De ontruiming van het Apeldoornsche Bosch
Donderdagavond 21 januari 1943, 18.00 uur. Vrachtwagens met gewapende Ordnungspolizei rijden door het toegangshek van de Joods psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch. Het terrein is rondom afgezet door marechaussee. Honderd man van de Joodse Ordedienst uit kamp Westerbork zijn de dag ervoor al aangekomen. Die middag om vier uur, heeft Hauptsturmführer Aus der Fünten de leiding van de inrichting overgenomen. Hij verklaart dat de patiënten naar een ziekenhuis in Duitsland zullen worden gestuurd en dat het personeel in Nederland zal blijven. Op de tegenwerping dat een aantal patiënten niet vervoerd kan worden, is zijn reactie: 'Alle Patiënten sind für uns transportfähig.' De gebouwen worden bezet, de telefoon uitgeschakeld. Het personeel wordt van de patiënten gescheiden en opgesloten in de eetzaal voor zusters in het hoofdgebouw.
Af en toe worden kreten van buiten opgevangen. Men is begonnen met het weghalen van de bewoners. Zachtzinnig gaat het zeker niet. In die koude januarinacht worden patiënten met matras en al ingeladen in open vrachtwagens: '… dat bed bleef staan, maar de matras en de patiënt erin en zijn dekens en alles werden gewoon overgeheveld van een lekker warm bed in een mooie inrichting naar een open vrachtwagen. En de volgende rij toen die ene rij klaar was, daar ging de volgende rij bovenop. En daar weer een rij bovenop. Totdat het vol was. (…) Het was zo verschrikkelijk dat gebonk, dat gekerm en gedoe van die mensen, dat was vreselijk. Maar er kwamen ook vrachtwagens langs waar helemaal geen geluid uitkwam.'
De wagens rijden naar het Apeldoornse station waar de trein klaarstaat. Hoewel het station is afgezet, lukt het enkelen dicht genoeg in de buurt te komen om te zien wat zich op het perron afspeelt: 'En d’r stonden daar treinen klaar en daar werden de mensen ingeduwd, ingeperst, als ze d’r maar in waren. Maar die mensen die vochten. Dat waren mensen die niet op hun bedden vervoerd waren, maar dit waren patiënten die gewoon konden lopen, lichamelijk gezonde mensen en die liepen gewoon in hun nachtgoed en die werden erin gedrukt. In die treinen, maar die knokten natuurlijk terug. En krankzinnigen zijn sterk. Dus dat ging dan niet zo zachtjes, daarom gingen ze ook meteen dicht, die treinen. Akelig, akelig.'
In het hoofdgebouw van de instelling spreekt Aus der Fünten inmiddels het personeel toe. Vijftig personeelsleden moeten ‘vrijwillig’ met de patiënten mee. Twintig melden zich, de overige 30 worden aangewezen. Ook verpleegster Nan van Creveld wil mee met de patiënten: 'Ik was de eerste die naar voren drong met de vinger omhoog omdat ik mee wilde gaan met de patiënten. Ik keek rond en dacht: waar is mijn zus? Ik zie mijn zus niet. Zij zat achter in de zaal. Ik ging naar haar toe en zei tegen haar: Ga jij niet mee? – zo achterlijk was ik – ik begreep er niks van.'
Ellie van Creveld: 'Nan stak haar hand op, ik ben naar haar toegegaan en heb haar in een hoek gedrukt . Zie je niet wat er gebeurt? Toen wist ik het opeens. Toen ik zag hoe ze mijn patiënten behandelden, alsof het stukken oud vuil waren, geen mensen, toen wist ik dat het te laat was… dat ze onze mensen gingen vermoorden.'
Vluchten of blijven?
In de nacht van 21 op 22 januari 1943 worden vanuit Het Apeldoornsche Bosch bijna 1.300 patiënten en 52 personeelsleden weggehaald. Vanuit Apeldoorn rijdt de trein naar het vernietigingskamp Auschwitz. Niemand overleeft. De ontruiming betekende het einde van een vooraanstaande Joods psychiatrische inrichting. Meer dan dertig jaar lang had deze zich gericht op de ‘zorg voor de behandeling van zenuw- en geesteszieken en zenuw- en geesteszwakken in de ruimste zin des woords met inachtneming van de voorschriften van den Israëlitische Godsdienst’. In de eerste oorlogsjaren bood de inrichting een veilige plek aan patiënten en verplegend personeel, ver weg van razzia’s en deportaties. Langzamerhand nam de dreiging toe. Tot op de vooravond van de ontruiming iedereen voor een onmogelijke keuze werden geplaatst: vluchten of blijven.
De voortekenen waren er. In juni 1942 moest al het niet-Joodse personeel vervangen zijn door Joodse werkkrachten, overwegend jonge mensen zonder ervaring. Begin november 1942 vernam de directeur, onder strikte geheimhouding, dat Het Apeldoornsche Bosch ontruimd zou worden. De gebouwen zouden ruimte moeten bieden aan 2.000 Duitse gewonde militairen, later aan een dienst van het Ministerie van Oorlog. Maar toen het bericht kwam dat medische instellingen alleen voor medische doeleinden gebruikt mochten worden, voelden bestuur en directie zich gerustgesteld.
Het personeel werd niet op de hoogte gebracht, maar geruchten waren er. Wat was de beste keuze? Leerling-verpleegster Lina Dalsheim, 19 jaar, schreef aan een vriendin: 'Vader schreef nog in zijn laatste briefkaart dat ik in elk geval in het Apeldoornsche Bosch moest blijven, wat er ook gebeuren mocht.'
Een aantal personeelsleden wilde de situatie niet afwachten en dook onder. De 21-jarige verpleegkundige Elly van Creveld wilde wel blijven, maar probeerde ook haar kostbaarste bezit in veiligheid te brengen: 'dat waren de foto’s van de mensen: van je collega’s en van de patiënten. Ik ben met dat fotoalbum bij bevriende mensen geweest, niet-Joodse mensen, om hen te vragen of zij dat wilden bewaren voor mij. Als er wat mocht gebeuren, dat ik dat niet kwijt zou raken. Maar die mensen waren een beetje bang en die durfden dat niet aan. Dus ik weer met mijn fotoalbum onder de arm terug naar de inrichting.'
Maar er waren ook voldoende aanwijzingen die erop duidden dat Het Apeldoornsche Bosch gespaard zou blijven. Er werden nog steeds patiënten uit kamp Westerbork naar Apeldoorn gebracht. En bovendien waar zouden de patiënten naar toe moeten?
Op 11 januari 1943 bezocht Aus der Fünten in burger Het Apeldoornsche Bosch. Hij werd rondgeleid en verzocht om een situatietekening. 'Toen de directeur ons echter vertelde, dat Aus der Fünten gevraagd had of er een treinhalte dichtbij het gesticht was, sloeg ons allen de schrik om het hart', aldus één van de artsen, 'nu begrepen wij allen dat dus toch de inrichting geëvacueerd zou worden. Men meende echter, dat dit dan naar een kamp zou zijn, waar de patiënten verpleegd zouden moeten worden. Tot het laatste moment meende men dit.'
Nog op 17 januari werden tien nieuwe patiënten uit kamp Westerbork overgebracht naar Apeldoorn. Op 19 januari werden de laatste 100 Joodse inwoners uit het dorp Apeldoorn overgebracht naar ‘het Bos’, maar van Duitse zijde werd medegedeeld dat de instelling met rust gelaten zou worden.
Op woensdag 20 januari kwam spoorwegbeambte Hermannus Kalkema de leiding van Het Apeldoornsche Bosch waarschuwen dat op het station een trein met veertig wagons in gereedheid werd gebracht. Deze waarschuwing werd wel met het personeel gedeeld. Diezelfde dag om 16.30 uur arriveerde een ploeg van de Ordedienst uit kamp Westerbork, gevolgd door kampcommandant Gemmeker. Voor het personeel was nu duidelijk wat de bedoeling was. Ongeveer de helft van het personeel en enkele patiënten vluchtten. Het was een nacht van vreselijke dilemma’s: 'Ik heb alles over elkaar heen getrokken, het was winter, het was koud. Mijn broertje was ook op het terrein, die zat op Achisomog [kindertehuis] en daar kon ik niet komen. Daar had ik ook geen sleutel van. Dat ging gewoonweg niet. En hij is daar gekomen omdat mijn moeder hem niet mee kon nemen toen ze onderdook. Dat kon niet. Mijn moeder heeft het wel begrepen.'
De 20-jarige leerling-verpleger Eli Asser en zijn vriendin besloten uiteindelijk te vluchten: 'Ik werkte op paviljoen Stokvis, een van de zwaarste afdelingen. Daar in die grote ruimte zaten allemaal jonge mensen bij elkaar te discussiëren over de vraag of ze moesten blijven of niet. Een heftige discussie met op de achtergrond een zaal vol krankzinnigen. Joelende, tierende, huilende, lachende, poepende mensen, die zich totaal niet bewust waren van de situatie. (…) Het was een verschrikkelijke nacht. Over en weer werden verwijten geuit.'
Coen Hoek, therapeut, en zijn vriendin Lenie, verpleegster, hadden afgesproken samen weg te gaan. Maar toen het werkelijk zover was besloot Coen te blijven: 'Ik laat mijn patiënten niet in de steek.' Lenie vertrok alleen. Het laatste bericht van Coen was een uit de trein gegooid briefje: 'Ik sta hier in een veewagen opgepakt en vertrek met onbekende bestemming.'
Geplunderd
Na de ontruiming werden de gebouwen volledig geplunderd en vernield. Uit kamp Westerbork kwamen 200 man om de rotzooi op te ruimen. 'Allen zijn helemaal gek geworden. Mensen die anders niet zouden nemen, wat niet van hen is, stoppen alles in hun zakken', schreef één van hen. Maar ook: 'Ik heb opgemerkt, dat hier niet alleen – zoals ik altijd meende – gekken, maar ook veel lichte gevallen waren. Gruwelijk, die zullen nu natuurlijk ook allemaal dood zijn. Een marechaussee vertelde me vandaag van de nacht der gruwelen. Ik durf het niet weer te geven. Men zou het toch niet geloven.'
Er werden weinig illusies gekoesterd over het lot van de patiënten die immers niet zouden kunnen worden ingezet in de ‘werkkampen’ in 'het Oosten'. Een gevangene in Westerbork noteerde: 'Vanmiddag zijn het personeel van het Apeldoornsche Bosch alsook enige inwoners, die voor personeel hebben gespeeld, hier aangekomen. De anderen zijn direct naar Duitschland gebracht. Zullen niet meer leven, denk ik.' Ook in de rest van Nederland verspreidde het bericht zich snel. Vrij Nederland schreef: 'De vreselijkste tonelen moeten zich hebben afgespeeld. De overblijvende zijn in Duitsland vergast.'
De herinnering aan Het Apeldoornsche Bosch en het lot van patiënten en verplegend personeel vervaagde echter al snel. In 1989 werd in het Historisch Museum Marialust voor het eerst een tentoonstelling gewijd aan Het Apeldoornsche Bosch. Een jaar later onthulde prinses Juliana een door Ralph Prins ontworpen monument in het Prinsenpark in Apeldoorn. Jaarlijks vindt hier een herdenking plaats.
*De in dit artikel genoemd citaten zijn afkomstig uit radiodocumentaires van Wiepke Nauta voor Omroep Gelderland en een televisiedocumentaire van Suzette Wyers voor de RVU.