Dolle Dinsdag in kamp Westerbork
Tijdens de Tweede wereldoorlog werkt Aad van As bij het Centrale Distributiekantoor in het Durchgangslager Westerbork. In deze functie ziet hij tienduizenden mensen in het kamp aankomen. Zo ook een bijzondere transport eind 1944. ‘En daar kwamen ze. Een belachelijke situatie. Ze kwamen op dezelfde wijze als de Joodse mensen, berooid van alles en slechts met datgene dat ze konden dragen. Ook huilende kinderen!’ Het is 5 september 1944. Dolle Dinsdag. Achtduizend NSB’ers en hun familie worden in kamp Westerbork ondergebracht.
Als Duke Doorduijn op maandag 4 september 1944 naar bed wil gaan, hoort ze buiten rumoer. Ze voelt zich angstig en besluit naar beneden te gaan, zo schrijft ze jaren later als volwassene. Al de hele dag heeft de dan twaalfjarige Duke een 'bang voorgevoel'. ‘Zoals je, voordat het losbarst, voelt dat onweer of, in de bergen een föhn, op komst is, zo hing er iets dreigends in de lucht. Er gebeurt iets met je en je weet niet hoe het komt of waar het vandaan komt.’
Beneden aangekomen ziet Duke haar ouders in 'verbijstering naar de ramen staren'. Een groot stuk is bedekt met oranje rode smurrie, de tomaten-pitjes zijn ‘aarzelend’ blijven hangen en het ‘bleke rode sap sijpelt omlaag zoals een bloedstraaltje uit een kapotte knie langs een been drupt’. '"Jullie moeten hier weg”, zegt vader. “Misschien is dat nog maar het begin en is het veiliger als jullie voorlopig ergens anders heen gaan. Ik heb gehoord dat er morgen treinen vertrekken, waar naar toe weet ik niet."'
Durchgangslager Westerbork
Het is een heldere en zonnige ochtend als Duke bepakt en bezakt met haar moeder op het station staat te wachten. Ze zijn niet de enige. De vorige avond heeft Radio Oranje om kwart over acht de bevrijding van enkele delen van Nederland aangekondigd. Drie kwartier later is dit door de BBC bevestigd. In grote paniek hebben ruim 65.000 voornamelijk vrouwen en kinderen van NSB’ers de meest broodnodige eigendommen ingepakt en zijn op deze ochtend naar verschillende stations in het Westen en Zuiden van Nederland gegaan. Er staan vijfentwintig treinen klaar die de mensen naar het ‘veilige’ Oosten en Noorden moeten brengen. ‘Langzaam optrekkend reed de trein langs de overvolle perrons het station uit. We zagen de bekende gebouwen en torens van onze stad als in een film. Alsof de stad van ons en niet wij van de stad weggingen.’
Na een 'hectisch verlopen reis' stopt de trein van Duke Doorduijn in het Drentse plaatsje Hooghalen. Met haar moeder en de andere passagiers moet ze een rij vormen. Lopend gaan ze vervolgens op weg. De eerste voorlopige stop is het Durchgangslager Westerbork geworden. ‘We liepen door het kamp en zagen hoe groot het was. Een gedeelte van het kamp was met prikkeldraad afgescheiden, de mensen droegen daar een ster.’ Duke en haar moeder weten met enkele andere mensen een kleine gezinsbarak in Westerbork te bemachtigen. Voor de vrouwen zijn er opklapbedden, de kinderen slapen op veldbedden. In de volgende dagen wordt er 'grote moeite gedaan' om de mensen zich te laten ‘thuis’ voelen in het kamp: er worden spelletjes georganiseerd en de mensen kunnen eten halen in de Grote Keuken. Duke kan echter niet aarden. 'Grote onzekerheid' knaagt aan haar. ‘Wat deden we hier? Zouden we hier blijven en hoe was het thuis? Allemaal vragen die ons bezighielden.’
Ledenverloop
Wat doen de achtduizend ‘Deutschfreundliche’ NSB’ers inderdaad in Westerbork? In een concentratiekamp met Joden, Sinti en Roma en verzetstrijders – vijanden van het nazi-regime – in afwachting van hun vertrek naar 'het Oosten’? In het Nederlandse voorportaal van de vernietiging?
De haat tegen alles wat met de bezetter wordt geassocieerd is in september 1944 inmiddels tot een hoogte gestegen, dat een 'vlucht' voor de optrekkende geallieerden deze NSB’ers nog de enige mogelijkheid lijkt. Al dan niet via een concentratiekamp.
Bij de oprichting van de Nationaal-Socialistische Beweging dertien jaar eerder, lijkt dit ondenkbaar. In de eerste jaren wordt de niet-verzuilde NSB door de meeste Nederlanders nog slechts als een ‘vreemde’ organisatie beschouwd. Ongeveer 90 procent van de bevolking staat in deze periode niet afwijzend tegenover het fascisme en nationaal-socialisme. ‘Ik verklaar oprecht nog niet veel van het fascisme te weten, doch ik beschouw het wel als een tegenwicht voor het communisme en het socialisme’, zo verwoord het hoofd van het politiekorps van Hilversum de gedachten over de NSB.
In de tweede helft van de jaren dertig komt hier verandering in. Vanaf 1935 – wanneer de NSB haar grootste electorale succes bij de Provinciale Statenverkiezingen boekt – schikt de leiding van de beweging zich meer en meer naar het Duitse nationaal-socialisme, in plaats van het Italiaanse fascisme. Vanaf 1937 is de NSB bijvoorbeeld voor Joden verboden. Deze maatregelen tezamen met het anti-Duitse sentiment dat in Nederland de kop opsteekt, zorgt voor een grotere vijandigheid tegenover de NSB. Het NSB-lidmaatschap betekent dat er in een katholieke kerk niet meer mag worden deelgenomen aan de sacramenten en ook bij protestantse kerken zijn NSB’ers vanaf 1936 niet meer welkom. Daarnaast besluit de Nederlandse overheid om NSB’ers uit overheidsdienst te weren: alle ambtenaren die lid zijn moeten opstappen of worden ontslagen. Veel ‘vroege’ NSB’ers zeggen hun lidmaatschap op, maar anderen krijgen door deze tegenstand juist meer sympathie voor het nationaal-socialisme. Het gevolg is een groot ledenverloop. Tot maart 1940 zijn 90.000 mensen lid geweest, terwijl de NSB op dat moment 28.859 officiële leden telt.
De bronzen klok
Met de Duitse inval op 10 mei 1940 verandert de stemming tegen de NSB. Enkele tienduizenden mensen zien het voordeel van het NSB-lidmaatschap in en melden zich aan. Bij de meeste Nederlanders ontstaat een ander gevoel over de beweging. Aan de vooravond van de inval geloven veel mensen dat een aanval van Duitse zijde gepaard zal gaan met hulp van de NSB. Wanneer de Duitse troepen de Nederlandse grens oversteken grijpt de overheid direct in: 21 hooggeplaatste NSB’ers worden opgepakt en naar Calais weggevoerd. Duizenden leden worden van huis gehaald en in cafés, buurthuizen en sportkantines bijeengebracht. Hierdoor raken de leden van de Nationaal-Socialistische Beweging nog meer verbitterd. Dat gevoel zorgt er zelfs voor dat een belangrijk deel van hen de capitulatie op 15 mei niet als een nederlaag, maar juist als een overwinning beschouwt. Er wordt zelfs een 'dienst ter herdenking' aan die 'interneringstijd' georganiseerd waarop Mussert de uitzinnige menigte meedeelt dat de geliefde bronzen klok van de NSB zal worden geschonken aan de Duitse luchtmaarschalk Herman Göring, ‘de schepper en behoeder van de Duitse luchtmacht’.
Met het aanbieden van de bronzen klok aan de man die verantwoordelijk is voor het bombardement op Rotterdam, ontstaat een onoverbrugbare kloof tussen NSB’ers en niet-NSB’ers. De aankondiging van rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart op 14 december 1941 dat de NSB de enige toegestane politieke beweging is, betekent voor het gros van de Nederlanders dan ook niets anders dan dat de beweging gelijk geschakeld kan worden aan de Duitse bezetter. De relatie tussen NSB’ers en niet-NSB’ers wordt vanaf dat moment steeds vaker gekenmerkt door haat.
Instinct van de haat
De meeste NSB’ers worden tijdens de oorlogsjaren met dit ‘instinct van de haat’ geconfronteerd. Ook Duke Doorduijn: op school krijgt ze steeds minder vriendinnetjes en op verjaardagpartijtjes wordt ze vanwege haar ouders keuze – beide zijn sinds 1933 lid van de NSB – bijna niet meer uitgenodigd. In de klas 'wil niemand meer naast haar zitten'. ‘En naast mij krijg ik Annie. Annie naast wie niemand wil zitten, omdat ze een huidziekte heeft waardoor er allemaal schilfers om haar heen liggen. Gegiechel in de klas: “Nu zit het schurft bij elkaar”.’
De vlucht naar kamp Westerbork verandert weinig aan Duke’s situatie. Ook daar blijken de NSB’ers 'vijandig te worden behandeld'. Door – merkwaardig genoeg – de Duitse autoriteiten. Aad van As begeleidt in het kamp de registratie van de ‘foute’ Nederlanders. ‘Ik eiste eenzelfde registratie als voor het Joodse deel van de bevolking. Dit betekende dat alle bescheiden moesten worden ingenomen en vernietigd. Er was echter een verschil. Ik eiste in dit geval ALLE bonnen op! Niet alleen de kaarten maar ook de geldige bonnen, want het hoofd van de NSB wenste een eigen organisatie binnen kamp Westerbork op te bouwen door zelf voor de eigen voedselvoorziening te zorgen. Dat ging tegen alle regels in die binnen het kamp golden, waarbij ik mij gesteund wist door de Duitsers. Het bracht de Duitse ondercommandant tot de erkenning tegenover mij: “Die NSB’ers sind schlimmer wie die Kommunisten!”.’
‘Het was een groep die onder het gezag van hun leiding probeerde te overheersen. En hoe er werd huisgehouden! Wat ze niet aanstond in de barakken werd er uitgesmeten en in brand gestoken. Dat was wel tegen het zere been van de commandant. Dat nam hij niet! Het was de aanleiding om een apart prikkeldraadbescherming op te richten: om de Joden te beschermen tegen de NSB’ers.’
Dilemma
Veel kampgevangenen weten niet hoe ze moeten reageren op de komst van de ‘foute’ Nederlanders. Er speelt zich een merkwaardig tafereel af: op 3 september is het laatste transport naar het gevreesde Auschwitz-Birkenau vertrokken en nu zit het kamp vol met ‘gehavende’ en ‘gedesillusioneerde’ NSB’ers. De twaalfjarige Joodse Virry de Vries Robles verblijft sinds 1943 met haar moeder en pasgeboren broertje in kamp Westerbork. ‘Hoe ik erin kwam weet ik niet meer, maar op een gegeven moment stond ik een rij met wachtende mensen. NSB’ers. Toen dacht ik bij mezelf: “Als ik wil kan ik zo ontsnappen. Niemand die het ziet en niemand die er moeilijk over doet.” Ik heb het uiteindelijk niet gedaan. Ik wilde m’n moeder en kleine broertje niet in de steek laten. Daarbij wist ik ook niet waar ik heen had moeten gaan, als ik het geprobeerd had.’
Korte tijd later komt Virry in het ziekengedeelte van het kamp terecht. ‘Er heerste geelzucht en mijn moeder, m’n broertje en ik kregen er alle drie last van. Ik heb negen weken in het ziekenhuis gelegen. Vrijwel al die tijd heeft er een NSB-kind tegenover mij, wat zeg ik, aan mijn voeteneind gelegen. Toen ik hoorde dat het een kind van een NSB’er was, dacht ik in eerste instantie: “Oh, nou, mooi zo. Ga jij maar lekker dood, je bent toch fout.” Maar toen ik erover na ging denken schrok ik van deze gedachte: ik kan toch niet iemand dood wensen! Ik wist er toentertijd geen raad mee. Ik vond het kindje zielig, maar het was wel een kind van een NSB’er. Voor iemand van mijn leeftijd was het een lastig dilemma.’
Lüneburger Heide
Na enkele dagen vertrekken de meeste NSB’ers. Achtduizend NSB’ers en hun familie komen op de Lüneburger Heide, een gebied in het noorden van Duitsland, terecht. Hier worden ze in cafés, schoollokalen en loodsen ondergebracht. Duke Doorduijn brengt enige tijd door in een sporthal in Ritterhude voordat ze naar een barakkenkamp wordt overgebracht. Op 6 mei 1945 maakt ze in de buurt van Bremen het einde van de oorlog mee.
Eind jaren tachtig brengt de inmiddels volwassen Duke Blaauwendraad-Doorduijn Niemandsland uit. In dit boek vertelt ze over haar leven als kind van ‘foute’ ouders: over haar 'hardhandige terugkomst' in Nederland, de jaren dat haar ouders in interneringskampen gevangen zitten en de problemen die ze ondervind in het opbouwen van relaties. Startpunt in het boek is het vertrek naar kamp Westerbork. Het blijkt uiteindelijk voor Duke illustratief voor haar leven te zijn. ‘Het was alsof alles zich in een droom afspeelde. De omgeving, de mensen, alles was vreemd. We leefden zo’n beetje van de ene dag in de andere en steeds maar dat angstige gevoel dat ik toen nog geen naam kon geven. Dat kwam pas veel later: ontheemd.’
Dit artikel is gebaseerd op de ongepubliceerde scripte 'Bevrijding zonder vrijheid'. Het leven in Interneringskamp Westerbork 1945-1948 van Bas Kortholt uit 2008, en is eerder gepubliceerd in het historische tijdschrift Wereld in Oorlog.