Bronnen

Nationaal Monument Kamp Westerbork

Op maandagavond 4 mei 1970 liepen 4.000 hoogwaardigheidsbekleders, overlevenden, nabestaanden en andere geïnteresseerden in een stille tocht op weg naar het nieuwe Nationaal Monument Westerbork, ontworpen door oud-kampgevangene Ralph Prins. Voorop liepen Koningin Juliana en Prins Bernhard. Wat volgde was een sobere plechtigheid: een trompet kondigde de twee minuten stilte af, waarna het Koninklijk paar het eerste bloemstuk plaatste. Er waren geen toespraken, geen gedichten, geen muzikale bijdragen. Een journalist van de Drentsche en Assercourant schreef twee dagen later:

‘In die twee stille minuten zullen zij [de oud-kampgevangenen] weer het gillen van de stoomfluit gehoord hebben, weer het onheilspellende knarsen van de wielen, weer de rauwe Duitse commando’s, de treinen, de wagons, de angst, het schurend dichtschuiven van de wagondeuren, een kinderhand in een laatste wanhoopsgebaar, een groet misschien.’

'De verzetsmythe'

Vanuit ons huidige perspectief op de oorlog is het op z’n zachts gezegd merkwaardig dat het 25 jaar moest duren voor er een monument kwam in kamp Westerbork voor de gedeporteerde en vermoorde Joden, Sinti en Roma. In kamp Vught (1947) en kamp Amersfoort (1953) waren al veel eerder Nationale Monumenten geplaatst, waarom dan niet in Westerbork? 

De weinige overlevenden die vlak na de bevrijding terugkeerden of uit de onderduik opdoken, zagen een samenleving die had geleden onder de verwoestende effecten van de oorlog. Veel was onherkenbaar veranderd en van een gewone thuiskomst was geen sprake. De bevrijde gevangenen kwamen terug in een maatschappij waarin ze, naast de materiële schade, onder ogen moesten zien dat veel van hun familieleden, vrienden en bekenden niet hadden overleefd. 

Van een luisterend oor of een troostvol gebaar van hun landgenoten was over het algemeen echter geen sprake: in 1945 was iedereen gericht op zijn eigen verdriet en zorgen. De Nederlandse bevolking was kort na de oorlog in shock: velen konden of wilden niet luisteren naar het leed van de overlevenden.

Zo werden de bevrijde gevangenen en de opgedoken onderduikers ‘woordarme reizigers’. Verdriet en schuldgevoelens verscheurden veel overlevenden. Waarom leefde ik? Wat gaf mij het recht te leven? Waarin was ik beter dan al die miljoenen die omgekomen waren? Op de oorlog heerste een taboe; men mocht van geluk spreken maar deed dit niet. Zelfs uit de gebruikte terminologie sprak de wens om vooruit te kijken en de wereld beheersbaar te houden: vermoord was ‘niet teruggekomen’ en deportatie ‘weggehaald’. 

Ook in de jaren die volgden bleef het nabije verleden in de collectieve herinnering ‘een ravijn van ellende en dood waar niemand in wilde kijken.’ Als er in het openbaar over de oorlog werd gesproken, ging het over 'de dappere strijd die het Nederlandse volk had geleverd tegen de Duitse bezetter'. Vrijwel iedere volwassen man of vrouw leek tijdens de oorlog verzetsstrijder te zijn geweest. Ook in slachtofferschap werd nauwelijks onderscheid gemaakt: de doden waren allen gevallen voor het vaderland.

Tot in de jaren zestig bleef de collectieve herinnering aan de oorlog, in de vorm van honderden monumenten, in boeken en krantenartikelen, in radio- en televisiedocumentaires, in de ban van deze ‘verzetsmythe’. Na een onderzoek van meer dan elf jaar, uitgevoerd door een groep van katholieke zusters in opdracht van de Nederlandse overheid, werd op 4 mei 1960 in de Ridderzaal vol trots de ‘Erelijst der Gevallenen’ gepresenteerd. Elke dag zou gedurende 2,5 jaar lang een bladzijde worden omgeslagen, daarmee eer bewijzend aan de slachtoffers van de oorlog. Op de lijst stonden 17.500 namen. Van de vermoorde Nederlandse Joden, Sinti en Roma was geen spoor te bekennen. 

De herinnering aan kamp Westerbork

De collectieve herinnering aan kamp Westerbork volgde in de eerste decennia na de bevrijding het spoor van de 'nationale verzetsmythe'. 

Het eerste monument dat rechtstreeks betrekking had op kamp Westerbork, werd onthuld op 25 februari 1949. In het gemeentehuis van Westerbork werd die dag door het Nederlandse Rode Kruis een gedenkraam aangeboden aan de “moedige ambtenaren” die gedurende de oorlog vanuit het Drentse dorp de gevangenen in kamp Westerbork hadden geholpen. Aanwezig tijdens de bijeenkomst was Jacques van de Rhoer, voorzitter van het synagogaal ressort uit Meppel en zelf ontsnapt uit kamp Westerbork. Van der Rhoer sprak over ‘gevoelens van barmhartigheid’ ten opzichte van de gemeenteambtenaren, die met een ‘vriendelijk woord, een sympathiek gebaar’ de kampgevangenen, ‘ontmensde wezens’, op een grootse wijze hadden ondersteund. 

In de lente van hetzelfde jaar volgde een tweede monument, nu nabij het voormalige kampterrein. Op 3 mei 1949 werd het Verzetgraf onthuld voor tien verzetsstrijders die op 20 september 1943 op het Witterveld bij Assen waren geëxecuteerd. Hun lichamen waren verast in het crematorium van kamp Westerbork. Het initiatief voor het Verzetsgraf werd genomen door Stichting 1940-1945. Het graf bestond uit een deels ondergrondse grafkelder van beton, een dekplaat van grijs hardsteen en een naamplaat van zwart Zweeds graniet. Met het Verzetgraf werden symbolisch ook 52 andere mannen herdacht, die in 1944 op vrijwel dezelfde plek waren gefusilleerd. Naast vier Joodse kampgevangenen die geprobeerd hadden te ontvluchten en twee represailleslachtoffers, betroffen dit allen verzetsstrijders. 

Niet gewenst 

In aanloop naar de onthulling van het Verzetsgraf, was het de vertegenwoordigers van de Stichting 1940-1945 opgevallen dat het voormalige crematorium van kamp Westerbork nog altijd intact was. Zou het, zo vroegen de vertegenwoordigers zich af, niet een goed idee zijn om van het crematorium een monument te maken ter nagedachtenis aan de duizenden en duizenden gedeporteerde Joden, Sinti en Roma? 

Het voorstel van de Stichting stuitte bij navraag al snel op verzet. Staatsbosbeheer, verantwoordelijk voor het terrein, wilde waken voor een ‘enclave’ van herdenkende mensen, het ministerie van Defensie vond het gebouw te luguber voor de in de buurt gelegerde militairen. Ook van Joodse zijde bestond geen noodzaak tot behoud: ook zonder monument zou de herinnering levend blijven. Eind 1951 werd het crematorium gesloopt. 

Hoewel er in 1951 op de Joodse begraafplaats in Assen wel een monument met een nadrukkelijke relatie met kamp Westerbork werd gerealiseerd, bleek het de opmaat tot afbraak van vrijwel alle gebouwen in kamp Westerbork in de volgende twee decennia. Telkens als de vraag naar voren kwam wat er met het kamp moest gebeuren - nu Woonoord Schattenberg geheten en bewoond door Molukkers - was het antwoord hetzelfde: noch behoud van de oude barakken, noch herdenkingsmonumenten waren gewenst. ‘Ik ben blij dat het kamp met de grond gelijkgemaakt wordt. Meer dan vijfentwintig jaar heeft mijn gemeente nu al een slechte naam erdoor en wij hebben het waarachtig niet gewild en het nog veel minder geanimeerd. Maar al die decennia nu al heeft Westerbork, een van de mooiste en aan natuurschoon rijkste gemeenten van Drente, een slechte naam overgehouden aan het kamp’, zo sprak burgemeester Lieve van Westerbork in de jaren zestig. Of zoals een kampoverlevende het in 1966 stelde: ‘Ik heb geen behoefte aan een monument in Westerbork. Ik probeer al 25 jaar te vergeten.’

Kentering

Vanaf het begin van de jaren zestig begon de 'nationale verzetsmythe' echter af te brokkelen. Meer een meer kwamen vervolgingsslachtoffers in het voetlicht te staan. Debet aan deze kentering waren onder meer de opening van het Anne Frankhuis (1960), de grote aandacht voor de rechtszaak van Adolf Eichmann in Israël (1961), de aflevering over de Jodenvervolging in de monumentale televisieserie De Bezetting van Loe de Jong (1961), en de historische studie van Jacques Presser, uitgegeven onder de titel De Ondergang (1965).

Met het langzaam afbrokkelen van de 'verzetsmythe', begon men ook anders naar kamp Westerbork te kijken. Was een poging tot realisatie van een monument eind jaren vijftig/begin jaren zestig nog gestrand - de komst van een monument werd door een deel van de Joodse gemeenschap gezien als een ‘banketbakkerstaart opgetuigd door collaborateurs’, een manier om de handen schoon te wassen - daar stemde de Permanente Commissie van de Centrale Commissie van het Israëlitisch Kerkgenootschap in 1966 wel in met een voorstel voor een herdenkingsteken. De provincie Drenthe stond garant voor kosten, de gemeente Westerbork zou in het onderhoud voorzien en ook de NS leverde in de vorm van materiaal een belangrijke bijdrage. 

Herinneringscentrum 

Brak er met de onthulling van het Nationaal Monument nu een andere periode aan in het “kijken naar kamp Westerbork”? Niet bepaald. Precies een jaar na onthulling was Manja Pach, dochter van kampoverlevende en verzetsstrijder Werner Stertzenbach, in kamp Westerbork aanwezig om te gedenken. Waar heel Nederland twee minuten stil was, daar gingen de slopers - de laatste barakken van kamp Westerbork werden in 1971 ontmanteld - op 4 mei 1971 om 20.00 uur door met hun werk. Het betekende voor Manja Pach het begin van een strijd om de herinnering aan kamp Westerbork levend te houden. Een strijd die uiteindelijk leidde tot de opening van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork, op 12 april 1983. 

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.