Bronnen

Barak 56

1.Het bouwproces

Najaar 1941-juni 1942

Barak 56 is in het voorjaar van 1942 in kamp Westerbork geplaatst. In de loop van 1941 besloten de nazi’s om het Vluchtelingenkamp Westerbork om te vormen tot ‘Durchgangslager’ voor alle in Nederland levende Joden. In januari 1942 kregen de aannemersbedrijven G.B. van Hoek uit Delft – eigendom van Gerardus van Hoek die tijdens de oorlogsjaren met regelmaat voor de Duitse bezetter werkte – en Gebr. Modderkolk uit Ede – de broers Marinus en Jan Rutger Modderkolk waren praktisch “huisaannemer” van het kamp – de opdracht om 24 grote barakken en enkele latrinegebouwen naar Duitse werktekening te bouwen.(1) Gekozen werd om de barakken grotendeels als ‘prefab pakket’ aan te leveren: de aannemers bouwden de barakken in hun eigen werkplaats. Joodse kampgevangenen en lokale (niet-Joodse) loonwerkers plaatsten de barakken onder leiding van de leidende nazi-architect Winne en de SS Baustelle op het kampterrein.(2)  

Op 23 april 1942 werden de eerste twaalf zogenaamde ‘Berlinerbarakken’ het kamp binnengebracht. Een week later volgden de overige barakonderdelen.(3) De exacte locaties waren inmiddels door de naaste medewerkers van architect Winne met behulp van landmeters met piketten gemarkeerd.(4) Op een gemetselde lichte fundering van kalkzandsteen werd een houten vloer van vloerdelen aangebracht. Vervolgens werd aan een aantal centrale palen van steen en enkele houten steunpilaren de dakondersteunde constructie vastgemaakt. Daarop werd het dak van houten schotten vastgelegd. Het dak werd afgewerkt met grijs asfaltpapier dat ook wel werd omschreven als Ruberoid of Teertex.(5) Alle houten onderdelen waren gemaakt van dennen- of vurenhout.(6) De buitenmuren werden dubbelwandig gevuld met glaswol.(7) Aan de kopzijde van de barak dat uitkwam op de hoofdweg werd onder de dakrand met witte verf het nummer van de barak in een eveneens wit geverfd vierkantje aangegeven.(8)  

Barak 56 bestond uit verschillende compartimenten. Middenin was een kleine, vanaf beide straatzijden te betreden entree van circa 2,50 meter breed, bij 9,50 meter lang en 3,00 meter hoog (nokhoogte van de barak was circa 4,50 meter/schoorsteenhoogte 5,00 meter). Deze werd later ook wel de ‘keukenruimte’ of ‘keuken’ genoemd (waar het eten tijdens de oorlogsjaren werd uitgedeeld).(9) Links en rechts van deze entree waren door deuren grote zalen (circa 35 meter breed bij 9,50 meter lang te bereiken.(10) Naast enkele luchtkokers waren op beide afdelingen per zijde tien licht breekbare ramen die naar buiten toe opengingen.(11) De beugels die de ramen moest vastzetten waren van slechte kwaliteit. Mede door onhandigheid en frustratie onder de barakbewoners moesten deze in de loop der tijd worden vervangen, veelal door kartonnen varianten.(12) 

Aan de uiteinden van de barakken bevonden zich de waslokalen van elk circa 4,50 meter, bij 9,50 meter.(13) Het sanitair in deze waslokalen werd aangelegd door ingenieursbureau Wolter en Dros uit Amersfoort. In elk waslokaal werd een closetgarnituur en een pissoirgarnituur geplaatst en was er in een hoek ruimte voor een toilet bestaande uit een aardewerken of geel/witte vuurkleien closetpot van de firma W.J. Stokvis Koninklijke Fabriek van Metaalwerken N.V. uit Arnhem, een closetbekken met buitenbogen en hout ingelegde ondersteuningsstukken, 1 geel geëmailleerde aardewerk stortbak met vlotter, consoles, porseleinen trekker met handgreep en een verzinkt-ijzeren stortpijp met beugels.(14) Verder was er ruimte om te wassen: boven een tweetal, evenredig aan de korte zijden, in het midden geplaatste, zinken goten werden daarvoor aan twee kanten aan zinken leidingen in totaal 20 tot 25 kranen geplaatst.(15) Vanuit de waslokalen was het ten slotte mogelijk om de barak via de kop te verlaten (was in de praktijk regelmatig op slot).(16) 

Net als de ramen in de grote zalen was ook het sanitair in de waslokalen niet geschikt voor gebruik door een grote groep mensen. Een aanzienlijk deel van de closetpotten bleken aan het eind van 1943 gebroken te zijn en de meeste porseleinen beugels die bevestigd waren aan de stortbakken, kapot getrokken.(17) Daarnaast ontstonden er al in de eerste maanden na de ingebruikname door slijtage gaten in de vloeren die volliepen met water.(18)   

Nadat de barakken waren opgezet werden deze volgegooid met driehoog stapelbedden van 200 centimeter bij 90 centimeter. De bedden waren gemaakt door de NV Amsterdamsche Ledikantenfabriek van Telligen te Amsterdam en de NV Lemafa te Den Haag.  Ze werden prefab aangeleverd en bestonden uit hoekijzer (30 x 30 mm en 40 x 40 mm), plaatijzer en kettingen en veren. De onderdelen waren gelakt met verdunde Nitrol S met cellulose-lakverharding in de kleur blau-grau.(19) Een klein deel van de bedden werd aangeleverd uit de Maginotlinie in Frankrijk.(20)  

Kampgevangenen als de Oostenrijkse vluchteling Fred Schwarz (1923) werden ingezet bij de constructie van de bedden die ter plekke plaatsvond. In totaal stonden in een zaal tussen de 70 en 90 driehoog stapelbedden: in het verlengde van de muur (tussen de ramen) als een lits-jumeaux telkens twee of drie driehoog bedden tegen elkaar met het hoofdeinde naar de muurkant en het voeteneinde naar het midden van de zaal. In dat midden daarnaast een horizontale lange rij (in lijn met de deur van de zaal) van twee x driehoog bedden die aan elkaar vastgezet waren.(21) 

‘We sjouwen dus de bedden door de deur aan de kop van barak, langs de wasbakken naar de eerste slaapzaal en dan tot aan het andere eind van de barak. Daar beginnen we met het opzetten. De constructie is gemakkelijk, gewoon de kop- en voeteneind aan de bovenkant uitstekende pennen. Die passen in de holle poten, maar niet altijd. Bij twééhoog gaat dat wel, met een beetje kracht, maar bij het derde bed is dat erg vervelend. Vooral omdat de bedden twee aan twee staan, kop tegen de buitenwand; daar kom je dan slecht bij als het niet past. In het midden van de slaapzaal staan de bedden ook twee aan twee, daar is dus ook geen plaats om te manoeuvreren.’(22)

Verder werd barak 56 gevuld met meubels en kachels. De tafels, tegen de muren onder de ramen geplaatst,  waren van de meest eenvoudige vorm en van verschillende grote. Zo waren er tafels van de Timmer Meubelfabrieken uit Meppel van 200 (l) x 80 cm (b), 120 cm (l) x 60 cm (b) en vierkante tafels van 50 cm (l) bij 50 cm (b).(23) Een enkele maal werd een bed met houten planken belegd om het aanzicht van tafel te verkrijgen.(24) 

Naast de tafels stonden veelal houten krukjes (uit Frankrijk afkomstige tabourets) en soms langgerekte synagogebanken. Stoelen waren schaars.(25) 

De potkachels in de grote zalen (twee per zaal) en in de waslokalen (één per lokaal) waren afkomstig van de Handelsfirma P.J. van der Sluijs uit Scheveningen.(26) Zij konden gevuld worden met kolen, en bij een tekort aan kolen met turf (vooral vanaf de winter van 1943/1944).(27) Een potkachel had een verbruik van ongeveer 15 kilo turf per dag.(28)

2.Woonbarak voor mannen

Juli-december 1942

In juli 1942 kwamen de eerste transporten met Nederlandse Joden in kamp Westerbork aan. Al snel werden de nieuwe barakken ingezet in het transportproces. In de tweede helft van 1942 was kamp Westerbork nog verdeeld in barakken waar in eerste aanzet uitsluitend mannen of vrouwen in verbleven.(29) Barak 56 en de nabij gelegen barakken werden aangemerkt als mannenbarakken.(30)

In de eerste maanden was het leven in barak 56 provisorisch van aard. Er mistte van alles. Zo ontbraken er matrassen op de meeste – sowieso erg gammele – bedden en bleken er te weinig tafels en banken voor het grote aantal barakbewoners (vooral de mensen die in een midden rij sliepen, visten achter het net).(31) Pas in november 1942 werd er een elektrische installatie aangelegd dat via aan pendels in de nok hangende lampen met emaillen lampenkampen met een doorsnede van circa 50 centimeter, voor schamele verlichting zorgde.(32) Een deel van deze lampen (onder andere in het waslokaal) diende als noodverlichting en bleef dag en nacht aan.(33)

Van enig structuur in een grote woonbarak was in deze periode geen sprake. De leiding was in handen van een barakleider en zijn plaatsvervangers.(34) Daaronder waren vele baantjes gecreëerd, van ‘eten uitdelers’ en barakadministrateurs tot ‘etenhalers’ en barak EHBO’ers, voornamelijk met het achterliggende doel om mensen van transport te houden.(35) Al deze leidinggevenden, ‘mispunten in het kwadraat’, zoals kampgevangene Philip Mechanicus (1889) hen noemde, konden en/of wilden weinig voor de “gewone” barakbewoners betekenen.(36) De gevolgen waren navenant. Vooral nadat kamp Westerbork begin oktober 1942 werd overspoeld met meer dan 10.000 nieuwe Joodse gevangenen, was er sprake van een chaos. De barakken waren overbevolkt (meer dan 1.000 mensen in één barak was geen uitzondering. Mannen, vrouwen en kinderen wegens gebrek aan ruimte door elkaar heen), bij de toewijzing van de bedden werd geen sprake gehouden met ziekte of leeftijd, en, voor de meeste kampgevangenen het belangrijkste, er was groot tekort aan voeding.(37) Fritz Tauber (1906) en Coen Rood (1917) zaten afzonderlijk in oktober-november 1942 in één van woonbarakken voor mannen gevangen maar deelden nagenoeg dezelfde ervaring.  

Fritz Tauber:

‘Verrast bleef ik op mijn bed zitten vanwaar ik een goed overzicht had. Gedurende de nacht werden ook vrouwen en meisjes wegens gebrek aan ruimte in de mannenafdeling ondergebracht. Vrouwen, mannen en kinderen, alles door elkaar, half of geheel aangekleed, lagen, zaten, hurkten of knielden op hun bedden. Slaperige en bleke mensen keken met diepliggende ogen stomverbaasd elkaar aan, eerst vijandig en wantrouwend, later bedroefd en begrijpend. Op dat ogenblik verdween ieders onderscheid, stand en rang, rijkdom en armoede behoorden toe aan het verleden, over bleef niets dan de mens, zo als hij was, zonder goed en kwaad. In deze ellende ontbrak het niet aan komische taferelen en er werd zelfs hartelijk gelachen over diep treurige dingen. Een oude dame lag op een bovenbed, ze probeerde eraf te komen maar bij haar pogingen begon het bed zo te schommelen dat het leek of zij met het bed naar beneden zou vallen. Verschrikt gaf zij haar pogingen op en huilend als een klein kind bleef zij met haar benen bengelend op haar bed zitten. Natuurlijk werd zij even later geholpen. Een ander geval, een zeer dikke heer lag op een middenbed, met al zijn werkelijke groteske bewegingen was het hem niet mogelijk zelf van zijn bed af te komen. Hij moest als een zak door twee mannen eruit gehaald worden.’(38)

‘[...] Een voorbeeld wil ik ter illustratie geven. Door gebrek aan drinkwater leden de mensen dorst, zodat zij de komst van koffie of thee niet konden afwachten. Met een drinkerstuitje of beker in de handen stonden ze al lang van te voren ongeduldig uit te kijken naar de ploeg die koffie aan het ophalen was. Wanneer deze eindelijk in zicht kwam liep de menigte als bezeten naar de deur, deze zo blokkerend dat de mannen niet in staat waren de ketels naar binnen te sjouwen. Maar met veel geschreeuw lukte ook dat. De man die koffie of thee moest schenken, was onmiddellijk omringd door stotende en kibbelende mensen, die hem elke beweging belette. Het is onder normale omstandigheden al een karwei een fles met een grote sleef te vullen, maar in deze drukte was het onbegonnen werk. Het grootste gedeelte van de thee of koffie vloeide over de vuile handen in de ketel terug, zodat in korte tijd de bruine vloeistof in een grijze massa veranderde, waarop van alles dreef. Honderden handen werden daarmee afgespoeld en toch werd er gulzig van gedronken.’(39)

Coen Rood:

‘In de barak staan langs de randen de bedden met het voeteneinde naar het midden van de zaal. Af en toe staat er een tafel met twee banken. De situatie is nu zo, dat ongeveer op de 25 man een tafel voor 8 personen aanwezig is. We gaan zitten, staan of liggen in de buurt, wat maar het beste uitkomt. Als de eten uitdelers bij ons komen, zijn ze bijna door de tweede ketel heen. Wij vragen hun sarcastisch waarom de porties zo groot zijn, dat ze wel zes eetlepels ermee kunnen vullen. De zaaldienst, een dikke kerel, zweet en blaast en klaagt over het weinige eten, dat er per barak wordt verstrekt en vertelt, dat er nog twee ketels beschikbaar zijn voor de rest van de zaal, nog ongeveer 280 man. Wij hebben nu met 120 man twee ketels verdeeld, dus de anderen krijgen nog minder of bijna niets. Met brood gaat het als het volgt. Er wordt 1 brood verstrekt voor drie man, dus 1/3 brood per persoon, verder een lepel jam of een snippertje boter en wel eens een miniem stukje kaas. Brood moet worden afgehaald in de barakkeuken. Daartoe krijgt nog deze middag ieder een presentiekaart, waarop afgeschreven wordt, of men al eten gehad heeft. Als ik ’s middags even in de keuken ga kijken, welke in de ruimte tussen de twee barakken gelegen is, zie ik de zaaldiensten steeds de broden in vieren snijden in plaats van in drieën. Dat brengt ze aardig wat brood op.’(40)

‘[…] Het warme eten wordt nu om 4 ’s middags uitgedeeld en wel een halve liter per persoon, hetgeen een afschuwelijk smaak heeft. Direct daarna krijgen wij ons brood, nog steeds een vierde brood, wat ook direct naar binnen gewerkt wordt. Dat betekent dus, dat wij slechts een keer per dag eten krijgen.’(41)

3. Woonbarak voor mannen en vrouwen 

Januari-maart/april 1943

Met de komst van commandant Albert Konrad Gemmeker in het najaar van 1942 veranderde het regime in kamp Westerbork. De nieuwe leiding bracht meer structuur aan in het Durchgangslager. Eén van de maatregelen behelsde de indeling van barakken in een mannen én een vrouwengedeelte, in plaats van gescheiden mannen- en vrouwenbarakken. Daarnaast ontstonden er barakken voor bijzondere groepen kampgevangenen zoals  gedoopte Joden, strafgevallen of  mensen met een dubbele nationaliteit.(42) De barakken 55 t/m 59 stonden in deze periode te boek als barakken met een korte verblijftijd. De meeste mensen die begin 1943 in het kamp terechtkwamen werden naar één van deze barakken gebracht en een aantal dagen of weken later op transport gesteld.(43)

In barak 56 was vanaf de entree bekeken de linkerzijde voor vrouwen en kleine kinderen, en de rechterkant voor mannen gereserveerd.(44) Het ritme in de zalen werd (mede) bepaalt door de jaargetijden. Waar in de zomer het leven zich vooral buiten de barakken afspeelde, daar vochten de bewoners in de winter soms letterlijk om een plek rond de kleine kacheltjes. Deze zorgden voor enige warmte en gelegenheid om wat extra voedsel te kunnen koken.(45) Philip Mechanicus hield tijdens zijn gevangenschap in kamp Westerbork een dagboek bij en schreef op dinsdag 16 november 1943 over het belang van een kachel in een grote woonbarak.

‘Wij hebben nu een week lang een kachel met een grote oppervlakte in plaats van dat miezerige gevalletje, waar bijna geen boterham van enig formaat op kon. Resultaat: ook tweemaal, driemaal zoveel aanloop en ruzie. Voor het oude, slecht gerenommeerde kacheltje kon men vier, vijf, hoogstens zes vrouwen van mannen uit de naaste buurt vinden, zo lang mogelijk in rust en verdraagzaamheid op elkaar wachtend. Dat er tenslotte toch ruzie ontstond lag vaak aan een kleinigheid, aan een onhandig geplaatste opmerking, aan te sterk sprekend ongeduld. Maar 't ging dikwijls goed als er tussen het gezelschap der wachtenden niet een heetgebakerde, of brutale was. Maar nu, met die beste kachel, die tenslotte met natte turf niet harder branden kan dan ze doet! Op de reputatie van de kachel is de hele barak afgevlogen als vliegen op de honing, de vrouwen van de andere vleugel komen tegen het etensuur bij bosjes met haar gesteelde (soms ook gestolen) pannetjes en met haar kannetjes. Tegenwoordig is de kachel gemonopoliseerd door de Turkse kolonie, die er van 's morgens vroeg tot 's avonds laat omheen hokt. Hokken is wel het juiste woord. Zij zijn er niet van weg te slaan. De vrouwen kokkerellen, of zitten gewoon met de armen over elkaar, op georganiseerde stoelen of banken; de mannen staan ertussen met een sigaretje tussen de lippen en praten, praten, praten. Rondom deze huiselijke Zigeuners vormt zich dan te gepaster tijd een kring van kooklustigen en daaromheen soms een nieuwe kring, allemaal met pannetjes en kannetjes. Bedenk maar wat uit een dergelijke volksverzameling voor rampen kunnen voortkomen. Alleen al uit het simpele verwijt van de mannen aan de vrouwen, dat zij niet in de mannenbarak thuishoren, dat de vrouwenbarak haar eigen kachels heeft, dat de mannen hun eigen kachels nodig hebben. Een verwijt, dat hout snijdt, zou men zeggen, maar dat de vrouwen niet raakt en hetwelk ze diplomatiek uit de weg gaan. ‘Och, mijnheer, ik heb met u niets te maken; ik antwoord helemaal niet op wat u zegt!’ Op deze en dergelijke wijzen zetten de vrouwen de mannen schaakmat. Maar het punt van twist blijft. En er tussendoor wordt dan gevochten om de vraag, wie achtereenvolgens een plaats krijgen vlak boven het vuur. Dat het soms plotseling begeeft, omdat de turf uitgebrand is, en dat lange tijd weigerachtig blijft, omdat de turf drijfnat is. Dan wil het gebeuren, dat een barakbewoner, de eerste de beste, edelmoediglijk een paar stukken, of een paar scheppen steenkool aanbiedt uit eigen voorraad, die hij dankzij bizondere relaties heeft kunnen aanleggen ten eigen behoeve, maar met medewerking van de barak-kachel. Iedereen denkt er dan het zijne van, maar zegt wijselijk maar niets: er zijn toch steenkolen, de kachel kan toch doorbranden. Hij is toch ook de man, die op een mysterieuze wijze hout verschaft. De twistenden zwijgen, de ruzie luwt, voor zo lang het duurt. Maar ze laait telkens weer op in het kluitje mensen, dat op de kachel staat te azen en intussen de passage verstopt. De Turkse kolonie blijft onberoerd en leeft in de binnenste cirkel het leven van huiselijkheid en genoeglijkheid verder: als poezen in een mandje. Zo gaat het avond-aan-avond, altijd weer volgens hetzelfde procédé. Ik verlang terug naar het schlemielige kacheltje met zijn armoedige profiel, waar het niet zo gezellig was, maar dat ook niet zoveel aanloop had.’ (46)

De bedden in de grote zalen, de meeste nu wel bezet met matrassen bestaande uit juten overtrekken gevuld met roggestro en zeegras, en grove dekens van wol (150 x 200 cm) of molton (170 x 210 cm), hadden een multifunctionele bestemming.(47) De onderste bedden werden bijvoorbeeld, wanneer mogelijk, met bagage (koffers, maar voornamelijk rugzakken) bepakt; tussen de bovenste bedden spande men – vooral in de vrouwenzalen – waslijnen waarop kleding te drogen hing.(48) 

Het betreden van een grote woonbarak als barak 56 leverde in de eerste maanden van 1943 een pandemie aan indrukken op. Vooral in een transportnacht was de wanhoop voelbaar. Op door de modder aangetaste, pikzwart vloeren zaten mensen op krakende bedden in een weeïge lucht, bezwangerd door zweet en schoonmaakmiddel (lysol), te wachten op het oordeel of zij in Westerbork mochten blijven of niet.(49) Oud-kampgevangene Gerard Durlacher (1928):

‘Om één uur ’s nachts gaan de lampen branden. Hun zwakke schijnsel maakt schimmen van de mensen. Geklos en geroep zwellen aan tot dat een donderstem STILTE beveelt. Het woord ‘transportlijst’ smoort elk geluid. Het gekreun en de jagende ademhaling van de mannen om mij heen laat zich niet onderdrukken. Angst is voelbaar als lillende gelei. Ook mijn vader en onze vrienden zijn erdoor aangetast.’(50)

4. Barak voor ‘oude van dagen’

April/mei – augustus 1943

Eén van de opmerkelijkste instellingen in het Durchgangslager was het Woninghuis van het kamp. Gehuisvest In een oude vluchtelingenbarak werd op dit bureau besloten wie, waar en wanneer in welke barak ondergebracht zou worden. Aan de hand van leeftijd, woonplaats, gezondheid, transportfähigheid, maatschappelijke achtergrond, Godsdienst, nationaliteit en bijvoorbeeld sekse werd een woningplan gemaakt van kamp Westerbork. De constante binnenkomende en vertrekkende stroom van mensen, de veranderde eisen van de nazi’s en het eigen belang wat de leden van het Woninghuis nastreefden (om een sperre te verkrijgen moest men continu aantonen dat er nog werk te verrichten was), zorgen voor een grillig beleid: vrijwel dagelijks zag men kampgevangenen de schamele bezittingen met kruiwagens van de ene naar de andere barak brengen.(51)

Ook barak 56 ontkwam niet aan de grillen van het Woninghuis. In het voorjaar van 1943 werd de barak van het één op andere moment omgevormd tot onderkomen voor ‘oude van dagen’. Dit waren, aldus Philip Mechanicus, mannen en vrouwen van boven de 55 jaar, ‘meestal van Duitse bloede, die vroeger in welstand geleefd hebben’, die vanwege hun elitaire achtergrond de kans kregen om in een ‘kleine gevestigde kolonie’ met elkaar te verblijven.(52)  Zij sliepen hier op tweehoog stapelbedden, een enkeling zelfs op een “normaal” bed, en hadden meer ruimte tot hun beschikking.(53) 

De oude van dagen beschouwden hun verblijf in barak 56 als een weldaad en leefden hier ook naar.(54) Het waslokaal, dat zij in tegenstelling tot jongere kampgevangenen wel overdag mochten gebruiken, werd regelmatig in gebruik genomen als clandestiene rookruimte, rond de tafels (in de zomer van 1943 “versierd” met lupinen in oude conservenbussen) was het constante geluid van etende en drinkende mensen te horen, en door de hele barak werd tot ’s avonds laat door de bewoners en hun visite gelachen en gepraat en werden er onderling spelletjes gespeeld.(55) Nogmaals Mechanicus:  

‘Hun woonbarak is een soort pensionaat geworden van de Justizräte, Geheimräte, Doctoren, Literaten, een oudeliedengesticht, dat tegelijk parlement is, waar men oudergewoonte de politiek dirigeert, een casino, waar men hartstochtelijk speelt, skat, bridget: oude stramme mannen, oude frontstrijders met opgesteven snorren als tijgers vormen er antieke panopticumstukken.’(56)       

5. Industriebarak voor de zilverpapierindustrie 

September 1943-februari 1944 

In de zomer van 1943 ontstonden er bij de kampleiding plannen om van Westerbork een Arbeitslager te maken. Vanaf juli van dat jaar werden er steeds meer barakken aangewezen om te dienen binnen de industrieafdeling van het kamp.(57) Eind november 1943 omvatte deze industrie vrijwel alle barakken ten zuidoosten van het ketelhuis. Het terrein werd (deels) met prikkeldraad omheind waarop borden waren bevestigd met de tekst ‘Industriegelände – Unbefugten Zutritt verboden’.(58)

De belangrijkste onderdelen van de Westerborkse industriesector waren de confectie- en (vanaf het najaar van 1943) metaalafdeling. Het handelen en daaraan verbonden sorteren van metaal was van oudsher een specialistisch vak dat vrijwel alleen door Joden werd uitgeoefend. Met het verdwijnen van deze Joodse vaklieden, de toename van militair schroot en de groeiende vraag van de nazi’s voor nieuw oorlogsmateriaal, werd besloten om groot deel van het arbeidspotentieel van het kamp over te brengen naar de metaalindustrie.(59) In 1943 werkten in totaal bijna 1.200 mensen binnen Dienstbereich 12, waaronder de metaalafdeling resideerde.(60)   

Barak 56 werd in de periode september 1943-februari 1944 gebruikt voor de zilverpapierindustrie.(61) Onder andere hopen voor de tropen bestemd pakpapier met een voering van zilverpapier en oude radio’s werden, evenals het benodigde gereedschap, door het Rijksbureau voor Nonferro Metalen aan de barak geleverd.(62) Daar plukten op tafels en banken tussen de 175 en 400 voornamelijk oudere kampgevangenen in ploegen van 07.00 tot 13.00 uur en van 13.00 uur tot 19.00 uur de aluminiumfolie er af.(63) ‘Het sorteren van zilverpapier is stomvervelend, maar men zit er rustig en warm; de verlichting is er veel beter dan in de woonbarakken’, zo stelde Dr. Gabriel Italie (1895) op 27 oktober 1943.(64) 

Ook Philip Mechanicus kwam in deze periode bij het foliën plukken terecht.    

‘De speelsheid, de kunstzin krijgt de overhand: mannen zitten uit proppen zilverpapier mannetjes-op-sokkels, grote sigaren te boetseren, vrouwen de letters van haar naam, een beugeltje voor een handtas, mandjes, spoortreintjes, bloemvaasjes, kruiwagens, spreuken. Het zilverplukken is een monotone bezigheid; goed voor imbecielen.’(65)

‘[…] Als gewoon foliën-sorteerder mijn plaats aan tafel 1 ingenomen met een kwasi-gevoelige installatierede van een der heren, die zich als voorzitter van de tafel opwierp. Redevoeringen over en weer, zoals die in bijeenkomsten van vakorganisaties gehouden plachten te worden. “Mijnheer de voorzitter, ik heb een motie!” Etcetera. Niets uitgevoerd, geen stuk foliën geplukt. Goed gezelschap van anderen, die zich de luiheid tot devies gekozen hebben. Zelfs het aanraken van een mesje voor het opentornen van een condensator gaat lijnrecht in tegen ons beginsel: wees lui; maar wees het goed en consequent; het is voor een goede zaak. In de loop van de middag thee gehaald voor de barak, samen met drie andere foliënplukkers, bij de Centrale Keuken: twee grote gamellen op twee kruiwagens. Twee heren rijden, twee houden de gamellen in bedwang om te voorkomen, dat ze eraf kieperen. Intussen bezoek aan de cantine voor het kopen van schar in blik en het slobberen van een papieren beker surrogaat-bouillon à tien cent. Over een afstand van vijf minuten heen en terug hebben we vijf kwartier gedaan. Lijntrekken, heet dat in goed Nederlands: de tijd moet dood. Bij het terugbrengen van de gamellen wortelen “georganiseerd” in de Centrale Keuken voor bijvoeding: de porties middageten worden erg mager. 's Avonds een handvol koper in de latrine gedeponeerd: de vrucht van een dag arbeid van vier plukkers.’(66)

‘[…] Mijn tafel bij de foliën-sortering heeft zich de naam van ‘elite-tafel’ verworven. De heren beginnen al direct bij het werk een slaaphouding aan te nemen: hoofd op de op tafel steunende elleboog. Dit gaat consequent door tot een stuk na vijven. Dan verschijn ik, terugkomend van het theehalen, met de “Nieuwe Rotterdamsche Courant”. Als ik zeg: “Mijne heren, hier is de krant”, dan springen zij overeind, rekken de halzen, sperren de ogen wijd open, als gevangen tijgers, die hun brok vlees ruiken. Zij zijn gek op de krant, die hen in staat stelt de geruchten, die in het kamp gaan, te verifiëren, de stand van de oorlog na te gaan, de uitwerking van de bombardementen op Berlijn te lezen, uit de brevier-gedrukte Korte Berichten belangrijk oorlogsnieuws op te delven, dat geen radio vermeldt en dat de krant zorgvuldig wegstopt. De krant gaat daarna langs de naaste tafels van hand tot hand. Aldus plukt men foliën.’(67)

6. Kabelsloperij

Maart-juli 1944  

In februari 1944 werden de barakken direct tegenover barak 56 betrokken in het arbeidsproces van het kamp.(68) Hierdoor kregen verschillende barakken binnen het Industriegelände een andere functie. Van barak 56 werd in maart 1944 een kabelsloperij gemaakt. Ruim 100-120 kampgevangenen sloopten er in ploegen duizenden kabels (op 1 juli waren er 56.740 kilo kabels in voorraad in Westerbork, in april 1945 nog ruim 10.000 kilo) met als hoofddoel om er loodmantel uit te halen.(69) Buiten het kamp bestond weinig animo voor dit werk, mede door het schadelijke karakter voor de gezondheid.(70)

Werken in de kabelsloperij betekende werken met je handen. Waar men buiten het kamp de kabels normaal gesproken afbrandde, daar werden in ze Westerbork letterlijk gesloopt. Het gaf de kampgevangenen de mogelijkheid om ook andere onderdelen van de kabels af te scheiden en te hergebruiken. Zo werden er experimenten uitgevoerd met het opvangen van de olie. De teruggewonnen olie werd gebruikt om de machines in de industriebarakken, het ketelhuis en de twee smalspoorlocomotieven te smeren.(71) Enkele vrouwelijke kampgevangenen gebruikten de draden in de kabels om er huishoudelijke artikelen en zelfs speelgoed mee te maken.(72) Mevrouw Sturm-Van den Bergh (1919):

‘Van afval van kabels en neergeschoten vliegtuigen maakte ik voor verjaardagen op verzoek onder andere speelgoeddieren, vooral pauwen en olifanten, en kunstbloemen. Omdat ik zo snel werkte kreeg ik zelfs opdrachten van de Duitsers. Gemmeker was jarig en ik moest voor hem onder andere een briefje schilderen met de tekst “Herzliche Glückwünsche zum Geburtstag”.'(73)

7. Batterijensloperij

Augustus-september 1944

Het ‘vuilste en meest gevreesde werk’ in het Durchgangslager Westerbork was, in de woorden van Gabriel Italie, het werk in de batterijensloperij.(74) In de praktijk werden voornamelijk strafgevallen en mensen die op andere plekken hun werk niet naar tevredenheid uit voerden, hier onder bewaking van OD’ers tewerkgesteld. In de zomer en het najaar van 1944 werd in grote delen van Nederland door de nazi’s intensief gezocht naar onderduikers. Met succes: in augustus-september 1944 puilden de strafbarakken in kamp Westerbork uit van de mensen. Om deze strafgevallen aan het werk te kunnen zetten, werd zowel barak 57 als barak 56 aangewezen om te dienen als batterijensloperij.(75)

Gabriel Italie werkte begin augustus in barak 56.

‘In barak 56, waar ik werk, ben ik in gezelschap van bijna alleen strafgevallen. Men zorgt overigens wel goed voor ons: ’s avonds om 7 uur krijgen we zowel melk als pap. We kunnen dagelijks douchen. Gisteren zijn er druiven verloot: wie een ‘prijs’ trok, kon tegen betaling van 50 cent een flinke tros krijgen. Aan elke tafel zitten 4 tot 6 personen, die batterijen moeten “pellen”. Het is in hoofdzaak te doen om het bruinsteen en dit is het juist, waardoor men zo vuil wordt. De batterijen worden gespleten met een hamer of, wat sneller is en minder stof veroorzaakt, onder een machine. Per persoon moet men 8 kilo produceren. Daartoe moet men vooral in de eerste uren stevig doorwerken – op het eind van de werktijd kan men dat wat bijkomen.’(76)

‘Bij de batterijen is de productie reeds opgevoerd tot 10 kg per persoon. En als b.v. van 5 personen een de machine bedient, betekent dit dat ieder van de vorige vier 12,5 kilo moet produceren, wat flink veel is. Ik ben al zó vuil, dat ik mij niet goed meer schoon kan wassen. Zelfs de douche, die ik dagelijks mag nemen, is niet afdoende. Alleen vaseline helpt goed, maar dat is natuurlijk niet onbeperkt verkrijgbaar. Mn baard is helemaal zwart zodat ik er bepaald jong uitzie! Deze week heb ik ochtenddienst, van 6 uur tot 2.30 uur.’(77)

8. Opslagplaats

September 1944-april 1945

Op 13 september 1944 vertrok het laatste grote transport uit kamp Westerbork. Slechts enkele honderden Joden bleven achter om het kamp draaiende te houden. Een groot gedeelte van de eens zo volle woonbarakken van Westerbork kwamen leeg te staan en in de meeste industriebarakken waren te weinig medewerkers om het werk voort te zetten. In deze veranderde omgeving kreeg barak 56 een volgende functie. Veel van de geroofde bezittingen van Joden en niet-Joden in Drenthe waren in de loop der tijd in kamp Westerbork terechtgekomen. Voordat deze radio’s – op 12 april 1945 bevonden zich er nog ruim duizend radio’s – kleding en bijvoorbeeld meubels als ‘liebesgabe’ naar Duitsland werden verzonden, kregen ze in het kamp een tijdelijke opslagplaats.(78)

In barak 56 werden in de laatste maanden van de oorlog vooral muziekinstrumenten opgeslagen. Zo was het orgel van de gedoopte Joden er onder gebracht en waren er verder enkele piano’s te vinden.(79)

Oud-kampgevangene Shmu’el Cohen (1926):

 ‘Westerbork was ook een opslagplaats voor allerlei achtergelaten bezittingen, goederen, die in de huizen van de Joden in de stad waren blijven staan. En waar de kampdirectie beslag op had gelegd. Er was een barak vol zwijgende piano’s. Ik had dat blijkbaar geroken en de plaats ontdekt. Ik kon de sleutel krijgen van een man die verantwoordelijk was en zo zat ik daar en speelde op de piano stukjes die mijn vingers nog niet vergeten waren. Eén van de vertegenwoordigders van de oude wereld in het kamp was Jozef P., een oom van mijn zwager Achem, accountant van beroep en uitmuntend violist, die hij altijd bereid was te spelen. Ik herinner me dat hij op een keer in het halfduister in de barak met de piano’s een sonate van Brahms speelde. De pianist was Mischa H., een uitzonderlijk talent. Jozef P. speelde een beetje voorovergebogen, zijn Joodse gezicht weerkaatste het zwakke licht van buiten en straalde de inspiratie uit, die van binnenkwam. Om hem heen stonden de muziekinstrumenten in een chaotische wanorde naar Brahms te luisteren… .’(80)

9. Industriebarak

April 1945-december 1948

Tussen 24 april 1945 en 1 december 1948 fungeerde kamp Westerbork als een interneringskamp voor NSB’ers, SS’ers en andere personen die van collaboratie met de nazi’s werden verdacht. Na de Tweede Wereldoorlog werden tussen de 120.000 en 180.000 mensen geïnterneerd in ruim 120 interneringskampen in Nederland. Ruim 8.000 daarvan zaten enige tijd in kamp Westerbork geïnterneerd. 

De organisatiestructuur van het Interneringskamp Westerbork (zeker in de begintijd) was in sterke mate gebaseerd op die van het Durchgangslager. Er werd bijvoorbeeld op dezelfde wijze geregistreerd, het regime in het ziekenhuis was een identieke voortzetting van die in het oude hospitaal en ook de industrieafdeling in het Interneringskamp leek op het Industriegelände van de oorlogsjaren. 

In barak 56 was in de periode april 1945-december 1948 wederom een deel van de industrie gevestigd. Bij de bevrijding op 12 april 1945 was er onder andere nog 13.160 kilo wit papier met paraffine, 185.000 kilo batterijen, 190.000 vliegtuigaluminium en 10.000 kilo kabels in Westerbork aanwezig.(81) Vooral vanaf het najaar van 1945 werden deze (grond)stoffen op grote schaal in (onder andere) barak 56 verwerkt. Zo werden er in 1946 batterijen en in 1947 kabels voor de PTT gesloopt.(82)

De heer Cort was tijdens het Interneringskamp werkzaam op het Arbeidsbureau van het kamp.   

‘De gedetineerden, die in kamp Westerbork zaten, moesten overdag werken. Ik belde iedere dag met het Arbeidsbureau om werk te regelen voor de gedetineerden. Wij werkten met het arbeidsbureau in Beilen. Er werd door de gedetineerden allerlei werk gedaan. […] Maar over het algemeen kozen vrouwen toch voor een ander werk, zoals naaien. Ze maakten dan bijvoorbeeld stropdassen. Of ze moesten zakdoeken omzomen voor de firma Koppe in Den Haag. Er stonden in het kamp nog allemaal van die Singer naaimachines van de oorlogstijd. Ook werden er closetdeksels gemaakt. Verder bevonden zich een touwklosserij en een rietvlechterij in het kamp. […] Op vrijdag werkten de mensen tot half 1 s middags.’(83)

10. Woonbarak 

December 1948-april 1965

In juli 1950 kreeg kamp Westerbork zijn volgende functie: woonoord voor enkele duizenden Indische Nederlanders en vanaf 1951, Molukkers. Barak 56, die al meer dan een jaar leegstond, werd na binnenkomst van de eerste Indische Nederlanders gebruikt als woonbarak. De meeste inmiddels kapotte ramen (ook enkele deuren mistten) werden met paardendekens gedicht en er ontstond opnieuw een indeling in een mannen- en vrouwengedeelte. Met metalen kasten en paardekens konden in de grote zalen aparte ruimtes worden gecreëerd om de verschillende families een klein beetje privacy te schenken. Een groot gedeelte van de vrije tijd werd in de winter binnenshuis besteed: in de kleine afgescheiden kamertjes werd driftig gekletst en gelachen, en op de uit de oorlogsperiode stammende tafels werd door de Indische jongeren met regelmaat bijvoorbeeld tafeltennis gespeeld.(84) 

Met de komst van de eerste Molukkers in 1951 veranderde het aanzien van barak 56. De grote zalen werden heringedeeld door houten tussenwanden te plaatsen. Zo ontstonden kleine appartementjes van verschillende grote. Nieuwe bewoners kregen afhankelijk van de familiegrote en de datum van aankomst (“wie het eerst komt, wie het eerst maalt”), twee-, drie- of vierkamer appartementen met een klein aanrechtje toegewezen.(85) De inrichting van een dergelijk appartementje bestond uit niet meer dan wat één- en/of tweepersoonsbedden (vaak twijfelaartjes), enkele metalen stoelen, meegebrachte (hut)koffers, en een tafel. Ook werden in deze periode de wasruimten uitgebreid met meerdere toiletten.(86) 

Midden jaren vijftig diende een volgende verandering zich aan. Vanaf 1956 werd in het Woonoord Schattenberg een zelfzorgregeling geïmplementeerd. Eén van de maatregelen die in het kader van de zelfzorg werd genomen behelsde de constructie van keukens voor de individuele huishoudens en de afschaffing  van de centrale keukenvoorzieningen. In het geval van barak 56 betekende dit de bouw  van twee kleine, door een gang aan de barak verbonden gebouwtjes (8,50 meter breed bij 5,00 meter lang) bestaande uit een aantal kookruimten, die door halfhoge wandjes van elkaar waren gescheiden, en waarin een wasbak en een aanrecht was aangebracht. Het aantal kookruimten in totaal was gelijk aan het aantal woningen in de barak. De meeste bewoners in het woonoord vertikten het om gebruik te maken van de nieuwe keukens: zij gebruikten de kookruimten voor opslag (bijvoorbeeld fietsen en stapels brandhout en turf) en de wasbakken als vissenkom. Een tweede maatregel van de zelfzorgregeling betrof daarnaast de instelling van muntmeters in de barak. Hiermee werd vanaf 1964 het elektriciteit verbruik per afzonderlijk gezin verrekend.(87)    

11. Sloopproces

April 1965-

Vanaf het begin van de jaren zestig vertrokken er steeds meer Molukkers vrijwillig, dan wel onder dwang uit het Woonoord Schattenberg. Woonden er in 1958/1959 nog ruim 330 gezinnen in het voormalige kamp Westerbork, in 1965 was dit aantal al gedaald tot minder dan de helft.(88) Door de leegloop kwamen steeds meer barakken leeg te staan. Dit lot trof barak 56 in het begin van 1965. De laatste bewoners van de barak verhuisden naar een betere plek in het kamp of vertrokken uit Schattenberg.(89) Kort voor het vertrek van de laatste Molukkers was al het besluit genomen om barak 56 af te breken. 

De sloop van een groep met barakken waartoe barak 56 hoorde, startte in het voorjaar van 1965, en eindigde rond februari 1966. Deze periode bestreek een aantal maanden omdat men tijdens de afbraak van de barakken te maken kreeg met problemen. Het belangrijkste probleem betrof de bewoners van de te slopen barakken: zij wilden  in de eerste plaats niet vertrekken (spanden zelfs een rechtszaak aan om vertrek te voorkomen; in januari 1966 volgde de uitspraak) en in de tweede plaats was een deel van de woningen in Assen waar zij naar toegebracht zouden worden, niet op tijd klaar. De meeste problemen leken begin februari 1966 opgelost waarop de sloop/verkoop van de barakken werd hervat. Belangrijkste doel achter de sloop van de barakken in de periode 1965-1966 was om ruimte te maken voor de radiotelescopen van de Radiosterrenwacht.(90) Nadien werd de ontmanteling van het kampterrein in  de zomer/herfst van 1968 doorgezet. 

De exacte procedure van “verkoop” van barak 56 is waarschijnlijk door een aantal verschillende partijen georganiseerd.  In dit in de eerste plaats liep dit via de dienst Domeinen, het tegenwoordige Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB). De procedure die Dienst Domeinen destijds voor (ont)roerende goederen aanhield was dat men op verzoek van de verkopende rijksdienst een onderzoek instelde naar de “status bij oplevering”. In de periode 1950-1970 waren de gebouwen op het kampterrein eigendom van het ministerie van Oorlog/Defensie en (deels) uitgeleend aan achtereenvolgens het ministerie van Binnenlandse Zaken en het ministerie van Maatschappelijk Werk (CAZ), vanaf 1965 het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (het perceel waarop het kampterrein stond, stond op naam van de Staatsbosbeheer, onder het departement van Economische Zaken).(91) De betreffende Rijksdienst droeg vervolgens het materieel beheer over aan Domeinen waarop Domeinen naging of andere Rijksdiensten (en vervolgens lagere overheden) geïnteresseerd waren in het object. 

Uiteindelijk bracht Domeinen het object in verkoop. Dit kon op drie manieren: openbaar, onderhands of via een makelaar/tussenpersoon. Bij de bebouwing van kamp Westerbork werd waarschijnlijk gebruikt gemaakt van de derde optie. Geïnteresseerde aanneem- en sloopbedrijven uit de regio kregen de mogelijkheid om een bod te doen om (een deel) van de betreffende barakken te mogen slopen en verkopen, en/of de sloop/verkoop van deze barakken te mogen coördineren. De partij met het “beste bod” mocht vervolgens deze rol vervullen. Bij de sloop van het crematorium in de periode 1950/1951 werd bijvoorbeeld dezelfde procedure gebruikt.(92) Van de sloop in de periode 1965-1966 is in ieder geval duidelijk dat door J. Bork, aannemer van Sloopwerken. Handel in afbraak en bouwmaterialen in Hoogeveen een deel van het coördinatiewerk is verricht.(93) Ook is ten slotte duidelijk dat één van de in deze periode gesloopte ‘Berlinnerbarakken’ – barak 81, 82, 85, 55 of 56 – terecht is gekomen bij een boer in Zellhem, waar het decennia lang heeft gediend als onderkomen voor duizenden kippen.(94)   


Noten

  1. Huub Wijfjes, Kamp Westerbork/Historisch Onderzoek/Inrichtingsplan kampterrein (Ede 1991), 4.
  2. Idem; en Inventarisnummer 1855, ‘Stukken  betreffende uitbreiding van het kamp door ingebruikname van grond van de boswachterij Hooghalen’, in: 2.09.45 Justitie/Rijksvreemdelingendienst, in Nationaal Archief, Den Haag; en Fred Schwarz, Treinen op dood spoor (Amsterdam 1994) 105; en Achter het Nieuwsuitzending 1966; en F. van Rooy-Trienekens, Carla en Bram. Hun leven in Nederland en Israël (Nijmegen 2000), 74. 
  3. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 16.
  4. Schwarz, Treinen op dood spoor, 105.
  5. Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  6. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 16.
  7. Inventarisnummer 1841, ‘Stukken betreffende de aanschaf en verkrijging van gebruiksgoederen, gereedschappen, instrumenten en machines en regels hieromtrent, 1939-1942, in: 2.09.45 Justitie/Rijksvreemdelingendienst, in Nationaal Archief, Den Haag.
  8. Norbert Buchsbaum, Fotograaf zonder camera. Herinneringen van Norbert Buchsbaum (Amsterdam 1991), 63; en Inventarisnummer 5333/standplaatsnummer Bo 4-2-121, ‘Plattegrond, aanzichten en doorsnede van barak 56 Schattenberg, 1959’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en G. Italie, Het oorlogsdagboek (Amsterdam 2009), 443; en J.H. Borensztajn, Dagboek 1943-1945 (Amsterdam 2000), 28; en M. Bolle, Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet. Dagboekbrieven uit Amsterdam, Westerbork en Bergen-Belsen (Amsterdam 2003), 146-147.
  9. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 27.
  10. Idem, 16; en Borensztajn, Dagboek 1943-1945, 28; en Schwarz, Treinen op dood spoor, 116; en Werner Sterzenbach, Rood en Jood (Hooghalen 2005), 36; en Inventarisnummer 5333/standplaatsnummer Bo 4-2-121, ‘Plattegrond, aanzichten en doorsnede van barak 56 Schattenberg, 1959’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  11. Schwarz, Treinen op dood spoor, 116; en Borensztajn, Dagboek 1943-1945, 28; en Philip Mechanicus, Ik woon, zoals je weet, drie hoog. Brieven uit Westerbork (Amsterdam 1987), 31; en Philip Mechanicus, In Depot. Dagboek uit Westerbork (Hooghalen 2008), 248. 
  12. Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  13. Inventarisnummer 5333/standplaatsnummer Bo 4-2-121, ‘Plattegrond, aanzichten en doorsnede van barak 56 Schattenberg, 1959’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  14. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 16; en Inventarisnummer 1882, ‘Stukken  betreffende uitbreiding van het kamp door ingebruikname van grond van de boswachterij Hooghalen’, in: 2.09.45 Justitie/Rijksvreemdelingendienst, in Nationaal Archief, Den Haag; en Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  15. Standplaatsnummer RA 2158, ‘Briefwisseling tussen Jiska Pinkhof (1931) en Nel Hoogland’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Bolle, Ik zal je beschrijven, 146-147; en Fritz Tauber, Rondom Westerbork, (Hooghalen 2004) 37; en Wijfjes, Historisch Onderzoek, 40-41; en Inventarisnummer 5333/standplaatsnummer Bo 4-2-121, ‘Plattegrond, aanzichten en doorsnede van barak 56 Schattenberg, 1959’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  16. Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  17. Inventarisnummer 0020-059/standplaatsnummer Do 15, ‘Lagerbefehl 49, 3 september 1943’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  18. Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  19. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 17-18.
  20. Idem. 
  21. Schwarz, Treinen op dood spoor, 116; en Sterzenbach, Rood en Jood, 36; en Bolle, Ik zal je beschrijven, 146-147; en Borensztajn, Dagboek 1943-1945, 28; en Rooy-Trienekens, Carla en Bram, 74; en Wijfjes, Historisch Onderzoek, 40-41.
  22. Schwarz, Treinen op dood spoor, 111.
  23. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 17-18; S. de Leve, Brieven uit Westerbork (1986), 31. 
  24. Italie, Oorlogsdagboek, 411. 
  25. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 17-18.
  26. Idem, 6; en Buchsbaum, Fotograaf, 63.
  27. Schwarz, Treinen op dood spoor, 174; en Mechanicus, Ik woon, 40.
  28. Inventarisnummer 9137-1015/standplaatsnummer Do 995, ‘Correspondentie over de onvoldoende verwarming in barakken, Interneringskamp december 1946’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  29. Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.  
  30. Standplaatsnummer RA 1469, ‘Drie brieven geschreven in onder andere Westerbork’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  31. Mechanicus, In Depot, 237; en Schwarz, Treinen op dood spoor, 116; en Mechanicus, Ik woon, 40; en De Leve, Brieven uit Westerbork, 18; en Inventarisnummer 5494-15/standplaatsnummer Do 449, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Slager’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Bolle, Ik zal je beschrijven, 15; en Coen  Rood, Onze dagen. Herinneringen aan de Jodenvervolging (Amsterdam 2011), 99, 102.
  32. Schwarz, Treinen op dood spoor, 168.
  33. Inventarisnummer 4828-77/standplaatsnummer Do 425, ‘Lagerbefehl 48, 1 september 1943’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Bolle, Ik zal je beschrijven, 177-178; Inventarisnummer 9070-03/standplaatsnummer Do 663, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Melkman’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en P. Steffen e.a., Scheuren in het kleed. Het joods-katholieke gezin Löb 1881-1945 (Nijmegen 2009), 374; en Mechanicus, In Depot, 248.  
  34. Rood, Onze dagen, 90.
  35. Idem, 95. 
  36. Mechanicus, In Depot, 195. 
  37. Rood, Onze dagen, 90; en Tauber, Rondom Westerbork, 36.
  38. Tauber, Rondom Westerbork, 37.
  39. Idem, 41.
  40. Rood, Onze dagen, 99.
  41. Idem, 102. 
  42. Inventarisnummer 8795-37 /standplaatsnummer Do 910, ‘Ausweiskarte Hermine Snoek, 28 november 1942’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  43. Inventarisnummer 0059-1 /standplaatsnummer Do 102, ‘Plattegrond van kamp Westerbork, 1944’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  44. J. Polak en I. Soep, Tussen de barakken… liefdesbrieven in Westerbork en Bergen-Belsen (Laren 2006), 31; en E. Hoekstra Dresden, Wishing upon a star. A tale of the Holocaust and hope (Portland 2000), 49.
  45. Mechanicus, In Depot, 246; en Mechanicus, Ik woon, 49; en Italie, Oorlogsdagboek, 443; en Rood, Onze dagen, 105. 
  46. Mechanicus, In Depot, 246.
  47. Wijfjes, Historisch Onderzoek, 17-18.
  48. Idem, 40-41; en Buchsbaum, Fotograaf, 63;  Italie, Oorlogsdagboek, 418. 
  49. Tauber, Rondom Westerbork, 37; en Mechanicus, Ik woon, 39, 49; en Paul Siegel, Locomotieven trekken wagons, 1933-1945 (Westervoort 2000), 99; en M. Hiemink, Assen, Auschwitz, Assen (Zuidwolde 2006), 42. 
  50. G.L. Durlacher, Quarantaine (Amsterdam 1993), 24.
  51. Mechanicus, In Depot, 154-155, 203.
  52. Idem, 192. 
  53. Standplaatsnummer RA 2198, ‘Brieven van kampgevangene Enthoven-Van Lier, 1943’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  54. Mechanicus, In Depot, 33-34.
  55. Idem, 54, 159; en Inventarisnummer 0020-009 /standplaatsnummer Do 15, ‘Lagerbefehl 4, 1 februari 1943’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Tauber, Rondom Westerbork, 37; en Inventarisnummer 0020-026 /standplaatsnummer Do 15, ‘Lagerbefehl 19, 24 maart 1943’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Bolle, Ik zal je beschrijven, 177-178; en Inventarisnummer 9070-03/standplaatsnummer Do 663, ‘Verslag van oud-kampgevangene J. Melkman’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  56. Mechanicus, In Depot, 64.
  57. Idem, 119.
  58. Inventarisnummer 0020-071 /standplaatsnummer Do 15, ‘Lagerbefehl 57, 17 november 1943’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Schwarz, Treinen op dood spoor, 259.
  59. Schwarz, Treinen op dood spoor, 132; en Mechanicus, Ik woon, 48. 
  60. J. Boas, Boulevard des Miseres. The story of transit camp Westerbork (1985), 61; en Nanda van der Zee, De trein (Soesterberg 2003), 39.
  61. Mechanicus, In Depot, 185.
  62. Mechanicus, In Depot, 229, 267; Schwarz, Treinen op dood spoor, 133. 
  63. Inventarisnummer 82, ‘Maandoverzichten van voorradige non-ferrometalen in het sorteermagazijn Westerbork, 1943-1944, in: 2.06.076.09 Rijksbureau Metalen 1939-1950 in Nationaal Archief, Den Haag; en Italie, Oorlogsdagboek, 419; Schwarz, Treinen op dood spoor, 132-133; Mechanicus, In Depot, 307. 
  64. Italie, Oorlogsdagboek, 420. 
  65. Mechanicus, In Depot, 279.
  66. Idem, 294.
  67. Idem, 297. 
  68. Polak, Tussen de barakken, 92; en Inventarisnummer 0020-071 /standplaatsnummer Do 15, ‘Lagerbefehl 57, 17 november 1943’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  69. Inventarisnummer 82, ‘Maandoverzichten van voorradige non-ferrometalen in het sorteermagazijn Westerbork, 1943-1944, in: 2.06.076.09 Rijksbureau Metalen 1939-1950 in Nationaal Archief, Den Haag; Schwarz, Treinen op dood spoor, 133, 169; en Inventarisnummer 9137-0026/standplaatsnummer Do 976, ‘Opgave over de per 7 april 1945 voorradige grondstoffen, sloopgoed en machines’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  70. Schwarz, Treinen op dood spoor, 133. 
  71. Idem, 169.
  72. Inventarisnummer 3297-1/standplaatsnummer Do 207, ‘Brief Wijnberg Wijvern, 1989’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  73. Interview B. Sturm-Van den Bergh (1990).  
  74. Italie, Oorlogsdagboek, 437, 478. 
  75. Inventarisnummer 82, ‘Maandoverzichten van voorradige non-ferrometalen in het sorteermagazijn Westerbork, 1943-1944, in: 2.06.076.09 Rijksbureau Metalen 1939-1950 in Nationaal Archief, Den Haag.
  76. Italie, Oorlogsdagboek, 480.
  77. Idem, 481.
  78. Inventarisnummer 8753-01/standplaatsnummer Do 880, ‘Verslag bevrijding kamp Westerbork’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Schwarz, Treinen op dood spoor, 158.
  79. A,.G.Hoekema, “Bloembollen” voor Westerbork. Hulp door Zaanse en andere doopsgezinden aan (protestants-) Joodse Duitse vluchtelingen in Nederland (Hilversum 2011), 120. 
  80. S. Hacohen, Zwijgende stenen. Herinnering aan een vermoorde jeugd (Den Haag 1989), 260.
  81. Inventarisnummer 9137-0026/standplaatsnummer Do 976, ‘Opgave over de per 7 april 1945 voorradige grondstoffen, sloopgoed en machines’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  82. 8796-02 Do 911 Jaarverslag 1946. Inventarisnummer 8796-02/standplaatsnummer Do 911, ‘Jaarverslag 1946’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  83. Alie Noorlag, Een leven lang gezwegen. Getuigenissen van NSB’ers en hun familie (Bedum 2007), 90.
  84. Guido Abuys e.a., Welkom in Holland. Westerbork Cahier 8 (Assen 2001), 34, 42, 54.
  85. Idem, 17; en W. Manuhutu en H. Smeets, Tijdelijk verblijf (Den Haag 1995), 53; en Inventarisnummer 7732-01/standplaatsnummer Do 650, ‘Verslag Gerda Thörig’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en J. Neuteboom en H. Straver, Er zijn zoveel dingen gebeurd. Een geschiedenis van het woonoord Schattenberg (Assen 1990), 71; en M. Mielekamp, Kazernekind. De geschiedenis van een Moluks gezin in Nederland (Amsterdam 2012), 60. 
  86. Guido Abuys e.a., Molukkers in kamp Westerbork. Het verhaal van woonoord Schattenberg 1951-1971(Hooghalen 2011), 27; en Inventarisnummer 5333/standplaatsnummer Bo 4-2-121, ‘Plattegrond, aanzichten en doorsnede van barak 56 Schattenberg, 1959’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  87. J. Neuteboom en H. Straver, Er zijn zoveel dingen gebeurd. Een geschiedenis van het woonoord Schattenberg (Assen 1990), 101-103; en Inventarisnummer 5333/standplaatsnummer Bo 4-2-121, ‘Plattegrond, aanzichten en doorsnede van barak 56 Schattenberg, 1959’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen; en Mielekamp, Kazernekind, 105.
  88. Inventarisnummer 8258, ‘Ontruiming van kamp Schattenberg ten gunste van de bouw van een radio telescoop en de herhuisvesting van de Ambonese bewoners’, in: 0923 Bestuursarchief provincie Drenthe, in Drents Archief, Assen.
  89. Neuteboom, Er zijn zoveel dingen gebeurd, 132. 
  90. ‘Kamp Westerbork wordt afgebroken. Plan voor monument nog niet rond, in: 20 januari 1966
  91. Inventarisnummer 24-20/standplaatsnummer Do 25, ‘Brief van S. Schoon, Assen, 1950’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  92. Inventarisnummer 4051-1/standplaatsnummer Do 326, ‘Brief van de stichting 40-45 Provincie Drenthe aan de heer J.J.M. Jansen, Assen, 1949’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  93. Inventarisnummer 4781/standplaatsnummer Do 420, ‘Aankoopnota van 1 barak, januari 1966’, in: archief Herinneringscentrum Kamp Westerbork, Hooghalen.
  94. ‘Duitse jeugd knap barak Westerbork op’, in: Leeuwarder Courant, 4 september 2010; en ‘Eerste delen van barak terug op kampterrein Westerbork’, in: Dagblad van het Noorden, 12 juni 2010.

      

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.