Jacques van Volen

Jacques van Volen was de jongste zoon van banketbakker Mozes van Volen (Amsterdam, 9 november 1884) en Alida (Aaltje) van Volen-Härtz (Harderwijk, 10 november 1885). Hij is geboren in Amsterdam op 9 maart 1924. De oudere kinderen in dit gezin waren Abraham (27 mei 1911), Cato (23 april 1914) en David (13 november 1915). Van Jacques is alleen de volgende informatie van zijn kaart van de Joodse Raad terug te vinden: ‘5j. O.H.S, typen’ en ‘liberaal’.
Het gezin woonde tot april 1941 aan het Oosterpark 25 hs in Amsterdam. De vader van Jacques had sinds 1927 een banketbakkerij aan de Camperstraat 54 hoek Blasiusstraat in Amsterdam.

Jacques van Volen

Voornaam
Jacques
Achternaam
van Volen
Geboortedatum
08 maart 1924
Geboorteplaats
Amsterdam
Sterfdatum
28 maart 1945
Sterfplaats
Dachau

Over het gezin van Jacques is het volgende teruggevonden:
De oudste zoon Abraham studeerde vanaf 1930 handelswetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam en behaalde zijn doctoraalexamen op 1 februari 1937. Daarna werd hij bedrijfseconoom. Hij woonde toen de oorlog begon nog thuis, net als zijn zuster Cato tot haar huwelijk in 1942, en zijn jongste broer Jacques.
Zoon David was na zijn huwelijk op 15 maart 1939 met Melanie Celina (Millie) Swaab (Amsterdam 25 juni 1916) het huis uitgegaan en woonde boven de banketbakkerij van zijn vader aan de Camperstraat 54 in Amsterdam. Zij kregen op 21 augustus 1940 een zoontje: Max Jacob. David was banketbakker/kok, Millie was ‘herstelnaaister’. Dochter Cato werkte als ‘schrijfster’ bij de gemeente Amsterdam bij de statistische afdeling.

Jacques was ´belast met de verzorging der post J.R.´ Zijn kwalificatie was ´middelm. ijverig´.

De gevolgen van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog voor de familie van Volen zijn enigszins te reconstrueren uit onderstaande krantenberichten, gecombineerd met verhuisgegevens uit het archief van Amsterdam. De bakkerij en het woonhuis aan de Camperstraat kwamen in februari 1941 in de publieke verkoop.
De familie verhuisde op 11 maart 1941 vanuit het Oosterpark 25 hs naar de Brinkstraat 39 in Baarn, om vervolgens zes weken later, op 30 april 1941, terug te verhuizen naar Amsterdam, ze gingen wonen aan de Zuider Amstellaan 53 I.

Publieke verkoop 18-2-1941

Ondanks het bericht over een publieke verkoop bleef Mozes werkzaam in de bakkerij aan de Camperstraat, getuige onderstaand politiebericht van juli 1942.

21 juli 1942

In 1943 voltrokken zich nog dramatischere gebeurtenissen voor de familie Van Volen. Van zoon David is bekend dat hij op 12 juli 1942 werkzaam was als ‘cantinebediende Lijnbaangracht 366’. Dat was het adres van de Emigratieafdeling van de Joodse Raad. In het voorjaar van 1943 werd David, samen met zijn vrouw Millie en hun zoontje Max gevangengezet in kamp Vught. Zij kwamen met het kindertransport op 7 juni 1943 vanuit Vught aan in kamp Westerbork. David werd de volgende dag, op 8 juni doorgestuurd naar Sobibor. Daar werd hij op 11 juni 1943 vermoord. Hij was 27 jaar. Zijn vrouw Millie en hun zoontje Max verbleven nog een week of zes in kamp Westerbork, onduidelijk is waarom. Ze verbleven in barak 58. Op 20 juli 1943 vertrokken ook zij naar Sobibor, om op 23 juli 1943 om het leven gebracht te worden. Melanie Celine van Volen-Swaab was 27 jaar, Max Jacob van Volen was 2 jaar oud.

Op 20 mei 1943 moesten Mozes en Aaltje en hun twee zonen Abraham en Jacques hun huis aan de Zuider Amstellaan verlaten. Hun nieuwe adres werd Retiefstraat 84 in Amsterdam. Een maand later, op 20 juni 1943, kwamen vader Mozes en moeder Aaltje aan in kamp Westerbork. Mozes had eerder een Sperre vanwege zijn functie als eigenaar van zijn banketbakkerij. Mozes en Aaltje verbleven bijna drie maanden in het kamp. Op 14 september 1943 moesten ze mee met het gecombineerde transport naar Auschwitz en Bergen-Belsen. Hun bestemming werd Bergen-Belsen. De personen in het treingedeelte voor Bergen-Belsen dachten dat ze naar Theresienstadt zouden gaan, maar dit kamp was overvol. Op 25 januari 1944 ging het grootste deel van hen, inclusief Mozes en Aaltje, alsnog naar Theresienstadt. Daar kwam Mozes van Volen om op 20 februari 1944. Hij was 59 jaar.
Aaltje van Volen-Härtz is op 6 oktober naar Auschwitz getransporteerd en is daar op 8 oktober 1944 vermoord. Ook zij, zijnde 1 dag jonger dan haar man, was 59 jaar.

Beide zonen Abraham en Jacques en hun zuster Cato Barends-van Volen hadden al in 1942 een Sperre vanwege hun functies bij de Joodse Raad. Ze hadden waarschijnlijk functies in kamp Westerbork, waardoor zij wellicht heen en weer konden reizen tussen Westerbork en Amsterdam.
Abraham was ‘medew. afdeling controle‘. Op zijn kaart staat hij beschreven als ´intelligent, goed medewerker´.
Jacques was ´belast met de verzorging der post J.R.´ Zijn kwalificatie was ´middelm. ijverig´.
Cato had eerder een baan bij de gemeente Amsterdam bij de statistische afdeling. Bij de Joodse Raad werkte ze als steno-typiste. Indruk: ‘gewoon‘.

Op 29 september 1943 was de laatste grote razzia in Amsterdam waarbij 5000 personen, waaronder veel medewerkers van de Joodse Raad werden overgebracht naar Westerbork. Amsterdam werd daarna ‘Judenrein’ verklaard. Waarschijnlijk zijn Abraham en Jacques beiden op 29 september 1943 aangekomen in het kamp. Vanwege hun functie gingen ze nog niet meteen op transport. Hun zuster Cato dook onder, zoals later beschreven wordt. Op 18 januari 1944 gingen beide broers op het transport naar Theresienstadt. Daar zullen ze hun ouders nog ontmoet hebben, die op 25 januari 1944 vanuit Bergen-Belsen in Theresienstadt aangekomen waren. Vader Mozes overleed een maand later.

De broers Abraham en Jacques werden op 28 september 1944 doorgestuurd naar Auschwitz. Daarvandaan moesten ze naar Dachau. Hun moeder Aaltje vertrok een week later naar Auschwitz en werd na aankomst vermoord.
Abraham van Volens overlijdensdatum is vastgesteld in Dachau op 24 maart 1945. Hij was 31 jaar.
Jacques van Volens overlijdensdatum is vastgesteld in Dachau op 28 maart 1945. Hij was 21 jaar.

Op 24 maart 1944 verscheen onderstaande advertentie in de krant waarin de veiling van de bakkerij vermeld wordt:

Alleen hun zuster Cato overleefde de oorlog. Cato (To) was op 11 juli 1942 met Mozes 'Maurice' Barend (Amsterdam 27 juni 1915) getrouwd, in de hoop dat een huwelijk bescherming voor deportatie zou bieden. Toen de deportaties naar Westerbork half juli 1942 begonnen, kreeg To een baan in dit doorvoerkamp, waarbij zij heen en weer mocht reizen tussen Westerbork en Amsterdam. Een maand na hun huwelijk kregen To en Maurice een Sperre, maar in juni 1943 moest Maurice zich in Westerbork melden. Daar was To ook. Een maand later werden To en de helft van de Joodse Raad medewerkers naar Amsterdam gestuurd, Maurice mocht mee. Eind september 1943 werd het hele bestuur en alle medewerkers naar Westerbork gezonden en de kantoren in Amsterdam werden gesloten. Maurice vertrouwde de situatie niet en wilde onderduiken, To aarzelde in eerste instantie maar volgde zijn raad op. To dook onder in het Drentse Nieuwlande, Maurice in Den Haag. Maurice Barend werd opgepakt en op 5 maart 1944 in Auschwitz vermoord – zijn afscheidsbrief is gepubliceerd in het Auschwitz Bulletin (49,1, januari 2005).
De broer van Maurice, Flip Barend, was de vader van journalist en presentator Frits Barend (1947). (Zie Marijke Barend-van Haeften en Frits Barend, Matze en Mie, Boom 2017, p. 89-92. )

In 1947 trouwde Cato van Volen met Mozes Worms (1912 –1975), die zij al voor de oorlog had leren kennen. Ze kregen een zoon, Marcel. Marcel Worms is een bekend musicus. Ze overleed in 2008. Cato ´To` vertelde haar zoon Marcel altijd dat haar ouders een dag na elkaar geboren waren.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.