Interneringskamp Westerbork 1945-1948
In 1948 breekt er in Nederland grote commotie uit over een haast vergeten onderwerp. De meer dan 100.000 ‘foute’ Nederlanders die enkele jaren eerder zijn opgesloten in interneringskampen, zouden daar 'structureel mishandeld' zijn én nog steeds mishandeld worden. De vaderlandse pers schreeuwt moord en brand: ‘Wij zijn Nederlanders, geen Duitsers’ en ‘Dachau in Maastricht’, zo luiden de koppen.
Kamptoestanden
Aanstichter van de commotie is een geïnterneerde dominee met nationaal-socialistische sympathieën. Hendrik Willem van der Vaart Smit (1888-1985) raakt aan het eind van de jaren dertig betrokken bij de NSB. In 1939 en 1940 is hij gedurende enige maanden geheim lid en ontwerpt hij voor de beweging een speciaal onderwijssysteem. Vlak na de inval van nazi-Duitsland wordt hij aangesteld als hoofd van het ANP, dat in die dagen bekend staat als 'Adolf’s Nieuwste Papagaai’. Van der Vaart Smit is naar eigen zeggen ‘de meest bij het geval betrokken Nederlander door wiens handen alle betreffende regeringsdaden van Arthur Seyss-Inquart gaan’. Daarnaast is de nationaal-socialistische dominee een tijdlang in de race om voor de NSB burgemeester van ’s Gravenzande te worden, maar deze functie wordt op het laatste moment aan een ander gegeven.
Voor zijn rol tijdens de bezetting wordt Van der Vaart Smit in het Interneringskamp Crailo gevangen gezet. In aanloop naar zijn verschijnen voor de Parlementaire Enquête-commissie in mei 1948, schrijft de nationaal-socialistische dominee hier het geschrift Kamptoestanden. Hiermee wil hij de structurele misstanden in de Nederlandse interneringskampen aan de kaak stellen. De strekking van het geschrift van Van der Vaart Smit, dat volgens hemzelf slechts een ‘zwak beeld van de werkelijkheid’ weergeeft, luidt dat het leven in de interneringskampen overeen komt met het leven in de Duitse concentratiekampen. ‘Er is zo goed als overal op ontzettende wijze honger geleden. Hongeroedeem hebben duizenden gehad. Mishandeld uitentreuren zijn er tienduizenden. Geslagen met gummiknuppels, geweerkolven, karwatsen, stukken hout enzovoort, is er niet slechts in 1945, maar ook in 1946 tot zelfs in 1947 aan toe over het gehele land.’
De commotie die na het verschijnen van Kamptoestanden ontstaat – er worden meer dan 40.000 exemplaren van verkocht –, leidt eind 1948 tot een speciaal Justitieel Regeringsonderzoek. De leiding van dit onderzoek komt in handen van Mr. A.M. baron van Tuyll van Serooskerken. Na twee jaar concludeert hij dat ‘nagenoeg alom bewakers zich niet hebben ontzien weerloze mensen te kwellen en te mishandelen, waarbij door Duitsers gedurende de bezetting toegepaste methodes zijn overgenomen’. Hoewel het slechts een voorlopige eindconclusie betreft, is de kwestie voor de meeste betrokkenen hiermee afgedaan. Besloten wordt om het onderzoek voortijdig te beëindigen. Ook voor Van der Vaart Smit, die als medewerker aan het onderzoek verbonden is, betekent de voorlopige eindconclusie een definitieve en ‘dikke streep’ onder het dossier misstanden in de interneringskampen.
Historisch orakel
In de eerste jaren na de voorlopige eindconclusie van baron Van Tuyll van Serooskerken, lijkt er inderdaad een einde aan de discussie te zijn gekomen. In de jaren vijftig is de aandacht voor de oorlog sowieso minimaal. Het is de periode waarin de verzuiling op zijn hoogtepunt is en hard werken en niet klagen als credo gelden. Een tijd waarin er over de donkere kanten van de Tweede Wereldoorlog niet gesproken dient te worden.
Dit veranderd in de loop van de jaren zestig. Hoofdverantwoordelijk is de directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD), Dr. Loe de Jong (1914-2005). Door de uitgave van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog weet De Jong vanaf 1968 een groot deel van de Nederlanders opnieuw te interesseren voor de oorlog. In het meer dan 16.000 bladzijden en 20 kilo boekwerk omvattende Het Koninkrijk der Nederlanden wordt elk facet van de periode 1940-1945 door ‘het orakel en het geweten der natie’, zoals De Jong door zijn collega Max Pam wordt omschreven, behandeld.
Ook het onderwerp interneringskampen wordt, zij het zijdelings, onder het vergrootglas gelegd. De Jong concludeert dat er slechts in een aantal kampen in de eerste maanden na de bevrijding misstanden hebben plaatsgevonden. Hij gaat hiermee in tegen de bewering van Van der Vaart Smit, wiens hulp hij in 1969 heeft afgeslagen. Daarnaast trekt De Jong de objectiviteit van de nationaal-socialistische dominee in twijfel. Het hoofd van het RIOD beschuldigd Van der Vaart Smit er zelfs van dat hij de SD regelmatig gegevens heeft verstrekt over het kerkelijke verzet in Nederland. Het is het begin van een langdurige strijd tussen de nationaal-socialistische dominee en het 'historisch orakel'. Deze persoonlijke vete leidt tot een rechtzaak waarbij De Jong wordt vrijgesproken van het gebruik van een denigrerend citaat over Van der Vaart Smit.
Structurele misstanden
De vete tussen Loe de Jong en Hendrik Willem van de Vaart Smit eindigt met dood van de laatstgenoemde in 1985. De vraag wie nu gelijk heeft betreffende de misstanden in de Nederlandse interneringskampen, blijft onopgelost. Zijn 'constante honger, gewelddadige verkrachtingen, brute moorden en geestelijke en lichamelijke mishandelingen' gedurende drie jaar lang aan de orde van de dag? Of zijn de 'structurele misstanden' in werkelijkheid maar 'kortstondige incidenten' die zich slechts in het eerste jaar na de bevrijding hebben voorgedaan
Een belangrijke rol in Kamptoestanden is weggelegd voor het Interneringskamp Westerbork. Het voormalige doorgangskamp voor Joden is volgens Van der Vaart Smit een ‘bijzonder berucht’ interneringskamp. 'Gruwelen van onzedelijkheid’ als het 'verkrachten' en ‘naakt uitkleden door troepen sadistische mannen’ van vrouwelijke geïnterneerden, en het 'mishandelen, treiteren, uitputten en zelfs vermoorden' van geïnterneerde mannen, vinden hier gedurende drie jaar lang constant plaats, volgens Van der Vaart Smit.
Recent onderzoek wijst echter uit dat Van der Vaart Smit in het geval van Westerbork zeer onzorgvuldig is geweest. Kamptoestanden is namelijk volledig gebaseerd op getuigenissen van geïnterneerden, verder bronnenonderzoek ontbreekt. Een aantal van de door Van der Vaart Smit beschreven gevallen van misstanden in het Interneringskamp Westerbork zijn hierdoor overdreven of hebben zelfs helemaal niet plaatsgevonden. Zo wordt in Kamptoestanden uitgebreid de dood van 'Martin Hinze' (een alias van Martin Hintink) beschreven. Hij zou in de zomer van 1945 zijn doodgeslagen.
Dat Hintink is geslagen klopt: op 7 mei wordt hij door een groep van woedende bevrijde Joodse gevangenen en marechaussee die hem herkennen als Jodenjager (Hintink is persoonlijk verantwoordelijk voor de arrestatie van ongeveer 225 Joden), in elkaar geslagen. Dood is hij echter niet: enkele jaren later staat Hintink gezond en wel voor de rechtbank in Amsterdam.
Chaos
Daarnaast vinden de door Van de Vaart Smit beschreven gevallen van misstanden in Westerbork niet gedurende drie jaar lang plaats, maar allemaal in de eerste vier maanden na de bevrijding. In de "hete zomer" van 1945 is het in kamp Westerbork een chaos. Naast 6.000 geïnterneerden wordt het kamp bevolkt door een onderbemant en gewantrouwd Militair Gezag, enkele honderden door de nazi's ontmenselijk behandelde en door de gebeurtenissen na de bevrijding gefrustreerde voormalige Joodse gevangenen die als bewaker optreden, en 'arrogante' en 'verveelde' Binnenlandse Strijdkrachten-bewakers (het voormalig verzet) van de buitendienst.
De ontstane chaos – met de enorme haat die er tegen ‘foute’ Nederlanders bestaat – leiden tot
'misstanden'. De geïnterneerden worden ondergebracht in barakken die in erbarmelijke staat verkeren. De bedden zijn slechts bedekt met matrassen van stro, er staan wat tafels en banken, en twee kleine, vaak niet werkende kachels moeten de barakken warm houden. Van alles is er verder tekort. Het weinige voeding dat in het kamp binnenkomt, is bijvoorbeeld voor het grootste deel bestemd voor de bewakers en de vroegere Joodse gevangenen. Wat overblijft is niet genoeg om van te leven. Een geïnterneerde schrijft in juni 1945 aan zijn vrouw: ‘Want je kunt je toch nog zat eten niet waar… . Wij beseffen hier pas van wat voor onschatbare waarde dat is.'
In deze periode vinden er in het Interneringskamp eveneens 'mishandelingen' en 'gevallen van seksueel geweld' plaats, zo constateert de rechterlijke macht enkele jaren later. In 1948 onderneemt de procureurs-generaal (PG) van het gerechtshof in Leeuwarden een onderzoek naar de toestanden die zich tot dan toe in alle kampen in Noord-Nederland hebben afgespeeld. Na anderhalf jaar concludeert hij: ‘Gruwelijke dingen zijn er aan het licht gekomen’. Voor Westerbork gaat het volgens de PG om minimaal vijf door de Binnenlandse Strijdkrachten gepleegde gevallen van zware mishandeling. Andere getuigenissen en bronnen bevestigen zijn conclusie. Zeker 89 geïnterneerden komen in de eerste vier maanden door de moeilijke materiële, sociale en geestelijke leefomstandigheden in Westerbork om het leven.
De intredende herfst
Met de intredende herfst van 1945 verbetert de situatie in het Interneringskamp echter. Dankzij de instelling van een bezoekregeling en postontvangst en het invoeren van duidelijker regels, ontstaat er meer rust. De chaotische toestanden verdwijnen, mede door het feit, dat eind augustus de laatste bevrijde Joden uit het kamp vertrekken. Ook de bewaking van het kamp wordt gereorganiseerd: bewakers zijn beter op de hoogte van de kampregels en nu wel goed uitgerust voor hun taken.
De veranderingen hebben een positieve uitwerking op de geïnterneerden. De kampleiding kan zich eindelijk op de 'problemen' van de ‘foute’ Nederlanders richten. Er wordt bijvoorbeeld een Nederlands-hervormde predikant aangesteld. Op 20 mei is er al een rooms-katholieke viering gehouden, maar in kamp Westerbork is de vraag naar een protestants-christelijke predikant groter.
Beide kerkdiensten zijn populair. Niet alleen geven ze de mogelijkheid het geloof te belijden, de kerkdienst is vaak ook de enige mogelijkheid geïnterneerde familie te ontmoeten. Van 'structurele misstanden' zoals Van der Vaart Smit beschrijft, is vanaf september 1945 daarnaast geen sprake meer. ‘Nu is de behandeling veel fatsoenlijker geworden’, zo constateert een in Westerbork gestationeerde predikant, Ds. Steenbakker. ‘De vrouwen worden niet meer onwelvoeglijk behandelend en er wordt ook niet meer geslagen. Medische verzorging en voeding zijn belangrijk verbeterd.’
Kortstondige incidenten
Kan nu gezegd worden dat Loe de Jong gelijk heeft gehad? Dat de 'structurele misstanden' slechts 'kortstondige incidenten' zijn geweest, die zich in het eerste jaar na de bevrijding in kamp Westerbork hebben voorgedaan? Ook bij deze stelling moeten kanttekeningen worden geplaatst. 'Fysieke leed' verdwijnt inderdaad vanaf september 1945; 'geestelijk leed' daarentegen wordt in de maanden die volgen juist sterker gevoeld in het Interneringskamp.
Vele geïnterneerden voelen zich nog altijd geen volwaardige mensen maar 'uitgestotenen' en 'vervloekt'. Waarom, vragen zij zich af, zijn zij nog altijd niet vrijgelaten? Waarom hebben ze in al die maanden nog niets over een mogelijke berechting vernomen? Het zijn vragen die leiden tot een defaitistische stemming in het Interneringskamp Westerbork. De ‘foute’ Nederlanders krijgen het gevoel dat zij nog jaren moeten 'boeten' voor wat er tijdens de oorlog is voorgevallen. Dat een vrijlating nog lang op zich zal laten wachten. Van de meeste doorgevoerde verbeteringen blijft volgens de kampbewoners daarnaast weinig over. Van bijvoorbeeld goede ontspanningsmogelijkheden is in het Interneringskamp 'geen sprake': doordat niet meer dan 10% in het kamp zelf mag werken, en de geïnterneerden niet na 21.00 uur buiten de barak mogen zijn, kunnen zij alleen in het weekeinde aan een cursus deelnemen. In die cursussen wordt bovendien met zeer verouderd materiaal gewerkt: ‘Er is veel derderangs lectuur en weinig wat tot geestelijke verheffing van de gedetineerden kan bijdragen.'
Zelfvoorzienend
De meest gehoorde klacht onder de geïnterneerden heeft echter betrekking op de arbeidsomstandigheden. Begin 1946 bezoekt de vaste Tweede-Kamercommissie voor Privaat- en Stafrecht een aantal Nederlandse Interneringskampen, waaronder op 12 februari 1946 kamp Westerbork. De commissieleden zijn bijzonder 'getroffen' door de situatie in het Interneringskamp. Vooral het werkpeil van de geïnterneerden baart hun ernstig zorgen. In een rapport schrijft de commissie het volgende: ‘Tot haar leedwezen heeft de Commissie moeten constateeren, dat er aan tewerkstelling der gedetineerden nog zeer veel ontbreekt. Een groot deel van hen werkt in het geheel niet. Hoe ongunstig deze ledigheid de stemming der gevangen beïnvloedt, behoeft wel niet betoogd te worden. Indien er één middel is om hen geschikt te maken weer als normale burgers in de maatschappij terug te keeren – hetgeen toch […] met allen na kortere of langer tijd het geval zal moeten zijn – dan is dit toch wel het doen werken en liefst flink doen werken. Bovendien kunnen alleen op deze wijze de ontstellend hooge kosten der interneering gedrukt worden.’
Direct na het uitkomen van dit rapport gaat de leiding van het Interneringskamp aan de slag. Er wordt een strakke arbeidsorganisatie opgezet: kamp Westerbork zal zelfvoorzienend worden. Met uitzondering van enkele gehandicapten moeten alle geïnterneerden aan het werk. Bij boeren, in de voedselsector, in de wegenbouw en bij het herbouwen van huizen: overal in Noord-Nederland ontstaan arbeidsplaatsen voor ‘foute’ Nederlanders. De meeste geïnterneerden worden in het kamp zelf aan het werk gezet. Er is onder andere een schilder- en timmermanswerkplaats, een garage en een kleine kampwinkel waar mensen van buiten het kamp artikelen, die in het kamp vervaardigd zijn, kunnen kopen. Bij kampboerderij De Schattenberg wordt zo’n 130.000 kilo aardappels verbouwd. Het is voor ondernemers zelfs mogelijk een barak in het Interneringskamp te huren. Voor een kleine meerprijs krijgen ze geïnterneerde werkkrachten erbij. De lange en vele werkdagen bezorgen de geïnterneerden gevoelens van ‘afstomping’, ‘verbittering’ en ‘prikkelbaarheid.’ Die gevoelens worden nog versterkt door de vele bezuinigingen in het kamp. Om het leven in gevangenschap van de ‘foute’ Nederlanders te financieren dient de kampleiding op een zuinige en sobere wijze met haar middelen om te springen. ‘De geest van de afdeling productie heeft de boventoon gekregen. Financiële resultaten van de kampen zijn bepalend’, menen de twee geestelijke verzorgers die in een onderzoek doen naar het leven binnen het Interneringskamp. ‘De persoon van de gestrafte en het herstel van zijn gezin geeft bij de bepaling van het beleid niet de doorslag. De gedetineerde wordt als nummer en niet als mens beschouwd.’
Conclusie
Terugkijkend kan gesteld worden dat zowel Van der Vaart Smit als De Jong dus gelijk – of juist ongelijk – hebben in hun stelling over de 'misstanden' in Westerbork. In het Interneringskamp komen structurele fysieke 'misstanden' vanaf september 1945 niet meer voor; 'geestelijk leed' wordt er gevoeld tot de opheffing van het kamp op 1 december 1948. En verder. Voor de meeste geïnterneerden drukken de ervaringen in gevangenschap namelijk blijvend een stempel op hun leven. Het gevoel een ‘foute’ Nederlander te zijn, zal bij velen niet meer verdwijnen.
Veel voormalige geïnterneerden concluderen zelfs dat de oorlog voor hen pas op 5 mei 1945 is begonnen: bij de bevrijding hebben zij hun 'lichamelijke, materiële en sociale vrijheid' verloren. De internering 'ontneemt' hen vervolgens de 'geestelijke vrijheid'. Of zoals het hoofd van de medische dienst van het Interneringskamp het in mei 1946 formuleert: ‘De overwinning zal ten slotte ook het verlies betekenen.’
Dit artikel is gebaseerd op de ongepubliceerde scripte 'Bevrijding zonder vrijheid'. Het leven in Interneringskamp Westerbork 1945-1948 van Bas Kortholt uit 2008, en is eerder gepubliceerd in het historische tijdschrift Wereld in Oorlog.