Bronnen

Voedsel in Kamp Westerbork

Toen op 9 oktober 1939 de eerste 22 vluchtelingen in het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork arriveerden waren de meeste werkzaamheden aan het keukengebouw reeds voltooid.[1] ‘De stemming was uitstekend, er stond een stevige soep klaar, de barak was klaar voor de ontvangst en maakte met de prima bedden en prachtige dekens een uitstekende indruk en nog denzelfden avond gingen de eerste berichten uit, dat het nog niet zoo kwaad was in het nieuwe kamp’, schreef de directeur van het kamp, D.A. Syswerda op 3 november 1939 over de aankomst aan Minister van Binnenlandse Zaken, H. van Boeyen. ‘Een cantine is nog niet in te richten; voorloopig geeft de keuken 's middags koffie. Cigaretten zijn in verschillende merken verkrijgbaar, pijpen zijn besteld. Zoodra er een voldoende droog gestookt plaatsje in de barak is zal voor eenige voorraad tabak en chocolade gezorgd worden.’[2]

De bedoelde keuken van het vluchtelingenkamp was ondergebracht in een gebouw van circa 85 meter bij 18,5 meter dat samengesteld was uit drie aaneengesloten barakken met de nummers 28, 29 en 30. De centrale ingang van het gebouw bevond zich in barak 29. Wanneer een vluchteling vanaf de latere Boulevard des Misères deze barak binnenstapte kwam hij of zij terecht in de uitgeefplaats waar zich zowel rechts als links zes uitgifteloketten bevonden. Daarnaast waren in de uitgeefplaats toiletten en het kantoor (ook te gebruiken als slaapplaats) van de kok. Aan de rechterkant van de uitgeefplaats bevond zich de centrale keuken (barak 29/30) en aan de linkerzijde de rituele keuken(barak 29/28). Aansluitend aan beide keukens waren kleine (dag)magazijnruimten, koelcellen en eetzalen voor het personeel. Aan de uiteinden van de barak waren in 1939 het centrale magazijn met kelder van ongeveer 2,5 meter diepte met betonnen vloer (barak 30), en een linnenkamer, naaikamer (met kantoor) en dekenmagazijn gevestigd (barak 28). In totaal waren in de keuken 15 afgescheiden lokalen, deels met houten vloer, deels met een vloer van cementwortel.[3] Het keukengebouw stond in 1939 voor 44.500 gulden op de begroting.[4] De ramen waren op een meter van elkaar aangebracht.[5]  

Aan de buitenkant van de geheel omtegelde barak 28/29/30 bevonden zich in 1939 kranen met warm water, tot 1943 de enige voor de bewoners beschikbare warmwaterkranen in het kamp buiten die in de woningen.[6] Het hete water voor deze kranen, alsmede de rest van keuken, werd via ondergrondse stoomleidingen van het ketelhuis naar de keuken gevoerd. Deze buizen liepen niet over van kwaliteit en moesten gedurende de oorlog diverse malen vervangen worden.[7]

Voor het dak van de keuken waren net als bij vrijwel alle andere gebouwen in het vluchtelingenkamp grijze eterniet asbestgolfplaten gebruikt.[8] Boven op het dak was een grote schoorsteen. De rookkanalen in het gebouw zelf waren in hardgrauw gemetseld.[9]

Eigenlijk al vanaf de komst van de eerste vluchtelingen werden er veranderingen in het keukengebouw doorgevoerd. De naaikamer werd bijvoorbeeld verbouwd tot reparatiewerkplaats voor wasmachines en fungeerde later als kantoor voor de AV (Algemene Voorlichting), de voorloper van de Antragstelle.[10] Ook werden er voor de medewerkers van de keuken plekken gemaakt waar men kon douchen en wassen.[11] Vrijwel alle aanpassingen werden door de kampbewoners zelf gedaan.[12]  

Preparatie van voedsel in het vluchtelingenkamp

Ten tijde van het Centraal Vluchtelingenkamp werkten er tussen de 30 en 50 personen in de keuken, grotendeels op de centrale afdeling.[13] Het deel van het kamp dat ritueel at, was aanzienlijk kleiner dan het deel dat dit niet deed.[14] De extra kosten die waren verbonden aan het maken van de koosjere maaltijden werden betaald door het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen, dat er op stond dat er de mogelijkheid was ritueel te eten.[15]

In 1939 hadden de koks de beschikking over vier ronde kookketels met een inhoud van 600 liter, een kookketel van 500 liter, 2 maal 600 liter kookketels die speciaal waren aangekocht om stamppot in te maken, een melkketel van eveneens 600 liter, diverse koffie- en theeketels, een braadmachine die 450 stukken vlees per uur kon bakken, een aardappelsorteermachine met een capaciteit van 3.500 kilo, verschillende kolenfornuizen, aardappelschilmachines en vleessnijmachines en een electrolux koelkast.[16] De serviesvoorraad bestond uit onder andere platte borden, glazen, sauskommen, soepterrines en groenteschalen.[17]

Vanuit de keuken werd driemaal per dag eten naar de woonbarakken gebracht. Voorafgaand aan het werk, in het Centraal Vluchtelingenkamp werkte men van 8 tot omstreeks half 6, kregen de bewoners het ontbijt voorgeschoteld.[18] ‘We aten met de hele barak in de eetzaal. Daar was een kleine keuken waar brood stond en margarine, marmelade en een beetje kaas. Dat was het ontbijt in het begin’, zo vertelde de in 1940 in Westerbork terechtgekomen Bernard Frenkel (1925).[19]

Alle drie de maaltijden werden in een gamel, een soort melkbus, maar dan van boven tot onder recht, op speciale vierwielige wagentjes met kleine luchtbanden - ‘Essenwagens’ -  door de barakleider samen met de adjunct-barakleider of enkele (aangewezen) vrijwilligers naar de barak gebracht. Het uitdelen van het voedsel in de gezamenlijke barak-dienkeuken met loket en eetzaal geschiedde eveneens door de barakleiding, het afwassen vond plaats door (aangewezen) vrijwilligers of via een rooster.[20] Otto Birnbaum (1902): 

‘Toen wij in Westerbork aankwamen, ontmoeten wij daar allerlei vrienden die we al kenden van het vluchtelingenkamp Beneden-Heyplaats en de villa van de Holland-Amerika lijn in Rotterdam, waar ook vluchtelingen in waren gehuisvest. Wij kregen een woning in een grote barak, en omdat wij de eerste waren in die barak werd ons verzocht de administratie van deze barak te doen. Wij verzorgden daar de mensen en deelden het eten uit. In het middelste gedeelte van deze grote barak was de eetzaal, waar wij gezamenlijk aten. Aan weerszijden van de eetzaal waren de woningen, vier aan iedere kant.’[21]

Na het ontbijt gingen de bewoners van het vluchtelingenkamp naar hun werk of naar school. In de middagpauze om 12.30 uur was het tijd voor het warme eten.[22] Op het menu stonden vaak aardappelen, kool en erwtensoep. In deze periode waren er daarnaast ook nog wel eens eieren, gedroogd fruit en vlees beschikbaar.[23]   

Gedurende de dag waren er nog twee kleine pauzes, een ‘zweites Früstuck” tussen 10.15 uur en 10.30 uur en een koffiepauze tussen 15.30 en 15.45 waarin koffie en thee bij de keuken gehaald werd.[24]

Over de kwaliteit en kwantiteit van het voedsel in het vluchtelingenkamp Westerbork is na de oorlog verschillend geoordeeld. ‘Van 1940 tot 1942, toen de transporten begonnen was de voedselvoorziening heel slecht’, zo vertelde Leo Blumensohn in 1989 aan documentairemaker Willy Lindwer. ‘Het ging niet om de kwaliteit van het eten, maar er was veel te weinig en dat terwijl iedereen moest werken. We waren gewoon uitgehongerd en er kwamen geen pakketten, niet van de Nederlandse overheid, die ons daar ingestopt had, noch van de Nederlandse Joden. Dat heeft bij mij wel kwaad bloed gezet.’[25]

Het gros van de voormalige vluchtelingenkampbewoners beschouwden de voedselvoorziening in deze periode echter als karig, maar in hoeveelheid wel voldoende. In tegenstelling tot Blumensohn oordeelden zij dat er in het Centraal Vluchtelingenkamp geen honger werd geleden.[26] ‘De stamppot vandaag is erg lekker, je kunt ook nog een tweede portie krijgen. Naar ik hoor zijn er ook slechtere dagen, we zullen wel zien’, aldus Fred Schwarz.[27] Of Rosemary May, destijds Rosemarie Cremer geheten (1929): ‘We hebben in Westerbork geen honger gehad. Het eten was voldoende, niet erg smakelijk, maar voldoende qua hoeveelheid.’[28]

Het distributiesysteem

Het meeste voedsel kwam tussen oktober 1939 en juli 1942 in kamp Westerbork binnen via het distributiesysteem. In de loop van 1939 werd er in Den Haag een Landelijk Centraal Distributiekantoor ingericht. Nederland werd ingedeeld in 479 distributiekringen en ruim 1.000 gemeenten kregen een gemeentelijke distributiedienst. Eerste taak van deze diensten was de uitgifte van bonnen aan de Nederlandse bevolking. De bonnen gaven recht op (gedeeltelijke) aankoop van een artikel en werden verstrekt op basis van een distributiestamkaart die weer werden uitgereikt op basis van het bevolkingsregister. Winkeliers plakten de bonnen die zij van de klant ontvingen op vellen die naar het CDK in Den Haag werden gestuurd. Op grond van de getelde bonnen kon de winkelier opnieuw bevoorraad worden.[29]  

Tot oktober 1942 fungeerde kamp Westerbork in dit systeem in de rol van winkelier. In het kamp was een afdeling distributie onder leiding van een gemeentelijke ambtenaar, de heer Molhuysen, die dagelijks bezig was met plakken van bonnen om voedsel geleverd te krijgen. Iedere kampbewoner had in dit systeem een eigen distributiekaart, bonnen en bonkaarten (verzamelbonkaarten voor producten die veel verkocht werden) die door Molhuysen en zijn personeel afzonderlijk verzameld, opgeplakt en opgestuurd werden.[30] Het geleverde voedsel was gebaseerd op een minimum huishouden.[31]

Na de overname van het kamp van de nazi’s in juli 1942 en vervolgens de komst van duizenden nieuwe bewoners bleek al snel dat dit systeem in de praktijk niet langer zou functioneren. Deze conclusie trok ook de directeur van het Centraal Distributiekantoor in Hattem, de heer S. de Hoo, bij een bezoek aan kamp Westerbork. Ter plekke werd besloten dat het kamp een eigen distributiekantoor zou krijgen, waarbij het hoofdkantoor de eindverantwoordelijkheid zou houden. De heer Molhuysen werd vanwege zijn kennis en ervaring benoemd tot leidinggevende. Aad van As, die voor een andere, door de overname van het kamp niet meer bestaande functie naar Westerbork was gekomen, werd aangesteld als zijn tweede man. ‘De Nederlandse kampleiding, die met mij geen raad wist, wilde dat ik de organisatie van dit Westerborkse bijkantoor op mij zou nemen. De Hoo was het met die benoeming eens, hij was zelfs blij dat ik die functie ging vervullen. Ik kreeg direct de gelegenheid om te gaan werken zodra de nodige ruimte ter beschikking was’, aldus Van As.[32]

Vanaf 1 maart 1943 verving Van As Molhuysen als leider van de afdeling. Het kantoor van het CDK was gevestigd in een kleine barak, het ‘groene huisje’ genaamd, dat vlak buiten de prikkeldraadomheining lag. Tot oktober 1942 was hier de burgerlijke stand gevestigd. Van oktober 1943 tot september 1944 was het CDK in barak 80, een Franse barak nabij de registratie, ondergebracht.[33]

Onder Van As functioneerde een kleine Joodse staf. ‘Ik zocht personen uit die bij ons konden werken. De gevangenen die op het kantoor kwamen, waren dankzij dit werk voorlopig van transport vrijgesteld. Er werd me sperren toegezegd voor dertig kampingezetenen. Ik zorgde dan ook dat er dertig personeelsleden op kantoor kwamen. Ik had met de Duitsers niets te maken, ik verzorgde alleen de distributie voor de bewoners van het kamp en niet voor de Duitse staf.’[34]

Tot de groep met uitgekozen gevangenen behoorde bijvoorbeeld Sonni Birnbaum:

‘Ook heb ik bij de distributie gewerkt, op het kantoor van meneer Van As. Hij was altijd ontzettend aardig voor mij. Ik vond het eigenlijk heel vreemd dat hij als niet-Joodse man in Westerbork werkte. Ik herinner me dat zijn vrouw met de baby altijd bij hem op kantoor kwam. Ze waren ontzettend aardig voor al die Joodse mensen die op dat distributiekantoor werkten. Er werd gezegd door de mensen die daar bezig waren dat Van As dingen deed die niemand mocht weten. Dan was er iets geheimzinnigs aan de hand met de kaartjes van de registratie, geloof ik.’[35]  

Bestellingen vanuit kamp Westerbork

In de praktijk betekende de komst van het distributiekantoor dat er geen bonnen meer geplakt hoefden te worden. Vanaf dat moment kreeg het kamp op basis van een sterktestaat (Meldezettel) voedsel toegewezen.[36] Deze sterktestaten werden verstrekt door het statistisch bureau, een onderafdeling van de Lagerverwaltung, dat vanaf maart 1942 het aantal mensen in kamp Westerbork bijhield.[37] Op basis van een sterktestaat kregen Van As en zijn personeel coupures aangereikt van het hoofdkantoor van CDK die zij konden inruilen voor voedsel. Voornamelijk betrof dit boter, melk en kaas dat bij lokale en regionale bedrijven besteld werd.[38] De kruideniers- en bakkerszaken Walles (gevestigd op de plek waar later slagerij Hoogeveen zat) en Fledderus uit Hooghalen leverden van 18 oktober 1942 tot 16 oktober 1943 gezamenlijk bijna 1.2 miljoen broden aan het kamp.[39] Dat is ruim 3.200 broden per dag, zeven dagen in de week.[40] Om dit aantal te kunnen leveren nam Walles er een extra knecht bij. Ook bij bijvoorbeeld de melkfabriek in Hooghalen werden door Joodse koeriers uit kamp Westerbork bestellingen gedaan.[41]    

Vooral vanaf de zomer van 1943 werden er in naam van het kamp ook bij bedrijven in het westen van het land bestellingen geplaatst. In de loop van 1943 werd vrijwel de gehele Joodse gemeenschap van Nederland naar Westerbork gebracht. Daartoe behoorden ook Joden die als directeur, zakenman of bijvoorbeeld handelaar goede connecties binnen de Nederlandse voedselindustrie bezaten. Deze invloedrijke gevangenen werden na aankomst aangesteld als vertegenwoordiger/inkoper en mochten op dienstreis Westerbork regelmatig verlaten. Doel was dat zij door hun netwerk goede deals konden sluiten die gunstig voor het kamp zouden zijn. Andries Davids (1905) was voor de oorlog vertegenwoordiger van de Zaandamse essencefabriek Polak & Schwarz en kwam door zijn goede contacten in de Zaanstreek bij veel bedrijven in deze regio terecht. Beschuitfabriek Hille in Zaandam kreeg door zijn inmenging in juli 1944 bijvoorbeeld de opdracht ruim 1.300 beschuiten aan Westerbork te leveren.[42] Andere inkopers deden zaken in Amsterdam en Rotterdam.[43] Davids en zijn collega’s wisten door hun functie lange tijd van transport gevrijwaard te blijven.        

Zelfverzorgend

Een deel van deze laatste bestellingen werden niet via het CDK maar rechtstreeks vanuit kamp Westerbork betaald. Bij het hoofdkantoor in Den Haag stond het kamp als zelfverzorgend te boek. Dat gaf de kampleiding in principe toestemming tot het organiseren van extra rantsoenen voeding, buiten het CDK om.[44] In de eerste plaatst ging het hierbij om voedsel dat van de kampboerderij kwam. Kampboerderij de Schattenberg werd in mei 1940 in gebruik genomen, alhoewel de ruim 42 hectare land dat bij de boerderij behoorde, al per 1 november 1939 van het departement van Binnenlandse Zaken en later het departement van Justitie voor 1.200 gulden per jaar werd gehuurd.[45] Op de boerderij zelf met zijn rode pannendak en zijn groene staldeuren werd veeteelt bedreven.[46] In 1939 waren er koeien, varkens, schapen en paarden aanwezig.[47] Tijdens de oorlog kwamen daar nog kippen bij, die gedeeltelijk ook in kamp Westerbork zelf werden gehouden.[48]

Het voedsel voor de varkens kwam veelal uit het kamp: overal stonden grote tonnen met daarop de tekst ‘Nur für Speiseresten’.[49] Afvalscheiding was zeker vanaf de zomer van 1943 een belangrijk thema binnen Westerbork.[50] De tot Dienstbereich 6 behorende vuilophaaldienst beschikte over tweewielige transportkarretjes. Iedere emmer moest afzonderlijk naar zijn eindbestemming gebracht worden.[51] Een niet altijd gemakkelijke taak, zo blijkt uit het verhaal van Maurits Coronel. ‘Ik was vuilnisman. Ik moest met een karretje zo’n enorm vat bij de barakken ophalen. Dan moest je zo’n 250 liter vat erop zetten. Maar dat karretje was zo instabiel, dat kon je bijna niet houden, dan viel elke keer die ton eraf. Dan moest je met je handen al het vuilnis weer in die ton doen. Ik had toen een kameraad die mij hielp door als het voor mij te zwaar was die ton aan te pakken.’[52] Dat de kampbewoners het met de afvalscheiding daarnaast niet zo nou namen, valt te lezen in het dagboek van Philip Mechanicus:

‘De Obersturmführer hebben klachten bereikt, dat de barakkenbewoners in de tonnen voor etensresten ook scheermesjes, glasscherven en andere scherpe voorwerpen smijten. Dat mag niet meer voorkomen; het vee is er de dupe van: voortaan moeten deze tonnen bewaakt worden door oude heertjes, die niet in het gewone arbeidsproces zijn ingedeeld. Wat verwacht men van deze heertjes? Dat zij persoonlijk onderzoeken, uit welke bestanddelen het afval bestaat, dat bewoners in de tonnen deponeren?’

Op het land rond de kampboerderij was ten tweede sprake van landbouw. Bij de boerderij had men onder andere een wipkar, boerenwagens, een giertank, een naaimachine, een kunstmeststrooier, een kunstmestzaaiviool, aflegapparaat, ploegen, een cultivator, landrol, zaaimachine, wiedmachine, en een handzaaimachine tot beschikking.[53] Hiermee werden onder ander erwten, aardappelen, haver en koolrapen verbouwd.[54] Dit gebeurde deels op het land, deels (in ieder geval tijdens de vluchtelingenkampperiode) in een groentekwekerij gelegen tussen het kamp en de boerderij.[55]   

De dagelijkse leiding op de boerderij was vanaf 15 maart 1940 in handen van een niet-Joodse pachtboer, Cornelius Fledderus, die er met zijn vrouw en zoontje woonde.[56] Hij stond onder controle van een bedrijfsleider, een SD’er, en had de beschikking over een kleine groep met Joodse personeelsleden. In 1944 en 1945 werd Fledderus gecontroleerd door de dan tweeëntwintigjarige Hielke Dijkstra uit Wijckel.[57] Tegen hem werd in 1947 twintig jaar gevangenisstraf geëist.[58]

Het werk op het land gebeurde voornamelijk door de Joodse gevangenen. In het najaar van 1942 waren dit net binnengebrachte mensen uit de Joodse werkkampen. Zij werden echter al snel vervangen door leden van de Hachsjarah, Palestina pioniers, die voor de oorlog in verschillende kampen in Nederland een agrarische opleiding hadden gevolgd. Door hun voorkomen en achtergrond genoten zij op instigatie van de commandant een aparte positie binnen de samenleving van Westerbork.[59] ‘Doordrongen van een sterk geestelijk bewustzijn, lichamelijk fors en sterk, moedig, zijn zij de voorgangers van de nieuwe generatie, die zich ook hier in Westerbork als leden van de Hasjera, begunstigd door de commandant heeft verzameld’, zo oordeelde Philip Mechanicus.[60]

Naast het voedsel van de kampboerderij werden er ook producten door de kampleiding van externe bedrijven gekocht met eigen financiële middelen. Deze middelen werden ten eerste binnengehaald door kampgevangenen te laten werken buiten het kamp. Zo werden er bijvoorbeeld meisjes en jonge vrouwen gedetacheerd bij een wasserij in Meppel en werkten er in het najaar vaak jonge mensen bij het aardappelrooien bij boeren in de omgeving van kamp Westerbork.[61] Lea Fuchs: ‘Mijn zusjes en ik werden ingezet bij de buitendienst. Samen met leden van een Hachsjarah groep werkten we bij boeren in de omgeving van Westerbork. We moesten ’s morgens vroeg opstaan en in weer en wind werken. Knolletjes trekken en aardappelen poten en dan weer terug naar het kamp. Als we ’s avonds in de barak kwamen, was het meestal zo laat dat iedereen al gegeten had. Het gevolg was dat er vaak geen eten meer voor ons was.’[62]

Ten tweede waren de financiële middelen afkomstig uit de “opbrengsten” van de controles die door de leden van Lippmann, Rosenthal & Co bij aankomst van gevangenen werden uitgevoerd. Deze vloeiden deels terug naar kamp Westerbork.[63]   

 Aardappelkelder

Het grote aantal kampbewoners en de verschillende voedselstromen maakten dat er dagelijks voedsel naar kamp Westerbork werd vervoerd. Op donderdag werd het kamp bijvoorbeeld bezocht door een groentehandelaar die grote partij groenten aanleverde.[64] Daarnaast kwam er regelmatig tussen vijf en zes uur een klein treintje dat voedsel bracht. Dit treintje werd door zijn uiterlijk door de gevangenen tot ‘Sikkie’ omgedoopt.[65]

Gedeeltelijk werden de geleverde etenswaren bij de keuken afgeleverd, door leden van de Fracht Gruppe uitgeladen en naar de keukens, de koelcellen of één van de magazijnen gebracht.[66] Veel groenten en vooral aardappelen werden echter eerst in de aardappelkelder opgeslagen. In deze stenen kelder die in 1942 speciaal voor dit doel was gebouwd konden tegelijkertijd zo’n 400.000 kilo aardappels en groenten worden bewaard.[67] In de periode 1942 – april 1945 lagen naar schatting 2,5 miljoen kilo aardappelen voor enige tijd in de kelder.[68] Op het hoogtepunt werden soms tot driemaal per dag aardappels door boeren uit de omgeving naar kamp Westerbork vervoerd.[69] Jantinus Schutten was destijds bewoner van Hooghalen: 

‘Wanneer je zo dicht bij het kamp woonde als wij, waren de contacten toch anders, dan wanneer je er vandaan woonde. Het kamp was veel meer realiteit. De leiding van het kamp liet bijvoorbeeld aardappelen in de omgeving kopen en deze werden dan door de boeren zelf naar de keuken in het kamp gebracht. Soms moesten ze naar de aardappelkelder gebracht worden, die buiten het kamp aan de oostzijde ligt. Wij mochten soms meerijden om de wagens vol aardappelen er naar toe te brengen.’[70]

Hoofd van de aardappelkelder was de uit Hoogezand afkomstige Joodse aardappelhandelaar, Simon de Beer (1893), die in augustus 1942 in het kamp terechtkwam. De Beer, die in Westerbork bevrijd werd, had gedurende zijn tijd in Westerbork een groep van vijf tot tien medewerkers onder zich.[71]

De keuken tijdens het Durchgangslager Westerbork

Wanneer de aardappelen en groenten gebruikt moesten worden, werden ze door de Fracht Gruppe uit de aardappelkelder naar de keuken overgebracht. Dit gebeurde per kruiwagen, maar soms ook gewoon met de hand. ‘Mijn man moest aardappels van buiten naar de keuken brengen’, zo vertelde Klara Aardewerk-Hamerslag (1915) in een interview opgenomen voor het Shoah Visual Archive. ‘Het was zwaar werk, maar ik had een sterke man. Als er iets zwaars in Westerbork gedaan moest worden werd er altijd om mijn man geroepen.’[72]

Om de alsmaar groeiende mensenmassa in kamp Westerbork te kunnen voeden werd de keuken in 1942 en 1943 diverse malen aangepast. Ten eerste werd er in de vorm van onder andere een grotere aardappelschilmachine, een extra koelkast, zes 200 liter kookketels en een groente- en vleesmolen nieuwe keukenmachines besteld.[73] Ook werd een terrazzo vloer gelegd, een koelcel gebouwd en de capaciteit van de keuken verhoogd door de schoorsteen op het gebouw te vergroten en te verbeteren.[74] Onder andere schoorsteenbouwer Anne Bosch werd hiervoor ingeschakeld. Bosch was tijdens de Tweede Wereldoorlog actief als verzetsman en hielp in kamp Westerbork een aantal mensen ontsnappen. Op 16 april 1944 werd hij vanwege zijn illegale activiteiten gearresteerd. Hij zou de oorlog niet overleven.[75]

Ten tweede werd de indeling van de keuken aangepast. Vanaf eind 1942 bestond de keuken uit vier afdelingen: een vleeskeuken (1) in plaats van de vroegere centrale afdeling, waar het warme eten voor de reguliere barakken werd gekookt, dat het standaard voedsel voor het ziekenhuis maakte en dat voor de zwangere vrouwen en de borstvoedende moeders met een bijzonder dieet zorgde. Een melkkeuken (2) in plaatst van de rituele keuken waar thee, melk, kindervoeding en koffie kon worden afgehaald. Een aardappelkeuken (3) in barak 28 waar de aardappelen geschild en gewassen werden en de groenten werden schoongemaakt, en ten slotte een levensmiddelenmagazijn(4) in barak 30.[76]Door de keukengroep werd ook voor de bewakers in het Heidelager en voor de binnenbewaking van het kamp gekookt.[77] Tevens werd er eten gemaakt dat uitgedeeld werd bij vertrekkende transporten.[78]     

In de periode november 1942 tot september 1944 werkten er in de keuken – uitgezonderd de aardappelkeuken – zo’n 50 tot 100 mensen in een drieploegenstelsel onder leiding van een Joodse en niet-Joodse chef-kok.[79] De niet-Joodse chef van de keuken was Dick Massier. Massier was in de zomer van 1940 in navolging op zijn militaire dienst op vijfentwintigjarige leeftijd aan de slag gegaan als kok in de voormalige Rijksinrichting in Hoorn waar destijds ongeveer 115 “gedoopte” Duitse Joden verbleven. Toen deze Joden na korte tijd werden overgebracht naar kamp Westerbork gingen Massier, als werknemer van het Ministerie van Justitie, en zijn vrouw mee. Massier kwam uit een dorp nabij Meppel en zijn vrouw Ko was een Meppelse van geboorte. De Joden uit Meppel die vanaf de zomer van 1942 in het doorvoerkamp terechtkwamen heeft hij geprobeerd van transport te vrijwaren door ze een baantje in de keuken te geven. Op deze wijze heeft hij het leven van bijvoorbeeld Eddy en Jacques van der Rhoer weten te redden.[80]   

In 1942 kreeg Massier als chef-kok gezelschap van Ernst David (1900) toen in alle arbeidssectoren aan elke niet-Joodse leidinggevende een Joodse dienstleider werd toegevoegd.[81] De uit Duitsland gevluchte Joodse David kreeg in 1939 een aanstelling als kok in het Centraal Vluchtelingenkamp waarna hij met zijn vrouw Trine één van de dienstwoningen buiten het kamp betrok. In oktober 1940 werd hun enige dochter Ruth geboren. ‘Wij woonden tot de overname van de nazi’s van kamp Westerbork buiten het kamp, daarna kwamen we met z’n drieën terecht in een woning in een barak [barak 10] nabij de keuken. Mijn vader, die in de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland aan het front had gevochten, sprak zowel Duits als Nederlands, wat hem een groot voordeel gaf. Hij besliste in de keuken wat er in die dag of die week gemaakt zou worden. Daarnaast kookte hij zelf bepaalde gerechten voor de Duitse leiding van Westerbork. Dan kwam er zo’n Duitse SS’er in de keuken die tegen hem zei: “David, maakt me eens wat lekkers, ik heb een zware dag gehad, en ik heb enorm de behoefte een aan heerlijk gerecht.” Hij deed dit dan met in zijn achterhoofd dat dit zijn eigen leven en dat van zijn familie kon redden.[82]

Onder Massier en David fungeerden de diverse chefs en hun plaatsvervangers van de afzonderlijke keukenafdelingen. Voornamelijk waren dit net als Davids Alte Lagerinsassen – gevluchte Duitse Joden, vaak jonge mannen, die reeds voor juli 1942 in het kamp leefden.[83] Vanaf 1944 werden ook wel Nederlandse Joden aangesteld als chef, zoals bijvoorbeeld Leo Benninga. Hij herinnerde zich jaren later nog een incident dat plaats had gevonden in het begin van 1945. 

‘We hebben een keer vreselijk op ons donder gekregen van een Duitse sergeant van de grenstroepen. Het was een man van geloof ik al ver boven de zestig. We hadden toen gamellen melk op een grote oven gezet, waar destijds broden in werden gebakken. We hadden er echter geen rekening mee gehouden dat de melk door die warmte zuur zou worden. Die sergeant ontdekte dit en gaf ons een vreselijke uitbrander.’[84]

Verder waren er koks onder het personeel, mensen die de gamellen vulden en bij de loketten werkten, en bijvoorbeeld enkele oudere portiers die controleerden wie barak 28/29/30 betrad en wie de barak weer verliet. Ook namen zij de boodschappen van ordonnansen in ontvangst en moesten zij op verzoek van hun leidinggevenden spullen van- en naar het keukengebouw brengen.[85]

De keuken stond net als de kampboerderij ten slotte onder controle van een SS’er. Lange tijd was dit de aan het Oostfront gewond geraakte Duitse Rottenführer Fritz Lubbecke die deze taak afwisselde met de Nederlandse SS’er Johannes von Henning.[86]

Aardappelkeuken

De aardappelkeuken nam een speciale positie binnen het keukensysteem in. In 1943 hielden zich er gemiddeld zo’n 230 vooral oudere vrouwen in acht groepen bezig met het schillen van aardappelen en wortelen, uitzoeken van erwten en/of doppen van bonen.[87] In principe werd iedere binnengebrachte vrouw boven een bepaalde leeftijd en met een voorlopig uitstel van transport die niet op basis van werkervaring of opleiding in een andere functie konden worden ingezet, voorlopig bij de aardappelkeuken ingedeeld.[88] Later werden er ook vooral strafgevallen aan het werk gezet.[89] Soms werden er zelfs vrouwen die niet bij de keuken waren ingedeeld zonder vooraankondiging door marechaussees uit het hun woonbarak gehaald en naar de aardappelschilkeuken gebracht als daar te weinig mensen bleken te zijn.[90]

Het werk in de aardappelkeuken was voornamelijk handwerk, ook omdat de aardappelschilmachine nooit goed functioneerde.[91] De vrouwen zaten er op stoelen en banken met een afvalbak op hun knieën voor de schil en een emmer met water voor de aardappelen. Na het werken moest de ruimte worden schoongemaakt. De controle bij het schillen kon streng zijn. 

Roos Polak-de Wolff werkte begin 1945 in de aardappelkeuken:

‘We moesten zo dun mogelijk schillen van de vrouwelijke leiding. Zo nu en dan kwam er een Duitser controleren die dan riep: “Je schilt ze te dik!”.’[92]

S’ avonds en op vrije dagen werd de aardappelschilkeuken voor andere doeleinden gebruikt. Zo vonden er gedurende de oorlog bokstrainingen en –wedstrijden plaats, werden er huwelijken gesloten en waren er speciale bijeenkomsten van religieuze jongerengroepen.[93]

Naar de barak

Na de bereiding van het voedsel in de keuken moest het overgebracht worden naar de gevangenen in de barakken. Tijdens het doorgangskamp werd deze taak door zogenaamde Essenholers uitgevoerd. Zij brachten het voedsel in gamellen per kruiwagen naar hun eigen woonbarak, de vierwielige wagentjes die hiervoor werden gebruikt ten tijde van het vluchtelingenkamp waren overgenomen door de ziekenafdeling.[94] ‘I had to get up at 5 o’ clock, take my little trolley to the kitchen, queue up with the others and take imitation coffee, tea and hot milk for people on a so-called ‘special’ diet to my barrack. At midday I did the same thing with a hot meal, and then again at dinner time. This job suited me well. At least I was working for my own people and not the Germans’, schreef Leon Greenman die gedurende enige maanden in 1942 en 1943 in het kamp verbleef, in zijn autobiografie.[95]

Ook Philip Mechanicus werd enkele malen ingezet als Essenholer, zij het een jaar later dan Greenman. ‘Twee grote gamellen op twee kruiwagens. Twee heren rijden, twee houden de gamellen in bedwang om te voorkomen dat ze eraf kieperen. Intussen bezoek aan de cantine voor het kopen van schar in blik en het slobberen van een papieren beker surrogaat-bouillion á tien cent. Over een afstand van vijf minuten heen en terug hebben we vijf kwartier gedaan. Lijntrekken, heet dat in goed Nederlands: de tijd moet dood.’[96]

De Essenholers dienden het opgehaalde eten naar de barakkeuken te brengen. De vanaf het voorjaar van 1942 bijgebouwde grote woonbarakken bestonden uit verschillende ruimten. Middenin was een kleine entree van circa 2,50 meter (b) bij 9,50 meter (l) bij 3,00 meter (h), dat de ‘keukenruimte’ of ‘keuken’ werd genoemd en die ook wel werd gebruikt als gebeds- en ontspanningsruimte.[97] Links en rechts van deze entree waren door deuren grote zalen (circa 35 meter (b) bij 9,50 meter (l)) te bereiken. Aan de uiteinden van de barakken bevonden zich de waslokalen van elk circa 4,50 meter (b) bij 9,50 meter (l).[98]

In de barakkeuken werden vanachter tafels de verschillende maaltijden aan de barakbewoners uitgedeeld. Dit verliep via een kaart/bonnensysteem dat in de tijd en per barak kon verschillen. Coen Rood kreeg in oktober 1942 in barak 60 iedere middag een presentiekaart die afgetekend werd als hij zijn eten had gekregen en ook in barak 37, een oude vluchtelingenkampbarak, moest in deze periode met kaartjes het eten worden gehaald.[99] Een jaar later kreeg Simon Magnus bij een verhuizing binnen het kamp opeens te maken met een nieuw systeem, zo blijkt uit zijn dagboekaantekening van 20 oktober 1943: 

‘In barak 83 hebben wij om 12 uur een rode kaart gekregen. Als wij eten en brood halen, geven wij de rode kaart terug. In barak 66 is dat anders. Wij krijgen één bon voor het brood, één bon voor groenten of soep en een bon voor pap. Wij krijgen het eten alleen op de bon.’[100]

Hoofdverantwoordelijk voor het uitdelen van het voedsel in de barak was de barakleider. Over het algemeen was deze functie vergeven aan een Alte Lagerinsasse die zelf niet in de desbetreffende barak leefde maar in een huisje in een van de vroege vluchtelingenkampbarakken woonde. De barakleider had meestal meerdere barakken waar hij verantwoordelijk voor was en kon dus niet altijd in een grote woonbarak aanwezig zijn. Hij liet dan zijn taken over aan zijn plaatsvervanger en aan de twee zaalleiders (vanaf november 1942 altijd een man en een vrouw). Zij stuurden allereerst de barakadministratie aan die de etenskaarten uitdeelde en daarnaast controleerden zij de etenhalers (Essenholers) en de etenuitdelers.[101] Bloeme Evers Emden (1926) kwam in augustus 1944 terecht in de strafbarak, barak 67:

‘Het eten was redelijk, je moest ervoor in lange rijen staan en de gamellen werden bediend door gevangenen. Ik kreeg eten opgeschept door een vriendelijke vrouw die extra aardig was toen ze merkte dat ik “alleen” was, het was Netty Slager-de Levie. Haar roodharige en even vriendelijke man deelde eten uit vanuit de andere gamel.’[102]  

De Alte Lagerinsassen in de vroegere vluchtelingkampbarakken kregen eveneens de beschikking over een Essenholer, alhoewel dit vaak niet een gevangene uit die betreffende barak betrof, maar een Nederlandse nieuwkomer uit één van de grote woonbarakken was.[103] Gegeten werd er in deze barakken in de woningen of op de zalen waren tafels en stoelen werden geplaatst. De vroegere eetzalen golden vanaf de zomer van1942 als woonruimte.[104] Ook werd er in de zomer wanneer het weer dit toeliet regelmatig buiten gegeten. ‘Ik zat op zomeravond m’n rooie kool te eten aan de rand van dit gele lupineveld, dat zich uitstrekte van onze eetbarak tot aan de ontluizingsbarak’, aldus Etty Hillesum.[105]

In de grote woonbarakken aten de mensen eveneens op de zaal, bij tafels die tegen de muren onder de ramen waren geplaatst, met bijbehorende stoelen en/of banken. De tafels waren van de meest eenvoudige vorm en van verschillende grote. Zo waren er tafels van de Timmer Meubelfabrieken uit Meppel van 200 (l) x 80 cm (b), 120 cm (l) x 60 cm (b) en vierkante tafels van 50 cm (l) bij 50 cm (b). Een enkele maal werd een bed met houten planken belegd om het aanzicht van tafel te verkrijgen. In tegenstelling tot de vroegere vluchtelingenbarakken bleken er in deze woonbarakken echter veel te weinig tafels voor het aantal daar wonende gevangenen te staan. [106] Philip Mechanicus: ‘Verjaardag van mijn komst een jaar geleden in Westerbork, in dezelfde barak als waarin ik thans huis. Herdacht met een kleine eetpartij met een goede vriendin aan een hoek van een tafel ergens in mijn barak. Tafelruimte is een probleem. Bewoners, die bedden aan de wand bezetten, bezitten een natuurlijk recht op de tafels, die aan de vensters tussen de bedden zijn geplaatst. Daarmee is de tafelruimte uitgeput. Bewoners van de bedden in de middenrijen hebben geen tafels tot hun beschikking en zijn aangewezen op de tafels aan de vensters. Zij worden geduld, scheef aangekeken of weggekeken, in ieder geval zonder strubbelingen gaat het meestal niet. Ik ben niet geaccepteerd.’[107]    

Uitzonderingen op de regel

Er golden in kamp Westerbork een aantal uitzonderingen binnen het reguliere voedselsysteem. Zo kookte de persoonlijke huishoudster van de kampcommandant voor hem en zijn maîtresse/secretaresse en hadden bijvoorbeeld het Heidelager en het weeshuis (barak 35) een eigen keuken waar het voedsel uit de Centrale Keuken verbeterd en soms vermeerderd werd.[108]  

Ook het ziekenhuis beschikte over een eigen keuken die gesitueerd was in barak 101, een in 1942 bijgebouwde Fransche barak van circa 180m2. Het eten uit de Centrale Keuken werd hier vermeerderd met bijvoorbeeld komkommer, tomaten, kaas, extra brood en eieren en verdeeld over de patiënten.[109] Door een speciale dieetcommissie werd gekeken naar wat de desbetreffende patiënt nodig had. Er was onder andere een zoutloos dieet, een suikerdieet voor suikerpatiënten en een maag- en galdieet.[110] Klara Aardewerk-Hamerslag, die van juni 1943 tot september 1944 in kamp Westerbork gevangen zat, was betrokken bij het uitdelen van het “kinderdieet”. ‘Ik werkte in de hospitaalkeuken. Ik ging naar de kinderen in het ziekenhuis toe en vroeg wat ze wilden eten. Dat probeerde ik dan een beetje te regelen. Er waren groentes, muesli, en één keer per week vlees.’[111]

In barak 101 was daarnaast een eetzaal voor het personeel van het ziekenhuis gevestigd.

Etty Hillesum: ‘Ik houd het nu maar met deze ziekenhuiscantine. Het is net een Indiaanse blokhut. Lage ruwhouten barak, ruwhouten tafels en banken, klapperende, kleine vensters, verder niets. Ik kijk uit op een strook dor zand met slordig gras, begrensd door een zandwal, opgeworpen uit de gracht. Een verlaten rails slingert zich daarvoor langs, door de week spelen daar halfnaakte verbrande mannen met lorries.’[112]

Onsmakelijk en eentonig

Uit de vele brieven, dagboeken, (auto)biografieën, interviews en andere soorten egodocumenten die ten tijde of na de Tweede Wereldoorlog over het voedsel uit de Centrale Keuken in kamp Westerbork zijn opgetekend, komt vooral een beeld van onsmakelijkheid en eentonigheid naar voren.[113] ‘Op de eerste volle dag dat we in Westerbork waren kwam ik na de werkindeling tijdens de pauze terug in onze barak. Er stonden gamellen, de hoeveelheid gebaseerd op het aantal mensen in de barak, vol met eten. Zo’n gamel was eigenlijk een bus waar een boer melk indeed van zijn koeien. Stamppot hutspot, stamppot snijbonen, dat noemden we stamppot prikkeldraad, want het was niet door je keel te krijgen, en zo waren er nog meer stampotten. Soms kregen we  ’s morgens een plakje kaas en een enkele keer een ei’, aldus Philip Vlessing die op 29 mei 1943 naar kamp Westerbork werd gebracht.[114]

Over het algemeen bestond het uit de keuken komende voedsel uit aardappelen met een groentesoort. Er waren meer dan twintig verschillende groenten voor de koks beschikbaar maar er werd in de ogen van de kampbewoners (te) vaak voor ongeveer hetzelfde menu gekozen. Zo werd de gevangenen regelmatig kool in de vorm van zuurkool, koolraap of bijvoorbeeld rode kool voorgeschoteld.[115] Lutz Zwillenberg, die vanaf november 1943 in Westerbork verbleef: ‘We aten veel rode kool, dat was eigenlijk het enige waar we zat van werden.’[116] Vlees werd één a twee keer per week in de vorm van goulash bij het voedsel gestopt, alhoewel dit op verzoek om religieuze redenen ook buiten het eten kon worden gehouden.[117]

In juni 1944 kregen een “gemiddelde” gevangene in kamp Westerbork dagelijks ongeveer 1550 gram voedsel toegediend. Hieronder viel 385 gram brood, ruim een kilo aardappels, 43 gram vlees, 27 gram boter en kleine hoeveelheden kaas, marmelade en suiker.[118] Of dit voldoende voor de gevangenen is geweest valt lastig vast te stellen, zo concludeerde Eva Moraal. Zij onderzocht voor haar proefschrift meer dan …. egodocumenten met betrekking tot kamp Westerbork. Moraal constateerde dat het oordeel dat gevangenen over het hoeveelheid verstrekte voedsel velden, erg afhankelijk was van hun gemoedstoestand en persoonlijke omstandigheden in- maar ook voor- en (in het geval van naoorlogse terugblikken) na kamp Westerbork. ‘Wat voor de één toereikend was of zelfs veel, was voor de ander te weinig’, aldus Moraal. ‘Wel kan gezegd worden dat in Westerbork zelden sprake was levensbedreigende hongersnood.’[119]

Deze mening was ook Aad van As toegedaan: ‘Voor zover ik mij kan heugen heeft Westerbork geen honger geleden in de oorlogsjaren. Alleen in de tijd dat Westerbork werd overstroomd door mensen op 3 en 4 oktober 1942 was er een korte periode van honger in het kamp. Westerbork was toentertijd niet op die grote aantallen berekend. Het kamp heeft ook geen hongerwinter gekend. Natuurlijk was het eten niet altijd smaakvol. Het was eten dat uit de Centrale Keuken kwam en dat is nou niet allemaal even lekker, zoals je het thuis gewend bent maar er was voldoende. Westerbork is in dat opzicht voor de mensen niet slecht geweest.’[120]  

Oktober 1942

In oktober 1942 kon in de Centrale Keuken voor ongeveer 7.000 mensen gekookt worden.[121] De kamporganisatie was in de eerste maanden na de overname van de nazi’s niet wezenlijk veranderd ten opzichte van die in het vluchtelingenkamp. Het Centraal Distributiekantoor werd zoals al gesteld bijvoorbeeld pas medio oktober van dat jaar geopend. Het grotere aantal bewoners kon grotendeels worden opgevangen met extra rantsoenen die zich in de magazijnen van het kamp bevonden. Deze waren afkomstig uit voormalige vluchtelingenkampen als de Quarantaine Heijplaat in Rotterdam en het kamp aan de Zeeburgerdijk in Amsterdam, of rond religieuze feestdagen vanuit de overheid en het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen aan het Centraal Vluchtelingenkamp verstrekt, maar nooit aan de kampbevolking gegeven.[122] Het ging hierbij om regulier voedsel als groenten en aardappelen maar ook wel voor die tijd en plaats “luxe” goederen die nu onder andere werden gebruikt bij de aankomst van bijzondere transporten uit de kampen Ellecom, Amersfoort en Ommen.[123] Donald Krausz (1930) werkte in september 1942 als schoonmaker in een zogenaamde transport-, doorgangs- of sperrbarak, een barak waar bewoners  één of twee nachten verbleven om daarna doorgevoerd te worden naar Auschwitz-Birkenau.

‘Toen de mensen uit die kampen kwamen waren ze uitgemergeld. Ik had destijds een baantje in het schoonmaken van een barak en kreeg m’n orders van een vrouwelijke barakleider, een goede vrouw. Toen zij zag hoe die mensen eruit zagen, rende ze naar de leiders van de keuken. Ze vertelde wat zij in de barak had aangetroffen en vroeg om extra eten voor deze mensen die er haast levenloos uitzagen. Die barakleidster kwam terug met een grote doos met koekjes, iets wat we nog nooit hadden gezien in Westerbork. In haar wijsheid gaf ze mij, een jongen van twaalf destijds, de taak om met die doos naar de gevangen te gaan en ze elk een koekje te geven. Toen gebeurde er iets wat ik nooit zal vergeten. Ik liep die barak in en zag al die arme mensen. Ze zagen me binnenkomen en stonden allemaal tegelijk op en kwamen langzaam naar me toe. Ze renden niet, zo konden niet rennen, met hun grote ogen en armen naar voren. Het was zo verschrikkelijk. Ik had te weinig handen om ze maar een koekje te kunnen geven. Ze zijn bijna allemaal met het volgende transport weggevoerd.’[124]

Begin oktober 1942 werd kamp Westerbork vervolgens opgeschrikt door de plotselinge komst van duizenden mannen uit de Joodse werkkampen, hun echtgenotes uit het westen van land en vrijwel alle Joodse inwoners uit de drie noordelijke provincies. In totaal zaten er in de eerste week van oktober meer dan 15.000 mensen in Westerbork gevangen, een aantal waar de kamporganisatie en keuken totaal niet op berekend waren. Chaos en honger waren het gevolg. ‘Het was te weinig om te leven en te veel om te sterven. Men kreeg een portie toegewezen en het deed er niet toe wanneer men dat nam. Indien het rantsoen een vaste vorm had – bijvoorbeeld stamppot – gebruikte ik een rol closetpapier, waarvan ik de stukjes afscheurde, opdat ik ieder zijn deel met de hand kon opdienen. Lepels of vorken kregen we niet, het moest verder zomaar gegeten worden’, schreef Levie de Lange in een verslag dat hij kort na de oorlog op het verzoek van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie opstelde.[125]

Ook Coen Rood werd na de bevrijding door het RIOD gevraagd om zijn leven tijdens de Tweede Wereldoorlog op papier te zetten. Over het keukenvoedsel dat in oktober 1942 één keer per dag verstrekt werd, verklaarde hij het volgende: ‘In de barak staan langs de randen de bedden met het voeteneinde naar het midden van de zaal. Af en toe staat er een tafel met twee banken. De situatie is nu zo, dat ongeveer op de 25 man een tafel voor acht personen aanwezig is. We gaan zitten of staan of liggen in de buurt, wat maar het beste uitkomst. Als de eten uitdelers bij ons komen, zijn ze bijna door de tweede ketel heen. Wij vragen hun sarcastisch waarom de porties zo groot zijn, dat ze wel zes eetlepels ermee kunnen vullen. De zaaldienst, een dikke kerel, zweet en blaast en klaagt over het weinige eten, dat er per barak wordt verstrekt en vertelt dat er nog twee ketels beschikbaar zijn voor de rest van de zaal, nog ongeveer 280 man. Wij hebben nu met 120 man twee ketels verdeeld, dus de anderen krijgen nog minder of bijna niets. Met brood gaat het als volgt. Er wordt één brood verstrekt voor drie man, dus 1/3 brood per persoon, verder een lepel jam of een snippertje boter en wel eens een miniem stukje kaas. Brood moeten worden afgehaald in de barakkeuken. Daartoe krijgt nog deze middag ieder een presentiekaart, waarop afgeschreven wordt of men al eten gehad heeft. Als ik ’s middags even in de keuken ga kijken, welke in de ruimte tussen de twee barakken gelegen is, zie ik de zaaldiensten steeds de broden in vieren snijden in plaats van drieën. Dat brengt ze aardig wat brood op.’[126]

Vooral vrouwen en kinderen hadden het moeilijk in oktober 1942, getuige ook de in vergelijking hoge kindersterfte in deze periode in kamp Westerbork.[127] ’s Avonds tegen acht uur konden er bij de Centrale Keuken groepen vrouwen worden gevonden die in de afvalbakken zaten te zoeken of om eten voor zichzelf en hun kinderen zaten te bedelen. Met een hoos water van een hogedrukreiniger werden ze weggejaagd.[128]

Maart 1944

Ruim anderhalf jaar later ging het er in kamp Westerbork qua voedsel beter aan toe als we de in de trein geschreven afscheidsbrief van William Metzelaar mogen geloven. Op 23 maart 1944 schreef Metzelaar: ‘Ik zit in de trein op weg naar Duitschland. Geen prettig idee, maar toch, na alles wat ik de afgelopen weken heb meegemaakt valt het allemaal wel mee. We stellen het ons meestal erger voor, dan het is. In Westerbork tenminste heb ik niet gegeten, maar gevreten en dingen gekocht die in de stad lang niet meer te krijgen zijn. Ik heb tenminste hier een hele uitrusting opgedaan en aan geld is geen gebrek. Ik kon krijgen zoveel ik wilde. Veel kennissen hier ontmoet en Daan en Sjel waren juist twee dagen geleden vertrokken wat wel jammer was. Voor Westerbork had ik een week op de Weteringschans gezeten. Ook een uitstekende behandeling en voeding.’[129]

Natuurlijk moet de brief van William Metzelaar in historisch perspectief geplaatst worden – Metzelaar kwam bijvoorbeeld uit de onderduik uit Amsterdam waar in 1944 veel moeilijker eten was te krijgen, zeker voor onderduikgevers met extra “gasten”, dan het in Drenthe gelegen Westerbork waar die periode daarnaast veel minder mensen gevangen zaten – feit is wel dat de organisatie en daarmee de voedselverstrekking in maart 1944 enorm was verbeterd ten opzichte van anderhalf jaar eerder. Ook was het veel makkelijker geworden om voedsel te “organiseren” zoals dit in kampjargon werd genoemd. Dit gold in de eerste plaats voor gevangenen die een baantje binnen de voedselketen van het kamp wisten te verkrijgen.[130] Meijer Groen werkte vanaf eind 1943 een tijdlang binnen de Fracht Gruppe: 

‘Baantjes bij de keuken waren altijd begeerde functies. Vooral als er verse groente was. We hadden overals aan met om de enkels de groente in onze broekspijpen dichtgebonden. Tijdens het lossen stopten we de groente in onze broekspijpen. Als ze te vol dreigden te worden konden we bijna niet meer lopen, dan leegden we die broekspijpen op de wc, die was via het perron bereikbaar. Na afloop van het werk gingen we naar degene die toezicht hield en vroegen heel onderdanig of we iets mochten hebben. Nadat we klaar waren met het lossen en terug mochten naar de barak haalden we alles op met een handkar. Het was zo veel dat die handkar nodig was.’[131]

Ook als bijvoorbeeld barakschoonmaker, onderwijzer, ordonnans, horlogemaker, OD’er of meer in het algemeen als Alte Lagerinsasse was het relatief makkelijk om clandestien aan extra voedsel te komen.[132] Gevangenen die vanaf de zomer van 1943 binnen de industrieafdeling van het kamp werkten (Dienstbereich 6) kregen van de kampleiding zelf vanwege hun belangrijke taak extra melk en later ook extra groenten en fruit toegediend.[133]

Postpakketten

Een andere veelgebruikte manier om aan extra eten te komen was het per postpakket op te laten sturen. Kamp Westerbok bezat tijdens de oorlog een postbedrijf van groot formaat. Op het hoogtepunt werkten er ruim 100 mensen die duizenden in- en uitgaande poststukken per dag verwerkten. Per barak was er in 1943 ééns in de twee weken een schrijfdag waarbij gevangenen een brief van twee kantjes of twee briefkaarten (vanaf november 1943 op voorgedrukt papier) mochten versturen.[134] En masse vroegen gevangenen in hun brieven en briefkaarten aan familie, vrienden en kennissen daarbij om extra voedsel.[135] Tot november 1943 werden er daarnaast pakketten met voedsel door de Joodse Raad aan kamp Westerbork gestuurd.[136]

‘Gelukkig is het weer schrijfdag en kan ik je brieven beantwoorden. Reuze leuk dat je zo vaak en lang schrijft. We danken je allen geweldige voor het pak, we zijn diep ontroerd over je goede zorgen. Ik kan alles goed gebruiken, vooral het brood, de boter, de suiker en de worst, de kaas en jam. We hebben ook een pak gekregen van Löwenthal, Pesler en Bea Leoni. We vinden het geweldig dat jullie ons niet vergeten en wil je ze hartelijk van ons bedanken en de goede ontvangst bevestigen?’, noteerde Susanne Loebel in augustus 1942 in een brief aan vriend.[137]

Of zoals Ernst Aron in een brief op 17 mei 1944 aan familie schreef: ‘De laatste dagen zijn voor mij in alle opzichten ware feestdagen geweest hoor. Want maandag ontving ik jullie brief en gisteren al zowaar het pakje met een overdaad van heerlijke dingen. Je weet niet hoe half gelukkig ik me voel, dat ik zulke goede vrienden bezit die mij het mogelijk maken deze moeilijken tijd door te komen.’[138]

Van juli 1942 tot september 1944 werden er twee keer in de week tussen de 5.000 en 10.000 postpakketen aan kamp Westerbork geleverd.[139] Vanaf medio november 1942 gebeurde dit per trein: één trein kwam rechtstreeks uit Amsterdam en één uit Assen. Voor november 1942 werden de pakketten per vrachtwagen naar Westerbork gebracht. 

Na levering werden de postpakketten naar de afdeling pakketpost en pakjes gebracht waar ze werden geleegd en op barak werden gesorteerd. Hierna kwam de controle, in het begin uitgevoerd door de marechaussee en later door Duits en Nederlands SS-personeel.[140] Zij werden geassisteerd door leden van de Fliegende Kolonne, een organisatie die bestond uit veelal jonge vrouwelijke gevangenen, opgericht om mensen te helpen met hun bagage bij binnenkomende- en uitgaande transporten. Leden van de Fliegende Kolonne waren te herkennen aan hun bruine uniformen.[141]

Vanaf half november 1942 werden er regels gesteld aan wat een gevangene in Westerbork mocht ontvangen. In een pakket mocht nog slecht een brood, een half pond boter, kaas, worst, marmelade, twintig sigaretten of sigaren en enige kleding zitten.[142] De rest werd ingenomen. 

Marianne Sigler-Breyer kreeg in de zomer van 1943 vanwege haar typkwaliteiten een baantje bij de FK. ‘In onze barak stond een enorme tafel. Aan het ene eind zat Hors Cohen of Heinrich Gassmann, de Joodse dienstleiders van de FK, in het midden zat ik met een typmachine met een SS-man naast me. Zo werd de pakketcontrole gedaan. Overschot aan boter, sigaretten en dat soort zaken moest eruit gehaald worden en dat moest ik registreren. Wat er uit die pakketten werd gehaald ging in een grote bak en die bak werd naar de Kommandantur gebracht. Aan de andere kant van de tafel stonden collega’s van mij die de rest van pakjes verder brachten. Zo nu en dan kregen we het verzoek om bepaalde spullen weg te houden voor de SS’ers. Bijzondere spullen. Op het moment dat het betreffende pakketje aankwam probeerden we de SS-man af te leiden zodat hij deze spullen niet zou opmerken.’[143]  

Na controle werden de pakketten weer dichtgemaakt en de volgende ochtend tussen 7 uur en 9 uur door barakafhalers naar de barakken gebracht. Dit verliep volgens een kwitantiesysteem. Een afhaler moest een kwitantie tekenen als hij of zij de pakjes bij de FK ophaalde, een kopie van deze kwitantie meenemen en deze laten tekenen door de geadresseerde, wiens naam in de barak werd omgeroepen of te lezen was op papieren die in de barakkeuken waren opgehangen.[144]

Pakketten die bestemd waren voor een persoon die inmiddels op transport was gesteld, werden naar de Fürsorge (de afdeling V) gebracht. Deze afdeling was in de loop van 1942 opgericht door onder andere Josef Weisz. Hij constateerde met enkele andere kampbewoners dat een deel van de nieuw aangekomen gevangenen van Westerbork en dan vooral diegenen die uit Vught en Amersfoort kwamen met vrijwel niets werden binnengebracht en met vrijwel niets werden doorgestuurd naar Auschwitz-Birkenau. Doel van de afdeling V was om deze mensen van kleding en voedsel te voorzien op weg naar het Oosten.[145] In januari 1943 werkten er inmiddels 70 mensen bij de Fürsorge, waaronder Uri Paul de Vries.[146] ‘Mijn werk bestond hoofdzakelijk uit het uitpakken van koffers en pakjes die waren binnengekomen nadat de eigenaren al waren doorgestuurd. De inhoud van deze koffertjes en pakjes moesten  wij sorteren. Daarvan werden indien mogelijk nieuwe pakjes gemaakt voor mensen die op transport gingen. Op zo’n manier kregen ze een kleine steun in de rug. Wij konden lang niet voor iedereen pakjes maken. We gaven in het algemeen aan ouderen, zieken of mensen die kinderen hadden iets mee.’[147]

Louis de Wijze werkte eveneens een tijdlang bij de afdeling V. Hij vertelde tegen Willy Lindwer over de “andere kant” van het werk: het afstaan van goederen aan de SS.

‘Het was de moeite waard om te voorkomen dat de beste dingen bij hen kwamen. Dus je pakte uit, en je vond tussen de gesneden pakjes roggebrood tientjes, of zelfs honderd gulden. Dat was natuurlijk veel geld en had toch nog enige betekenis in Westerbork. Soms waren er boterkoeken. Je had dus de lekkerste dingen die eigenlijk ondenkbaar waren binnen het consumptiepatroon van Westerbork. Daar hebben we redelijk van meegeprofiteerd met onze vrienden.’[148]

Een kantine en warenhuis

Het geld dat door Louis de Wijze en zijn collega’s werd gevonden, was niet het enige geld dat rondging in kamp Westerbork. Voor november 1942 mocht er bijvoorbeeld nog geld naar Westerbork worden opgestuurd en in het Centraal Vluchtelingenkamp hadden de kampbewoners bij aankomst hun geld grotendeels mogen houden.[149]Degenen die buiten het kamp werkten kregen voor hun geleverde arbeid verder ook nog wel eens een klein bedrag toegeschoven.[150]

Gevangenen die geld in Westerbork bezaten konden dit in 1943 inleveren bij de Lagerkantine (LAKA), overdag gevestigd in de kleine zaal van barak 9. Het assortiment van de Lagerkantine bestond uit onder meer limonade, augurken, boter, sigaretten, stofbrillen tegen de zomerse zandstormen, Parijse schoencrème, zure uitjes, mosterd, borstels, tandpasta, mayonaise, brillantine, lucifers en potloden.[151] ‘Wij doen vaak boodschappen in barak 9’, noteerde Simon Magnus in de zomer van 1943 in zijn dagboek.[152]  

Op 21 februari opende in barak 38 de grote broer van de Lagerkantine, het Lagerwarenhaus (LAWA), onder leiding van de heer Tobias, een voormalige directeur van de HEMA in Amsterdam.[153] Een succes; twee maanden later werd het assortiment sterk uitgebreid.[154]

‘[…]De inkopers beloven dat in de LAWA alles te koop zal zijn, voorzover zonder bon verkrijgbaar, want het mag hier zeker niet beter zijn dan buiten het kamp: lippenstiften, kammen, flesjes Rumponex (alcoholvrije namaakrum), blauwe doosjes Delftse gelatinepudding waaraan je alleen warm water moet toevoegen, Albumona (namaakslagroom), caramel en kunsthoning merk Friesche Vlag, potjes olijven (dien zien er verukkelijk uit, als ingemaakt fruit, nog nooit geproefd), potjes mosterd, maar ook houten speelgoed, tanden- en andere borstels, kleizeep en nog meer produkten van de industrie in Westerbork. En bloemen! Uit de kas van Fuchs in de tuin van de commandant’, aldus Fred Schwarz in zijn boek Treinen op dood spoor begin jaren negentig.

Vanaf maart 1943 kon in de LAWA en de LAKA daarbij alleen betaald worden met speciaal kampgeld. Regulier geld kon hiervoor in barak 34 bij een wisselkantoor worden ingewisseld.[155]

Zelf koken

Het via een baantje georganiseerde, door familie en vrienden opgestuurde of in de LAKA of LAWA gekochte voedsel was voor de meeste gevangenen niet alleen voor eigen gebruik bestemd, maar ook voor de naaste omgeving. Relaties in de vorm van “vitamine-R” waren op vele manieren van groot belang in kamp Westerbork. 

‘Ik had een Tsjechisch vriendje in het kamp’, zo vertelde Hannie Liebman-Wolf (1921) in het haar interview voor het Shoah Visual Archive, ‘die woonde daar in één van die kleine huisjes. Hij bracht me vaak warm water vanuit zijn huisje. Hij was helemaal gek op me en wilde graag met me zoenen. Ik zei toen tegen hem – hij had een snor – ik zoen geen mannen met snorren. Die schoor hij toen af, dus daar kon ik op die manier niet meer onderuit. Hij heeft me toen een keer uitgenodigd op een vrijdagavond voor een maaltijd bij hem in dat huisje. Toen heb ik voor het eerst van mijn leven Tsjechische pudding gegeten, die verrukkelijk was, maar dan zaten andere zaken aan vast, en toen ben ik nog maar net kunnen ontvluchten. Ik stuurde hem later een briefje dat de vriendschap verbroken was.’[156]

Ten tweede werd een deel van extra voedsel gebruikt om andere goederen of geld in Westerbork te verkrijgen. Er was vooral in 1943 en 1944 in het kamp sprake van een ‘levendig geldverkeer, dat voor een groot deel op de zwarte handel steunt’, zoals Philip Mechanicus op 17 december 1943 in zijn dagboek noteerde.[157]

Soms ging het bij het extra verkregen eten om een product dat zonder bereiding opgegeten kon worden, maar vaker betrof het voedsel dat op de één of andere manier warm gemaakt moest worden. In de woningen in de vroeger vluchtelingenkampbarakken had men een keukentje waar zich een elektriciteitsaansluiting voor de waterboiler bevond. Handige gevangenen wisten een provisorisch fornuisje te maken of te organiseren die zij op het elektrische net aansloten.[158] Bob de Vries fabriceerde een dergelijk toestel tijdens zijn werk in de Schlosserei. ‘We konden daardoor pudding en aardappelpannenkoeken in onze keuken maken’.[159] Ook Inge Gassmann-Baumann had in haar woning de mogelijkheid om gerechten klaar te maken. Ze kreeg in Westerbork zelfs kookles van een goede vriendin. ‘Gise Cohen heeft mij geleerd lekker te koken van niets, onder andere mijn beroemde Bretonse boerensoep en ook de tomatensoep en mijn ratjetoe.’[160]

In de grote woonbarakken en in de zaalbarakken die gebouwd waren in 1939, was het een stuk lastiger koken. Daar moesten potkachels gedeeld worden: in een zaalbarak was per zaal met veertig mensen één potkachel; in een grote woonbarak waren er twee tot vier potkachels in een zaal waar gemiddeld tussen de 250 en 500 mensen verbleven.[161]Tot het najaar van 1943 werden de kachels meestal gevuld met kolen, daarna werd turf gebruikt om te stoken.[162] Het verschilde per barak hoeveel en wat voor kachels er geplaats waren. ‘In barak 56 zijn vier kachels. Men mag één uur op de kachel koken. Als wij aardappelen willen koken zeggen wij tegen de portier: “Mag ik een uur koken?” De portier schrijft dan op: “De familie Magnus mag koken van 2 uur tot 3 uur of van 5-6 uur’, noteerde Simon Magnus in zijn dagboek.[163]

In de meeste barakken ging het er een stuk chaotischer aan toe.[164] Philip Mechanicus:

‘Wij hebben nu een week lang een kachel met een grote oppervlakte in plaats van dat miezerige gevalletje, waar bijna geen boterham van enig formaat op kon. Resultaat: ook tweemaal, driemaal zoveel aanloop en ruzie. Voor het oude, slecht gerenommeerde kacheltje kon men vier, vijf, hoogstens zes vrouwen van mannen uit de naaste buurt vinden, zo lang mogelijk in rust en verdraagzaamheid op elkaar wachtend. Dat er tenslotte toch ruzie ontstond lag vaak aan een kleinigheid, aan een onhandig geplaatste opmerking, aan te sterk sprekend ongeduld. Maar 't ging dikwijls goed als er tussen het gezelschap der wachtenden niet een heetgebakerde, of brutale was. Maar nu, met die beste kachel, die tenslotte met natte turf niet harder branden kan dan ze doet! Op de reputatie van de kachel is de hele barak afgevlogen als vliegen op de honing, de vrouwen van de andere vleugel komen tegen het etensuur bij bosjes met haar gesteelde (soms ook gestolen) pannetjes en met haar kannetjes. Tegenwoordig is de kachel gemonopoliseerd door de Turkse kolonie, die er van 's morgens vroeg tot 's avonds laat omheen hokt. Hokken is wel het juiste woord. Zij zijn er niet van weg te slaan. De vrouwen kokkerellen, of zitten gewoon met de armen over elkaar, op georganiseerde stoelen of banken; de mannen staan ertussen met een sigaretje tussen de lippen en praten, praten, praten. Rondom deze huiselijke Zigeuners vormt zich dan te gepaster tijd een kring van kooklustigen en daaromheen soms een nieuwe kring, allemaal met pannetjes en kannetjes. Bedenk maar wat uit een dergelijke volksverzameling voor rampen kunnen voortkomen. Alleen al uit het simpele verwijt van de mannen aan de vrouwen, dat zij niet in de mannenbarak thuishoren, dat de vrouwenbarak haar eigen kachels heeft, dat de mannen hun eigen kachels nodig hebben. Een verwijt, dat hout snijdt, zou men zeggen, maar dat de vrouwen niet raakt en hetwelk ze diplomatiek uit de weg gaan. ‘Och, mijnheer, ik heb met u niets te maken; ik antwoord helemaal niet op wat u zegt!’ Op deze en dergelijke wijzen zetten de vrouwen de mannen schaakmat. Maar het punt van twist blijft. En er tussendoor wordt dan gevochten om de vraag, wie achtereenvolgens een plaats krijgen vlak boven het vuur. Dat het soms plotseling begeeft, omdat de turf uitgebrand is, en dat lange tijd weigerachtig blijft, omdat de turf drijfnat is. Dan wil het gebeuren, dat een barakbewoner, de eerste de beste, edelmoediglijk een paar stukken, of een paar scheppen steenkool aanbiedt uit eigen voorraad, die hij dankzij bizondere relaties heeft kunnen aanleggen ten eigen behoeve, maar met medewerking van de barak-kachel. Iedereen denkt er dan het zijne van, maar zegt wijselijk maar niets: er zijn toch steenkolen, de kachel kan toch doorbranden. Hij is toch ook de man, die op een mysterieuze wijze hout verschaft. De twistenden zwijgen, de ruzie luwt, voor zo lang het duurt. Maar ze laait telkens weer op in het kluitje mensen, dat op de kachel staat te azen en intussen de passage verstopt. De Turkse kolonie blijft onberoerd en leeft in de binnenste cirkel het leven van huiselijkheid en genoeglijkheid verder: als poezen in een mandje. Zo gaat het avond-aan-avond, altijd weer volgens hetzelfde procédé. Ik verlang terug naar het schlemielige kacheltje met zijn armoedige profiel, waar het niet zo gezellig was, maar dat ook niet zoveel aanloop had.’

Het organiseren van voedsel, ontlopen van pakketcontrole, koken in de barakken en zelfs gerechten klaar (laten) maken in de Centrale Keuken; het gebeurde allemaal clandestien en ging tegen de regels van de Duitse kampleiding in.[165]Wanneer overtredingen geconstateerd werden konden straffen volgen. Individueel, maar ook collectief. Zo was het vanaf december 1943 drie maanden verboden om pakketjes te ontvangen in kamp Westerbork.[166]

De laatste transporten

In september 1944 vertrokken de laatste grote transporten uit kamp Westerbork. Slechts enkele honderden gevangenen bleven achter waarmee het kamp een compleet ander karakter kreeg. Het bleek bijvoorbeeld een stuk makkelijker voor honderden mensen te koken dan voor duizenden. ‘Habben heute mittah zum ersten Male, seit ich hier bin, ein richtiges Menu bekommen: Nudelsuppe, gekochtes Rindfleisch und Kartoffelmus – alles sehr gut. Widersinnig, so eine Verbesserung im 6. Kriegsjahr und nach allem, was hier geschehen ist’, schreef Hans Bial in zijn dagboek op 23 september 1944.[167] Twee weken later noteerde hij: ‘Das Essen is weiter beänstigend gut.[…] Ich werde dus Gefühl als Mastgans behandelt zu werden, nicht los, obwohl ich mir sagen muss, dass es Unsinn ist, denn was auch immer passiert – sie essen uns ja nicht!’[168]

Hans Bial en andere overgebleven gevangenen werden na september 1944 ondergebracht in een deel van de vroegere vluchtelingenkampbarakken (barak 1 t/m barak 33) dat met prikkeldraad omzoomt werd. In de overige vluchtelingenkampbarakken werden Duitse troepen gelegerd. Eerst SD’ers en jonge soldaten, later leden van de Grenzschutzpolizei, “oude” mannen tussen 50 en 65 jaar.[169] De grote woon- en industriebarakken kwamen vrijwel allemaal leeg te staan.

De Centrale Keuken kreeg de opdracht om ook voor de nieuwe Duitse soldaten in het kamp de voeding te verzorgen. Hiertoe werd in barak 30 een broodbakkerij gebouwd waar in vijf ovens 750 broden per dag konden worden bereid.[170] Na korte tijd werd deze bakkerij zelfs tot hoofdleverancier voor alle in het noorden verblijvende troepen benoemd.

Chef van de broodbakkerij was Selig Scheinowitz, een Duitse vluchteling die in 1940 met zijn vrouw en zoon Nachmann in kamp Westerbork was terechtgekomen. Eind maart 1945 werd Selig door zijn zoon en diens vrienden gevraagd of hij voor de komende Pesach viering in het geheim honderden matzes wilde bakken. Selig stemde in met het verzoek.[171] Het gehele gezin Scheinowitz werd enkele dagen later in kamp Westerbork bevrijd.

Van september 1944 tot begin april 1945 stond de voedselvoorziening in kamp Westerbork in vergelijking met die in het westen van land op een redelijk hoog peil. Van een hongerwinter was in Drenthe geen sprake. Opgepakte onderduikers die in deze periode in het kamp aankwamen keken hun ogen uit. ‘Onze moeder heeft in samenspraak met vader tegen het einde van de oorlog vanwege het voedseltekort zelfs overwogen om met ons vrijwillig naar Westerbork te gaan’, aldus Siep (1938) en Florus Wijsenbeek (1944), destijds woonachtig in Den Haag. Hun vader was de gemengd-gehuwde Louis Wijsenbeek (1912) die sinds januari 1944 in het kamp verbleef.[172]

 Op 10 en 11 april 1945 vertrokken de laatste SD’ers en leden van de Grenzschutzpolizei uit kamp Westerbork, een groot deel van de inventaris van de kampboerderij en de magazijnen met zich meenemend.[173] Schrijver Anne de Vries schreef kort na de oorlog in een artikel over het vertrek van deze “laatste trein” van het Durchgangslager.

‘ ’s Zaterdagavond wordt de heer Loeb bij commandant Gemmeke geroepen. Hij staat voor zijn hoogste beul, schijnbaar kalm, keurig in de houding, innerlijk verteerd door spanning. Gemmeke doet nog hooghartiger dan anders en zijn blik is zeer geërgerd. Frau Hasselt, achter haar schrijfmachine, typt met razende snelheid, trekt het papier uit de machine en werpt het onverschillig haar chef toe. Haar ogen zijn rood en gezwollen, ze heeft een deuntje gegriend omdat haar goede leven hier in het kamp spoedig uit zal zijn. Zij verdwijnt zonder een woord. Gemmeke ondertekent het stuk, een schriftelijk bevel tot het inladen van goederen. Loeb neemt het van hem aan. So bald wie möglich, verstanden?, vraagt Gemmeke scherp. Ja, Loeb heeft het verstaan. Maar het is nu al donker. Men kan toch zeker tot morgen wachten? Wie weet of het dan nog nodig zal zijn!... Helaas blijkt het wel nodig te zijn. De volgende morgen, zondagmorgen, staat de kamptrein klaar. De Duitsers gaan erbij met hun geweren. Loeb moet de opdracht uitvoeren. Daar gaat het kostbare voedsel van het kamp: veertig varkens en zes koeien van de boerderij, levensmiddelen van allerlei soort, Franse wijnen, bussen koffie en thee, meubelen en kostbaarheden, alles gestolen goed van Joden of verzetsmensen. Twee goederenwagons worden volgestouwd met bagage, alleen van de twaalf man SD. De grote uitzet van Frau Hasselt krijgt een aparte wagon. Twee dames van de naaikamer werkten alleen voor haar. Dozen vol overhemden en pyjama’s van Gemmeke zelf worden ingeladen: 28 pyama’s liet deze meneer hier voor zich maken, voor een deel van zijde van de parachutes die – elders in de provincie gedaald en ingeleverd – hier in het kamp opgeborgen waren. Vooruit maar, wat doet het ertoe?’[174]

Op 12 april 1945 werd kamp Westerbork vervolgens door Canadese soldaten bevrijd. Twee weken later stroomden de eerste van ruim 8.000 NSB’ers en andere van verraad met de nazi’s beschuldigde mensen het kamp binnen. De Centrale Keuken had nieuwe “klanten” gekregen.  

Noten

[1] H.B.M., Wijfjes, Kamp Westerbork / Historisch onderzoek / Inrichtingsplan kampterrein (Ede 1991) 5. 

[2] "Brief van directeur aan minister „Het was niet zo kwaad in het nieuwe kamp”". "Nieuw Israelietisch weekblad". Amsterdam, 21-09-1979. Geraadpleegd op Delpher op 03-12-2015, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858988:mpeg21:a0231

[3] Dick Houwaart, Het begon in 1933 (Den Haag 1983), 88; en W. Manuhutu en H. Smeets, Tijdelijk verblijf. De opvang van Molukkers in Nederland, 1951 (Amsterdam 1991) 52; en ‘Memoires Werner Sterzenbach’, Do 1138, inv.nr. 10985-143, in collectie Herinneringscentrum Kamp Westerbork (HCKW); en R. Stenvert, Commandantwoning Kamp Westerbork (Utrecht 2009), 43-47.; en ‘Stukken betreffende interne aangelegenheden van vreemdelingenkamp Westerbork’, 2.0.4.55, inv.nr. 592, in collectie Nationaal Archief (NA); en ‘plattegrond vluchtelingenkamp 1939; Bo -1-1-02, in collectie HCKW; en ‘Verklaring over beheer van de koelcel-sleutel van de centrale keuken’, Do 994, inv.nr. 9137- 0869, in collectie HCKW; en ‘Stukken betreffende bouw en inrichting. Correspondentie’,  2.04.58, inv.nr 82, in collectie NA; en ‘Mededeling dr. Spanier, 1943’, Do 426, inv.nr. 4829-82, in collectie HCKW.

[4] ‘Stukken betreffende bouw en inrichting. Correspondentie’,  2.04.58, inv.nr 82, in collectie NA.

[5] Stenvert, Commandantwoning, 43-47.

[6] Wijfjes, Kamp Westerbork, 13; en ‘brieven, foto’s en documenten familie Haagman’, RA 2122, in collectie HCKW; en ‘Egodocument J. Slager’, Do 449, inv.nr. 5494-15, in collectie HCKW. 

[7] Fred Schwarz, Treinen op dood spoor (Amsterdam 1994) 87; en ‘Jaarverslag werkzaamheden Interneringskamp, 1945’, Do 911, inv.nr. 8796-01, in collectie HCKW;

[8] Stenvert, Commandantwoning, 8; en ‘Stukken betreffende de bouw, aanleg, verbetering en inrichting van diverse gebouwen en het terrein en het treffen van voorzieningen’, 2.09.45, inv.nr. 1842, in collectie NA; en ‘Het nieuwe dorp op de Drentsche heide, in Dagblad van het Noorden, 10 oktober 1939; en ‘Stukken betreffende bouw en inrichting. Correspondentie’,  2.04.58, inv.nr 82, in collectie NA; en inv.nr. 44-3 t/m 44-6, archief Gemeente Midden Drenthe. 

[9] Stenvert, Commandantwoning, 43.

[10] ‘Verslag van het eerste boekjaar vanaf de oprichting, tot en met 31 december 1940, met bijlage’, 2.04.58, inv.nr. 80, in collectie NA; en ‘Plattegrond van Lager Westerbork, december 1942’, F 537-109, inv.nr. 106, in collectie HCKW.

[11] ‘Verslag gesprek met oud-kampgevangene mevrouw Stern’, Do 914, inv.nr. 8807-01, in collectie HCKW.

[12] Corrie Berghuis, Joodsche vluchtelingen in Nederland 1938-1940 (Kampen 1993), 136; en ‘Stukken betreffende interne aangelegenheden van vreemdelingenkamp Westerbork’, 2.0.4.55, inv.nr. 592, in collectie NA;  en ‘Stukken betreffende bouw en inrichting. Correspondentie’,  2.04.58, inv.nr 82, in collectie NA.

[13] ‘Verslag van het eerste boekjaar vanaf de oprichting, tot en met 31 december 1940, met bijlage’, 2.04.58, inv.nr. 80, in collectie NA; en ‘Lijsten met indeling van de Dienstbereiche, 19 februari 1942-14 juni 1944,  250i, inv.nr. 528, in collectie Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD); en ‘Sterktestaat vluchtelingenkamp Westerbork', Do 295, inv.nr 3623-22, in collectie HCKW.

[14] Houwaart, Het begon in 1933, 90.

[15] Van Noord, Masterscriptie, 41.

[16] ‘Stukken betreffende bouw en inrichting. Correspondentie’,  2.04.58, inv.nr 82, in collectie NA; en ‘Verslag van het eerste boekjaar vanaf de oprichting, tot en met 31 december 1940, met bijlage’, 2.04.58, inv.nr. 80, in collectie NA; en ‘Stukken betreffende de aanschaf en verkrijging van gebruiksgoederen, gereedschappen, instrumenten en machines en regels hieromtrent; 2.09.45, inv.nr. 1841, in collectie NA.

[17] ‘Verslag van het eerste boekjaar vanaf de oprichting, tot en met 31 december 1940, met bijlage’, 2.04.58, inv.nr. 80, in collectie NA.

[18] ‘Werkstätten ordnung vluchtelungenkamp Westerbork;  Do 295, inv.nr 3623-28, in collectie HCKW.

[19] Bernard Frenkel, interviewnr. 22329. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het Joods Historisch Museum (JHM), november 2015.

[20] Schwarz, Treinen, 79-82; en Egodocument J. Slager’, Do 449, inv.nr. 5494-15, in collectie HCKW; en  Hannelore Grünberg-Klein, Zolang er nog tranen zijn (Amsterdam 2015) 69.   

[21] Willy Lindwer, Getuigen van Westerbork 1939-1945. Kamp van hoop en wanhoop (Amsterdam 1990) 89.

[22] ‘Werkstätten ordnung vluchtelungenkamp Westerbork;  Do 295, inv.nr 3623-28, in collectie HCKW.

[23] Marion Blumenthal-Lazan, Vier gelijke stenen (Laren 2006), 45; en Nieuwe Provinciale Groninger Courant, 21 september 1940. 

[24] ‘Werkstätten ordnung vluchtelungenkamp Westerbork;  Do 295, inv.nr 3623-28, in collectie HCKW.

[25] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 60.

[26] ‘Memoires Werner Sterzenbach’, Do 1138, inv.nr. 10985-143, in collectie HCKW; en Jacob Feingold, interviewnr. 44261. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; Lilli Greenberg, interviewnr. 16204. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Blumenthal, Vier gelijke stenen, 45.

[27] Schwarz, Treinen, 82.

[28] Rosemary May, interviewnr. 10496. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[29] ‘Rode Kruis inventarisatie’, in collectie HCKW. 

[30] Idem.

[31] Schwarz, Treinen, 88.

[32] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 221.

[33] ‘Rode Kruis inventarisatie’, in collectie HCKW; en ‘Documenten familie Fuchs’, RA 1984, in collectie HCKW; en ‘Brief van Kommandantur over vrijlating gevangene uit kamp, Do 240, inv.nr. 3362-5, in collectie HCKW.

[34] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 223.

[35] Idem, 84.

[36] ‘Rode Kruis inventarisatie’, in collectie HCKW.

[37] Idem.

[38] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 223-224.

[39] www.harmplenter.nl/hooghalen_winkeliers.html

[40] www.drentheindeoorlog.nl/?aid=520

[41] www.harmplenter.nl/hooghalen_winkeliers.html

[42] https://erikgaap.wordpress.com/2011/07/22/zaanse-handel-met-kamp-westerbork/

[43] Philip Mechanicus, In Depot. Dagboek uit Westerbork (Hooghalen 2008) 330; en Schwarz, Treinen, 162.

[44] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 223-224. 

[45] ‘Brief directeur Staatsbosbeheer Assen aan Houtvester Assen, 14 april 1939’, Do 71, inv.nr. 2027-11, in collectie HCKW; en ‘Brief over de kampboerderij’, Do 71, inv.nr. 2027-13, in collectie HCKW; en ‘Brief over de huur van de boerderij van R. Dijkstra aan Houtvester Assen, 14 februari 1949’, Do 71, inv.nr. 2027-15; en ‘Dossier betreffende de bevrijding van kamp Westerbork’, Do 12, inv.nr. 8202, in collectie HCKW; en 

‘Stukken betreffende mededeling aan de secretaris- generaal van het Ministerie van Justitie’, 2.04.58, inv.nr. 27, in collectie NA.

[46] Schwarz, Treinen op dood spoor, 85. 

[47] ‘Verslag kamp Westerbork, 1939-1940’, Do 278, inv.nr. 3593-3, in collectie HCKW; en ‘Brief Houtvester Assen aan commandant kamp Westerbork, 10 december 1942’, Do 71, inv.nr. 2027-1, in collectie HCKW.

[48] Josephine Markus, interviewnr. 8484. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[49] Aad van As, In het hol van de leeuw (Hooghalen 2004), 25; en ‘Egodocument J. Slager’, Do 462, inv.nr. 5584, in collectie HCKW. 

[50] P. Siegel, Locomotieven trekken wagons (Westervoort 2000), 99; en ‘Verslag H. Kalmpfer’, 250i, inv.nr. 507, in collectie NIOD. 

[51] ‘Egodocument J. Slager’, Do 462, inv.nr. 5584, in collectie HCKW; en ‘Verslag H. Kalmpfer’, 250i, inv.nr. 507, in collectie NIOD.

[52] Maurits Coronel, interviewnr. 3440. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[53] ‘Verslag kamp Westerbork, 1939-1940’, Do 278, inv.nr. 3593-3, in collectie HCKW.

[54] Idem. 

[55] Schwarz, Treinen, 85; en Doris Lissauer, interviewnr. 19366. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[56] ‘Stukken betreffende personeel’, 2.04.58, inv.nr. 92, in collectie NA.

[57] ‘Dagboek Hans Bial, 17’, Do 323, inv.nr. 3907, in collectie HCKW. 

[58] ‘Bijzonder Gerechtshof Leeuwarden’, Nieuwsblad van Friesland, 18 juni 1947.

[59] Siegel, Locomotieven, 108; en Arnold Erlanger, interviewnr. 28985. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015. 

[60] Mechanicus, In Depot, 32.

[61] Brigitte Nenner-Ringer, interviewnr. 28985. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Aline Akker, interviewnr. 10510. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en ‘brief Susanne Loebel’, www.communityjoodsmonument.nl/person/171671?forum_start+n235200#comment-235200.  

[62] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 168. 

[63] M. Citroen, U wordt door niemand verwacht. Nederlandse Joden na kampen en onderduik (Utrecht 1999) 164.

[64] Mechanicus, In Depot, 261; S. Aalders en R. Spijer, Wie was Jack Spijer? (Laren 2008) 19, 27. 

[65] Aalders, Spijer, 27.

[66] A. Benjamins, To die Fighting. The life story of a survivor, Fred Benjamins (Amersfoort 2009) 77.

[67] ‘Verslag van werkzaamheden en instructies’, 250i, inv.nr. 749, in collectie NIOD. 

[68] ‘Verslag van werkzaamheden en instructies’, 250i, inv.nr. 749, in collectie NIOD; en ‘Jaarverslag werkzaamheden Interneringskamp, 1945’, Do 911, inv.nr. 8796-01, in collectie HCKW: In de kelder waren diverse soorten aardappels opgeslagen: bintjes, eigenheimers, deva, noordelingen, record, frühmoller, ultimus, triumph, eerstelingen, gloria, voran. 

[69] H. Vuijsje, Vermoorde onschuld. Etnisch verschil als Hollands taboe (Amsterdam 1986) 130.

[70] G.J. Dijkstra, Beilen 1940-1945 (Beilen 1999) 3, 53.

[71] ‘Staten met de personeelssterkte in de Dienstbereiche, september-december 1942’, 250i; inv.nr. 529, in collectie HCKW; en ‘Jaarverslag 1946’, Do 911, inv.nr. 8796-02, in collectie HCKW. 

[72] Klara Aardewerk-Hamerslag, interviewnr. 42169. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015

[73] D. Mulder en B. Prinsen, Westerbork Cahier 3. Verhalen uit kamp Westerbork (Assen 1995) 40; en

 ‘Egodocument J. Slager’, Do 462, inv.nr. 5584, in collectie HCKW; en Arthur Heiman, interviewnr. 811. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[74] J. Neuteboom en H. Straver, Er zijn zoveel dingen gebeurd. Een geschiedenis van het Woonoord Schattenberg (Assen 1990) 63; en  ‘Egodocument J. Slager’, Do 462, inv.nr. 5584, in collectie HCKW

[75] D. Mulder en G. Abuys, Westerbork Cahier 10. Een gat in het prikkeldraad (Assen 2003) 79.

[76] ‘Jaarverslag Centrale Keuken’, 250i, inv.nr. 800, in collectie NIOD; en ‘Plattegrond Lager Westerbork, 1944’, Do 102, inv.nr. 0059-1, in collectie HCKW.

[77] Siegel, Locomotieven, 95.

[78] Rood, Onze dagen. Herinneringen aan de Jodenvervolging (Amsterdam 2011) 45.

[79] Jacob Boas, Boulevard dés Miseres. The story of transit camp Westerbork (Verenigde Staten 1985) 61; en  ‘Egodocument J. Slager’, Do 462, inv.nr. 5584, in collectie HCKW; en ‘Jaarverslag Centrale Keuken’, 250i, inv.nr. 800, in collectie NIOD 250i/0800; en ‘Lagerbefehl, 7 juli 1943’, Do 425, inv.nr. 4828-68, in collectie HCKW.

[80] Vuijsje, Vermoorde onschuld, 127; en S.C. Derksen, Opkomst en ondergang van een toonaangevende Joodse gemeente. Tweehonderdvijftig jaar Joods leven in Meppel (Meppel, 1988) 45.

[81] ‘Anonieme verslagen’, 250i, inv.nr. 493, in collectie NIOD.

[82] ‘Interview Ruth David’, in collectie HCKW.

[83] J.H. Borensztajn, Dagboek 1943-1945 (Amsterdam 1995), 40; en ‘Interview Heinz Vijgenboom’, in collectie HCKW; en Erna Pinto, interviewnr. 32156. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en ‘Interview Ruth David’, in collectie HCKW; en ‘Verjaardagskaart Josef Weinberg’, Do 963, inv.nr. 9089-02, in collectie HCKW. 

[84] ‘Interview Leo en Fiep Benninga’, in collectie HCKW.

[85] Schwarz, Treinen, 166-167; en Aalders, Spijer, 19, 28.  

[86] ‘Procesverbaal moord op 4 gevluchte Joden in 1944’, Do 152, inv.nr. 19452724-1, in collectie HCKW.. 

[87] ‘Jaarverslag 24 december 1943’, 250i, inv.nr. 818, in collectie HCKW; en F. Weinreb, Collaboratie en Verzet (Amsterdam 1969) 1664; en ‘interview Ruth David’, in collectie HCKW. 

[88] Hannie Liebman-Wolf, interviewnr. 15927. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Marianne Sigler-Breyer, interviewnr. 31983. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Moraal, Als ik morgen niet op transport ga. Kamp Westerbork in beleving en herinnering (Amsterdam 2014) 98-99; en W. De Lang, Het oorlogsdagboek van G. Italie (Amsterdam 2009) 416; en ‘Interview Hetty Bernstein-Dachs’, in collectie HCKW.

[89] Ruth Reichmann, interviewnr. 12987. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[90] Mulder, Verhalen uit kamp Westerbork, 40.

[91] Idem.

[92] Interview Roosje Polak-de Wolff, interviewnr. 17206. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[93] Shlomo Samson, Between Light and Darkness (Jeruzalem 1995) 168-169, Aalder, Spijer, 28.

[94] ‘Egodocument J. Slager’, Do 449, inv.nr. 5494-15, in collectie HCKW.

[95] Leon Greenman, An Englishman in Auschwitz (Londen 2005) 25. 

[96] Mechanicus, In Depot, 294.

[97] De Lang, Oorlogsdagboek, 418; en ‘Lagerbefehl, 24 maart 1943’, Do 15, inv.nr. 0020-026, in collectie HCKW.

[98] ‘Barak 56’, in collectie HCKW.

[99] Rood, Onze dagen, 27; en ‘Diverse documenten’, RA 1928, in collectie HCKW.

[100] ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW.

[101] Rood, Onze dagen, 92; en Wijfjes, Kamp Westerbork, 40-41.

[102] https://communityjoodsmonument.nl/page/248195

[103] Aalders, Spijer, 21.

[104] Schwarz, Treinen, 107; en W. Sterzenbach, Rood en Jood (Hooghalen 2005) 46; P. Warsage, Als een brandende toorts (Echt 1967) 159-166.  

[105] K.A.D. Smelik, Etty. De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943 (Amsterdam 2008) 618.

[106] Wijfjes, Westerbork, 19; en S. de Leve, Brieven uit Westerbork (1986), 31; en De Lang, Oorlogsdagboek, 411; en Rood, Onze dagen, 27.

[107] Mechanicus, In Depot, 237.

[108] ‘Interview Erna Asch-Rosenthal’, HCKW; en ‘Het verplaatsen van een keukenbarak’, Bo 4-2-098, iv.nr. 5310, in collectie HCKW; en E. Weinberg, Witness of the Century  (Senningen 1997) 82; en ‘Verslag Otto Birnbaum’, Do 667, inv.nr. 7797, in collectie HCKW. 

[109] ‘Interview Hetty Bernstein-Dachs’, in collectie HCKW; en ‘Stukken over bouw en uitbreiding barakken’, 250i, inv.nr. 11, in collectie NIOD; en Lindwer, Getuigen van Westerbork, 223-224; en Mechanicus, In Depot, 310-311; en Jacob Feingold, interviewnr. 44261. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW.; en Schwarz, Treinen, 162.

[110] ‘Instructies en jaarverslag, 1 mei 1943-25 februari 1945’, 250i, inv.nr. 0733, in collectie NIOD; en ‘Mededeling over diëten’, Do 426, inv.nr. 4829-34, in collectie HCKW. 

[111] Klara Aardewerk-Hamerslag, interviewnr. 42169. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[112] Smelik, Etty, 685.

[113] Hermann Mark Lissauer, interviewnr. 20199. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Maurits Coronel, interviewnr. 3440. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Moraal, Als ik morgen, 127-135; en Jules Schelvis. Binnen de poorten (Amsterdam 1989) 18; en ‘Interview Sluiter-Szper’, in collectie HCKW; en ‘Diverse documenten en liedteksten’, RA 1575, in collectie HCKW; Benjamins, To die Fighting, 77; en Brigitte Nenner-Ringer, interviewnr. 28985. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[114] Philip Vlessing, interviewnr. 21581. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[115] ‘Verslag over voedselvoorziening, mei 1945’, inv.nr 978-9137, in collectie HCKW; en ‘Stukken over levensmiddelenrantsoenen voor kampingezetenen’, 250i, inv.nr. 445, in collectie NIOD; en Moraal, Als ik morgen, 127-135; en Warsage, Brandende toorts, 159-166; en  ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW..

[116] Lutz Zwillenberg, interviewnr. 36267. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[117] ‘Sally de Jong, De ondergang van het Nederlandse Jodendom, 21’, 187, inv.nr 33, in collectie NIOD; en ‘Stukken over levensmiddelenrantsoenen voor kampingezetenen’, 250i, inv.nr. 445, in collectie NIOD; en M. Bolle, Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet (Amsterdam 2003) 173-174; en Benjamins, To die Fighting, 77.

[118] ‘Stukken over levensmiddelenrantsoenen voor kampingezetenen’, 250i, inv.nr. 440, in collectie NIOD.

[119] Moraal, Als ik morgen, 127-135.

[120] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 223.

[121] Van As, Hol van de Leeuw, 15.

[122] ‘Memoires Werner Sterzenbach’, Do 1138, inv.nr. 10985-143, in collectie HCKW; en ‘Stukken betreffende de aanschaf en verkrijging van gebruiksgoederen, gereedschappen, instrumenten en machines en regels hieromtrent; 2.09.45, inv.nr. 1841, in collectie NA.

[123] Marcus Deen, interviewnr. 4373. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[124] Donald Krausz, interviewnr. 5163. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[125] Levie de Lange, Het verhaal van mijn leven (Amsterdam 2011) 66-67.

[126] Rood, Onze dagen, 99. 

[127] M. Hiemink, Assen, Auschwitz, Assen (Zuidwolde 2006) 40; en ‘Sally de Jong, De ondergang van het Nederlandse Jodendom, 21’, 187, inv.nr 33, in collectie NIOD; 23;

[128] Benjamins, To die Fighting, 77; en Fritz Tauber, Rondom Westerbork (Hooghalen 2004) 47; en Rood, Onze dagen, 30; en Lindwer, Getuigen van Westerbork, 222.

[129] http://www.communityjoodsmonument.nl/person/163763/nl

[130] ‘Interview Leo en Fiep Benninga’, in collectie HCKW; en ‘Interview Heinz Vijgenboom’, in collectie HCKW; en Bernard Frenkel, interviewnr. 22329. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Lilli Greenberg, interviewnr. 16204. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Josephine Markus, interviewnr. 8484. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en ‘interview Schoenmaker’, in collectie HCKW;

[131] M. Groen, Dat overleef ik wel (Zutphen 2009) 129. 

[132] Mechanicus, In Depot, 261, 310-311, 336-338; en Weinreb, Verzet, 1661-1664; en Hilda Stern-Pander, interviewnr. 5636. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het Joods Historisch Museum (JHM), november 2015; en Hermann Mark Lissauer, interviewnr. 20199. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Jack Cohen Rodriguez, interviewnr. 27600. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Trudy Gidan, interviewnr. 9931. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015;  Josephine Markus, interviewnr. 8484. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Moraal, Als ik morgen, 127-135; ‘Mijn “Jiddisje Memme”’, NIW, 25 januari 1946; en Hiemink, Assen, 45; en ‘Jaarverslag, 24 december 1943’, 250i, inv.nr. 811, in collectie NIOD.      

[133] ‘Verslag H. Kalmpfer’, 250i, inv.nr. 507, in collectie NIOD; en ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW; en Schwarz, Treinen, 162.

[134] ‘H. Lameris, Het P.T.T. bedrijf te Lager Westerbork, 1942-1943’, Do 777, inv.nr. 8209, in collectie HCKW.

[135] Moraal, Als ik morgen, 134; en Philip Vlessing, interviewnr. 21581. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Irene Butter, interviewnr. 42163. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en http://www.communityjoodsmonument.nl/page/320689/nl

[136] ‘Interview Gassmann-Bauman’, in collectie HCKW; en Josephine Markus, interviewnr. 8484. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[137] http://www.communityjoodsmonument.nl/person/171671?forum_start=n235200#comment-235200

[138] http://www.communityjoodsmonument.nl/person/135809/nl

[139] ‘Verslag van taken van het personeel, 15 maart 1943’, 250i, inv.nr. 681, in collectie NIOD; en ‘Sally de Jong, De ondergang van het Nederlandse Jodendom, 21’, 187, inv.nr. 21, in collectie NIOD.

[140] ‘Verslag van taken van het personeel, 15 maart 1943’, 250i, inv.nr. 681, in collectie NIOD; en ‘H. Lameris, Het P.T.T. bedrijf te Lager Westerbork, 1942-1943’, Do 777, inv.nr. 8209, in collectie HCKW.

[141] Grünberg-Klein, Zolang, 75; en NIOD 250i/500; en ‘Interview Gasmann-Baumann’, in collectie HCKW.  

[142] ‘Verslag H. Cohen’, 250i, inv.nr. 500, in collectie NIOD; en Clara de Leve-Haagman, interviewnr. 7158. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en ‘Sally de Jong, De ondergang van het Nederlandse Jodendom, 21’, 187, inv.nr. 21, in collectie NIOD.

[143] Marianne Sigler-Breyer, interviewnr. 31983. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[144] ‘Verslag van taken van het personeel, 15 maart 1943’, 250i, inv.nr. 681, in collectie NIOD; en Rood, Onze dagen, 36.

[145] ‘Getuigenis Josef Weisz, 1945’, Do 247, inv.nr. 3374, in collectie HCKW. 

[146] ‘Lijsten met indeling van de Dienstbereiche, 19 februari 1942-14 juni 1944,  250i, inv.nr. 528, in collectie NIOD;

[147] Lindwer, Getuigen van Westerbork, 109.

[148] Idem, 164. 

[149] Clara de Leve-Haagman, interviewnr. 7158. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en ‘J. Schoenmaker, Procesverbaal Albert Konrad Gemmeker, 1948, 13’, Do B.17, inv.nr. 2727, in collectie HCKW; en http://www.communityjoodsmonument.nl/person/163763/nl  

[150] Bernard Frenkel, interviewnr. 22329. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[151] ‘Mededeling over openingstijden van de kantine’, Do 426, inv.nr. 4829-72, in collectie HCKW; en ‘Bericht betreffende kamp Westerbork, 1944’, Do 471, inv.nr 5621-1, in collectie HCKW; ‘Stukken van de Gruppe Buchhaltung und Einkauf, 1943-1944’, 250i, inv.nr 576, in collectie NIOD; en Bolle, Ik zal je vertellen, 159; en Mechanicus, Ik woon, 63.  

[152] ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW.

[153] Mechanicus, In Depot, 330; en Lindwer, Getuigen van Westerbork, 150; en De Lang, Oorlogsdagboek, 447, 458; en ‘Interview Netty Beetz-Kater’, in collectie HCKW; en ‘Opening van het kampwarenhuis op 21 februari 1944 om 09.00 uur en openingstijden’, Do 1094, inv.nr H1945-49-75, in collectie HCKW.  

[154] Schwarz, Treinen, 168-169.

[155] ‘Lagerbefehl, 16 maart 1944’, Do 1095, inv.nr. H1945-49-78, in collectie HCKW. 

[156] Hannie Liebman-Wolf, interviewnr. 15927. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[157] Mechanicus, In Depot, 283; en Moraal, Als ik morgen, 127-135. 

[158] ‘Interview Ladee-Levy’, in collectie HCKW; en ‘Stukken betreffende interne aangelegenheden van vreemdelingenkamp Westerbork’, 2.0.4.55, inv.nr. 592, in collectie NA; en Schwarz, Treinen, 102; en ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW; en Aalders, Etty, 676.

[159] Robert Devries, interviewnr. 7155. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[160] ‘Memoires van I.M.D.B. Gassmann-Baumann, 2000’, RA 767, in collectie HCKW.

[161] Mechanicus, In Depot, 63, 202; en Buchsbaum, Fotograaf, 63; en ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW.

[162] Schwarz, Treinen, 174; en Mechanicus, Ik woon, 65. 

[163] ‘Dagboek Simon Magnus’, Do 1122, inv.nr. 21035, in collectie HCKW.

[164] Rood, Onze dagen, 105; en Bolle, Ik zal je vertellen, 177-178; en ‘Diverse documenten en brieven Rode Kruis’, RA 1478, in collectie HCKW; en Moraal, Als ik morgen, 127-135; en Klara Oudkerk, interviewnr. 21332. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015; en Mies de Leeuw, interviewnr. 15267. Visual History Archive. USC Shoah Foundation Institute. Gezien in het JHM, november 2015.

[165] Mechanicus, In Depot 165; en Schwarz, Treinen, 102; en De Lang, Oorlogsdagboek, 463; en Bolle, Ik zal je vertellen, 177-178. 

[166] ‘Bericht betreffende kamp Westerbork, 1944’, Do 471, inv.nr 5621-1, in collectie HCKW; en Moraal, Als ik morgen, 127-135.

[167] ‘Dagboek Hans Bial, 17’, Do 323, inv.nr. 3907, in collectie HCKW.

[168] Idem, 28.

[169] Idem, 1-35; en ‘Manuscript Sluzker’, Do 209, inv.nr. 3299-4 in collectie HCKW.

[170] ‘Plattegrond Lager Westerbork, 1944’, Do 102, inv.nr. 0059-1, in collectie HCKW ; en ‘egodocument J. Slager’, Do 449, inv.nr. 5494-15, in collectie HCKW; en ‘archief Militair Gezag’, 0144, inv.nr. 96, in collectie Drents Archief.

[171] http://bevrijdingsportretten.nl/portret/de-familie-scheinowitz/

[172] http://bevrijdingsportretten.nl/portret/louis-wijsenbeek/

[173] Van As, Hol van de Leeuw, 84.

[174] Anne de Vries, Gesprek met de doden (Kampen 2015) 21.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.