Valse hoop
In kamp Westerbork was - met name vanaf 1943 - er alles op gericht om de Joden de indruk te geven dat men naar werkkampen in Oost-Europa zou worden gestuurd. Het leven zou er zwaar, hard en eentonig zijn, maar er zou te leven zijn. En in ieder geval zouden gezinnen en families bijeen blijven. Zo was de gegeven informatie. Uit kampen als Auschwitz kwamen dan ook wel eens brieven, waarin gemeld werd dat er hard gewerkt moest worden, maar dat men het goed maakte. Twijfel kwam er als er treinen vertrokken met alleen ouden van dagen, zieken of kinderen. Ook gingen er wel geruchten door het kamp dat de nazi's weinig goeds in de zin hadden. Vooral de gevluchte Duitse Joden wisten veelal uit eigen ervaring welke kant het op kon gaan. Doch dat hen het ergste te wachten stond geloofden weinigen. Ook al omdat men niets concreets van 'Polen' wist.
Toch was er een permanente angst om gedeporteerd te worden. In de diepere lagen van het bewustzijn was er een besef aanwezig van naderend onheil.
'Wanneer er ergens een ongeluk gebeurt, dan is het een natuurlijk instinct in de mens, dat hij te hulp loopt en redt wat er te redden valt. Maar ik ga vannacht baby's aankleden en moeders toespreken en dat noem ik dan 'helpen'. Ik zou me hier bijna om kunnen vervloeken. We weten toch, dat we onze zieken en weerlozen gaan prijs geven aan honger, aan hitte en kou en onbeschutheid en verdelging en we kleden ze zelf aan en geleiden ze naar de kale beestenwagens, als ze niet kunnen lopen dan maar op brancards. Wat gebeurt er toch allemaal, wat zijn dat voor raadselachtigheden, in wat voor een noodlottig mechanisme zitten we verstrikt? Wij kunnen die niet afdoen met de woorden dat we allemaal laf zijn. En zo slecht zijn we toch ook niet. We staan hier voor diepere vragen.' (Etty Hillesum - Het denkende hart van de barak)
Deze vrees voor een onheilspellende toekomst verklaart het wanhopig pogen om aan de deportaties te ontsnappen. Door zich aan arbeid vast te klampen in de hoop daardoor onmisbaar te zijn. Door het verkrijgen van functies, die vrijstelling van transport gaven. En bovenal door het bemachtigen van een stempel. In de loop van 1942 voerden de nazi's een systeem van 'onderscheidingen' in door de Joden op hun persoonsbewijzen stempels te verstrekken. Deze stempels gaven 'bis auf Weiteres' uitstel van deportatie. Ook het plaatsen van de naam op lijsten leek uitzicht te bieden. Allerlei instanties - Duitse en Nederlandse - en particulieren, die misschien een uitweg wisten werden aangeklampt. Op sommige lijsten kwam men na forse betaling, op de Stamliste prijkten de namen van hen (en veelal hun familieleden) die in het kamp belangrijke functies hadden, zoals in de organisatie, het ziekenhuis, het cabaret e.d. Vooral op de dagen voorafgaande aan het transport was er sprake van vele wanhopige pogingen om op de één of andere wijze gesperrt te worden.
'Want daar gaat het gevecht om. In Nederland blijven. Hìer zitten je vrienden en familie en hìer durven de moffen in elk geval niets ergs te doen. Ik hoor niets op mijn smeekbede en kom dus niet op een lijst. Dat die lijsten telkens weer ongeldig worden verklaard, 'platzen', en dat dan het gevaar voor doorzending naar het oosten weer in al zijn naaktheid, zijn ongewisheid voor je staat, is op dit moment voor niemand van enig belang. Men klampt zich aan de lijsten vast en leeft hier voor de lijsten en slechts in het heden. Heden is belangrijk. Veertien dagen zijn bijzonder belangrijk. In veertien dagen kan van alles gebeuren. Zeker is dat de oorlog niet lang meer zal duren. Niet lang meer zal kunnen duren. Ieder vogelvrijverklaarde in Westerbork is, zonder het misschien diep in zijn hart te geloven, voor eigen lijfsbehoud optimistisch over de snelle afloop van de oorlog.' (H.N. Andriesse - Aan een zijden draad. Herinneringen van een gedeporteerde)
Het geringe aantal geschatte ontvluchtingen uit het kamp (200 - 300) heeft ook te maken met het door de nazi's zorgvuldig instandgehouden systeem. Want mogelijkheden om te vluchten waren er zeker. Niet alleen werkten velen bij boeren in de omgeving, waarbij weinig bewaking aanwezig was, ook kon men voor allerlei opdrachten naar elders worden gestuurd. Maar dan bleven wel een aantal familieleden in het kamp achter. In geval van ontvluchting gingen zij of mensen uit de barak van de vluchteling als strafmaatregel op transport! Dat weerhield de meeste, zoals ook de gedachte dat men niet wist waarheen te gaan.
De fatsoenlijke behandeling door de nazi's, het stelsel van vrijstellingen, het ziekenhuis hadden echter geen ander doel dan het scheppen van illusies. Want uiteindelijk bleek bijna ieder 'transportfähig'. Op een bepaald moment 'platzte' dan toch een lijst. En hadden stempels geen geldigheid meer. Het systeem gaf uiteindelijk valse hoop.
Ondanks alle gecreëerde hoop was kamp Westerbork een deportatiemachine. Het leven werd er uiteindelijk van dag tot dag beheerst door het transport. Bijna iedere week kwam de martelende vraag of men zelf met de trein zou worden weggevoerd. Op 15 juli 1942 vertrok vanaf het station in Hooghalen (vanaf begin november vanuit het kamp) de eerste deportatietrein. Het transport van deze en de volgende dag omvatte 2.030 mensen, waaronder weeskinderen. Tot 12 oktober 1942 vertrokken 24 treinen met 23.700 joden. Zij allen verbleven slechts korte tijd in Westerbork, sommigen alleen om geregistreerd te worden. Vanaf begin februari 1943 was er een wekelijks ritme: iedere dinsdag vertrok een trein met gemiddeld 1.000 personen. Er werd bijna alleen gebruik gemaakt van goederenwagons.
De deportaties uit Westerbork werden voor een belangrijk deel geregeld vanuit Duitsland. De beslissing over datum, bestemming en omvang van de transporten werd genomen door de onder Adolf Eichmann staande afdeling IV B 4 van het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn. Deze werd doorgegeven aan de Nederlandse onderafdeling in Den Haag, die op haar beurt een telex met de opdracht verstuurde aan Gemmeker. De commandant was verantwoordelijk, maar het opstellen van de transportlijsten liet hij grotendeels over aan de Joodse kampleiding.
Om onnodige onrust te voorkomen werd pas enkele uren voor vertrek bepaald wie wel en wie niet op transport werd gesteld. In allerijl werden in de nacht van maandag op dinsdag de definitieve transportlijsten opgesteld. Deze werden weer in baraklijsten opgedeeld. De barakleider had tot taak de namen voor te lezen.
'Toen de blokleider de laatste namen had opgelezen en meegedeeld had dat ieder die gedeporteerd zou worden zich langzamerhand moest gaan klaarmaken voor de tocht, ontstond er een groot gedrang. Ieder bereidde zich op zijn manier voor op het komende vertrek. De een pakte met een gelaten gevoel zijn eigendommen bij elkaar, terwijl een ander huilde omdat zijn kind, dat niet op de lijst stond, alleen moest achterblijven.' (J. Schelvis - Binnen de poorten)
De Ordedienst bracht de mensen met een beperkte hoeveelheid bagage naar de trein die gereed stond langs de Boulevard des Misères. Zij zetten ook de wegen af en vormden op het perron een cordon. Zij die niet vertrokken dienden in de barakken te blijven.
'Als de wagons vol zijn, het voorgeschreven quantum ballingen afgeleverd, gaan de wagens tot op een kier dicht. De commandant geeft het sein tot vertrek: een wenk met de hand. De fluit gilt, meestal omstreeks elf uur; zij gaat allen in het kamp door merg en been. De schurftige slang schuifelt met gevulde ransel weg. Schlesinger en zijn gevolg springen op de treeplank: zij rijden een stuk mee, voor het gemak, anders moeten zij het stuk terug lopen. Wat slijtage van de schoenzolen veroorzaakt. De commandant slentert voldaan weg; dr. Spanier wandelt, handen op de rug, het hoofd in zorgelijk nadenken gebogen, terug naar zijn spreekkamer. Iedereen in het kamp maakt een kots-geluid als hij over transport wat zeggen wil. Drieduizendenvijftig man zijn vandaag vervoerd. Rotstemming in het kamp. Er waren vannacht nog driehonderd mensen nodig: zij werden aan de bedrijven en de bureaus onttrokken.' (Philip Mechanicus - In Dépôt)
Mannen en vrouwen, oud en jong, ziek of niet, zaten samen met kinderen opgepakt in éé en dezelfde wagen. Allen op de naakte grond, tussen en op de bagage. Met in de hoek één tonnetje waar zij, voor het oog van ieder, hun behoefte moesten doen. In de andere hoek één met water gevuld. Eten werd onderweg niet verstrekt. De bestemming was Auschwitz of, gedurende enige maanden in 1943, Sobibor. In enkele gevallen Theresienstadt of Bergen-Belsen. Zij die daar heen werden gevoerd voelden zich bevoorrecht. In feite waren ze dat ook omdat hun overlevingskansen groter waren dan van hen die naar de vernietigingskampen in Polen werden gezonden.
Het laatste transport vertrok op 13 september 1944. Het voerde onder meer 77 ontdekte ondergedoken kinderen weg. Meer dan 100.000 mensen waren door 93 treinen vanuit kamp Westerbork gedeporteerd: mannen en vrouwen, bejaarden en kinderen, zieken en gezonden. Onder hen onder andere ook bijna 250 Sinti en Roma. Toen het kamp op 12 april 1945 werd bevrijd waren er nog ruim 850 gevangenen. Dankzij toeval, hun bevoorrechte positie en het oorlogsverloop waren zij aan wegvoering ontkomen.