kinderen Abraham, Cato en David
Abraham en Cato
De kinderen Van Volen, midden jaren dertig. Van links naar rechts: Jacques, Abraham, Cato en David
Mozes had sinds 1927 een banketbakkerij aan de Camperstraat 54 hoek Blasiusstraat in Amsterdam, beroemd om zijn gemberbolussen: ‘Een bolus van Van Volen’ was niet alleen begrip in Amsterdam en er was zelfs een liedje over.
November 1939
De oudste zoon Abraham studeerde vanaf 1930 handelswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en behaalde zijn doctoraalexamen op 1 februari 1937. Daarna werd hij bedrijfseconoom. Hij woonde toen de oorlog begon nog thuis aan het Oosterpark 25 hs, net als zijn zuster Cato tot haar huwelijk in 1942 en zijn jongste broer Jacques.
Zoon David was na zijn huwelijk op 15 maart 1939 met Melanie Celina (Millie) Swaab (Amsterdam, 25 juni 1916) het huis uitgegaan en woonde boven de banketbakkerij van zijn vader aan de Camperstraat 54 in Amsterdam. Zij kregen op 21 augustus 1940 een zoontje: Max Jacob. David was banketbakker/kok, Millie was ‘herstelnaaister'.
David van Volen
Dochter Cato werkte als ‘schrijfster’ bij de gemeente Amsterdam bij de statistische afdeling.
Cato van Volen
April 1938
Hun bestemming werd Bergen-Belsen. De personen in het treingedeelte voor Bergen-Belsen dachten dat ze naar Theresienstadt zouden gaan, maar dit kamp was overvol.
Publieke verkoop 18-2-1941
De lotgevallen van de zeven zusters en broers van Aaltje van Volen – Härtz zijn even dramatisch. Drie van hen waren vermoedelijk kort na hun geboorte gestorven: Levie (1878 - ?), Isaac (1880 - ?) en Grietje (1886 - ?). Vier zijn in de oorlog vermoord.
Haar oudste zuster Emilia van Straten-Hartz (Harderwijk 29 november 1876) is samen met haar man Hartog van Straten (Harderwijk 29 oktober 1876) op 7 december 1942 in Auschwitz vermoord. Haar broer Sodik Hartz (Harderwijk 6 juni 1878) is samen met zijn vrouw Marianna Callo (Sliedrecht 7 juni 1881) op 4 juni 1943 in Sobibor vermoord. Beide families hadden geen kinderen. Alex Hartz (Harderwijk 23 juni 1883) is samen met zijn vrouw Eliza Nihom (Meppel 6 januari 1879) op 14 mei 1943 in Sobibor vermoord, en ook de jonge gezinnen van hun kinderen Cato Swaap-Hartz (Deventer 1911) en Mozes Hartz (Deventer 1915) werden vermoord. Aaltjes jongste broer Abraham Härtz (22 januari 1888) is op 19 januari 1943 in Auschwitz vermoord, en ook zijn vrouw Rika Henderina Härtz – Cohen, hun kinderen Cato Behr - Härtz, Aron Mozes en Emilia Härtz en hun families zijn vermoord.
Ook Aaltjes neven en nichten zijn vermoord, waaronder haar neef Hartog Härtz (Harderwijk 1876-Sobibor 1943, zoon van haar oom Abraham Levie Härtz) diens vrouw en vier kinderen.
De zonen van Aaltje en Mozes, Abraham en Jacques, kwamen vrij zeker op 30 juli 1942 aan in kamp Westerbork. Ze kregen daar functies bij de Joodse Raad en tevens de daarbij behorende Sperre. Volgens hun kaarten van de Joodse Raad werd Abraham ‘medew. afdeling controle’ en werd hij beoordeeld als ‘intelligent, goed medewerker’. Jacques werd ‘belast met de verzorging der post J.R.’ Zijn kwalificatie was ‘middelm. ijverig’. Er was vanwege de vele vrijstellingsverzoeken, opgestuurde pakketten enzovoort veel werk voor de postmedewerkers in het kamp.
Hun dochter Cato, die eerder een baan had bij de statistische afdeling van de gemeente Amsterdam, werkte bij de Joodse Raad als steno-typiste. Indruk: ‘gewoon‘. Bij haar staat als aankomstdatum genoteerd: 19 januari 1942. Zij had de vrijheid om heen en weer te reizen tussen Westerbork en Amsterdam. Op een gegeven moment is zij ondergedoken, haar verhaal staat hieronder.
In het voorjaar van '43 kwam Jacques op de lijst van de tot het laatst vrijgestelde medewerkers van de Joodse Raad, zoals op te maken is uit de notitie bovenaan zijn kaart: ‘Au Be’ . Dit betekent 'Ausnahme Bescheinigung’ en staat voor medewerkers van de Joodse Raad met een hogere functie in het kamp. De toevoeging 'Wbk 60' betekende dat hij in barak 60 verbleef.
Op 5 juli 1943 werden zo’n 60 medewerkers van de Joodse Raad vanuit Westerbork teruggestuurd naar Amsterdam, Jacques was hierbij, zijn broer Abraham bleef in het kamp. De reden hiervan wordt duidelijk uit het dagboekfragment uit ‘In Depot’, geschreven door de journalist Philip Mechanicus:
Vandaag is de Joodse Raad geliquideerd. Een deel van zijn leden is hedenochtend naar Amsterdam teruggezonden, zestig met familie, anderen, ook een zestig, zijn voorzien van een rode Z-stempel, hier gebleven en hebben nu dezelfde status als de ‘alte Kamp-Insassen’, die al vierenhalf jaar in het kamp vertoeven. Zij die hier zijn gebleven, zijn zo goed als allen mannen of vrouwen, wier ouders zich eveneens hier bevinden. Zowel zij die hier zijn gebleven als degenen, die naar Amsterdam zijn gegaan, hebben voor een dilemma gestaan. Beide groepen hebben dezelfde trieste ervaring: zij hebben gezien dat gestempelden, die zich hier veilig waanden op een gegeven ogenblik op transport zijn gezonden, ook dat gestempelden die zich in Amsterdam veilig waanden, op een dag uit hun huizen zijn gesleept en via Westerbork naar Polen werden gezonden.
Jacques van Volen keerde 29 september 1943 terug in kamp Westerbork. Hij was een van de 5000 personen die op die dag bij de laatste grote razzia in Amsterdam werd overgebracht naar Westerbork. Onder deze grote groep waren veel medewerkers van de Joodse Raad, ook de beide voorzitters Abraham Asscher en David Cohen hoorden bij deze groep. Amsterdam werd daarna ‘Judenrein’ verklaard.
Op 18 januari 1944 gingen beide broers op het transport naar Theresienstadt. Daar zullen ze hun ouders nog ontmoet hebben, die op 25 januari 1944 vanuit Bergen-Belsen in Theresienstadt aangekomen waren. Vader Mozes overleed een maand later.
De broers Abraham en Jacques werden op 28 september 1944 doorgestuurd naar Auschwitz. Hun moeder Aaltje was op 6 oktober 1944 in Auschwitz aangekomen en meteen in de gaskamer vermoord. Op 10 oktober 1944 werden Abraham en Jacques doorgestuurd naar Dachau.
Abraham van Volens overlijdensdatum is vastgesteld in Dachau op 24 maart 1945. Hij was 31 jaar.
Jacques van Volens overlijdensdatum is vastgesteld in Dachau op 28 maart 1945. Hij was 21 jaar.
Alleen hun zuster Cato overleefde de oorlog. Cato (To) was op 11 juli 1942 met Mozes 'Maurice' Barend (Amsterdam 27 juni 1915) getrouwd, in de hoop dat een huwelijk bescherming voor deportatie zou bieden. To had in 1942 een baan in kamp Westerbork, waarbij zij heen en weer mocht reizen tussen Westerbork en Amsterdam. Een maand na hun huwelijk kregen To en Maurice een Sperre, maar in juni 1943 moest Maurice zich in Westerbork melden. Daar was To ook. Zoals hierboven beschreven werd To en met haar de helft van de Joodse Raadmedewerkers op 5 juli 1943 naar Amsterdam gestuurd, Maurice mocht mee. Op 29 september 1943 was er een grote razzia in Amsterdam, waarbij ook het hele bestuur en alle medewerkers van de Joodse Raad naar Westerbork gezonden werden en de kantoren in Amsterdam werden gesloten. Maurice vertrouwde de situatie niet en wilde onderduiken, To aarzelde in eerste instantie maar volgde zijn raad op. To dook onder in het Drentse Nieuwlande, Maurice in Den Haag. Maurice Barend werd opgepakt en op 5 maart 1944 in Auschwitz vermoord – zijn afscheidsbrief is gepubliceerd in het Auschwitz Bulletin (49,1, januari 2005).
Cato en Maurice
De broer van Maurice, Flip Barend, was de vader van journalist en presentator Frits Barend (1947). (Zie Marijke Barend-van Haeften en Frits Barend, Matze en Mie, Boom 2017, p. 89-92. )
In 1947 trouwde Cato van Volen met Mozes Worms (1912 –1975), die zij al voor de oorlog had leren kennen. Ze kregen een zoon, Marcel. Marcel Worms is een bekend musicus. Ze overleed in 2008. Cato ´To` vertelde haar zoon Marcel altijd dat haar ouders een dag na elkaar geboren waren.