Bronnen

Een schouwburg achter prikkeldraad

'Ook al daarom is het zo moeilijk iets over Westerbork te vertellen, omdat het zo'n tweeslachtig karakter draagt. Enerzijds is zich daar een stabie­le samenleving aan het vormen, weliswaar een dwanggemeenschap, maar toch met alle aspecten die een mensenmaatschappij hebben kan. En ander­zijds is het een kamp voor een volk op doortocht en zijn er voortdurend grote deiningen wanneer de mensenmas­sa's er binnenspoelen, (...) om enige dagen later verder gedeporteerd te worden, hun onbekende bestemming tegemoet.' Dit schreef Etty Hillesum in een van haar brieven in december 1942. Toen was er van een bloeiend cabaret- en muziekleven in kamp Westerbork nog geen sprake. Maar hoezeer zouden haar woorden bewaarheid worden over een kampsamenleving die alle, of in elk geval vele trekken zou hebben die de maatschappij buiten het kamp ook had. Kamp Wester­bork zou als 'een stad op de heide' worden betiteld. In Hillesum's woorden wordt ook het schrille contrast duidelijk tussen het kampleven dat zich als gewoon en alledaags wilde voordoen, en ook voor­deed, en de tragiek van de ver­volgingen en deportaties. Het eerste heb­ben weinigen meege­maakt, de transporten daarentegen bijna ieder.

Beleefd aanbevelend

Tot het einde van 1940 konden de ongeveer 140.000 joden in Nederland nog betrekkelijk rustig leven. Alleen een aantal was getroffen door de naar het leek ‘onschuldige maatregelen’. De strekking van de in oktober van dat jaar door ambtenaren te ondertekenen Ariërverklaring werd door velen niet onderkend. Doch daarmee kon wel de eerste scheiding tussen Joden en niet-Joden door de nazi's worden aange­bracht. Het zou het begin zijn van een aaneenschakeling van bevelen, aanmanin­gen, dreigementen en maatre­gelen die als eerste tot doel hadden de Joodse gemeenschap volledig te isoleren.

Zo kwamen vanaf januari 1941 op vele plaatsen 'Voor Joden verbo­den' bordjes te hangen, zoals bij bioscopen, café's, bibliotheken, schouwburgen en musea. In de herfst van dat jaar kwam het verbod op Joods lidmaatschap van verenigingen. Deze en andere anti-Joodse maat­regelen werden ook in hoge mate bepalend voor het culturele leven, of beter het inperken en controleren daarvan. Liedjes en stukken van Joodse schrijvers en compo­nisten mochten niet meer worden gezongen en uitgevoerd. Joodse thea­teragenten en producenten mochten niet meer werken en voor Joodse artiesten en musici volgde ontslag. De Joden kwa­men langzamerhand in een eigen wereld terecht, met name in het 'Juden­viertel' in Amsterdam.

Wat er overbleef was amuse­ment door en voor Joden. Zo werd de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam - gestimuleerd door de bezetter - de Joodsche Schouw­burg. Een stichting werd in het leven geroepen met als taak om activiteiten te ontplooien. Eigen, geheel Joodse or­kes­ten en cabarets ontstonden. In de Holland­sche Schouwburg speelden het Joodsch Symfonie-orkest, het Nieuw Joodsch Kamerorkest, het Jood­sche Strijk­kwartet, het Groot Joodsch Amusementsorkest en het Joodsch Kleinkunst-ensemble onder leiding van Heintje Davids. Er mocht alleen repertoire van Joodse componisten en tekst­schrijvers worden uitgevoerd. Er kwam uit­sluitend Joods publiek en re­censies mochten al­leen verschijnen in Het Joodsch Weekblad. Toen het besluit was gevallen dat de 'Entjüdung' van Nederland diende aan te vangen, beëindigden de nazi's de voorstellingen en kreeg het theater een andere bestemming: verzamelplaats voor Joden die naar Westerbork afgevoerd moesten worden.

Doch ook buiten deze officiële kaders werd er in de eerste oorlogsjaren nog opgetreden. Aanvankelijk maakte de bezetting daarvoor nauwe­lijks verschil. Zo bleef het populaire joodse artiestenduo Johnny & Jones aan het werk. Maar ook hun werkter­rein werd meer en meer beperkt. Hun op­tre­dens, met het Groot Joodsch Amuse­mentsor­kest onder leiding van Bernard Druk­ker, waren (gaan­deweg) uitslui­tend voor een Joods publiek toe­ganke­lijk. Ook de radio was inmid­dels voor hen en andere Joods artiesten verboden gebied gewor­den. Om toch aan het werk te blijven plaatsten Johnny & Jones in maart 1942 nog een ad­vertentie in Het Joodsch Weekblad:

'Van acht tot twaalf en van twaalf tot vier brengen wij u het toppunt van plezier. Beleefd aanbevelend.'

Maar ook voor hen kwam, evenals voor alle anderen het moment van oproep om naar kamp Westerbork te vertrekken. De overgrote meerderheid gaf daaraan gehoor.

Verdeel en heers

Het in 1939 als centraal kamp voor uit Duitse gevluchte Joden gebouwde Wester­bork werd op 1 juli 1942 door de Befehlshaber der Sicherheitspoli­zei und des SD overgenomen. De nieuwe naam die het inmiddels fors uitge­breide kamp kreeg gaf aan welke functie het moest vervullen: Judendurch­gangslager. Via Westerbork zouden alle in Nederland levende Joden 'nach dem Osten' moeten worden weggevoerd. Op 15 juli 1942 vertrok uit wat spoedig de 'Joodse hoofdstad' ge­noemd zou worden de eerste deportatie­trein richting Polen. Er zouden er nog 92 volgen, hoofdzakelijk naar Auschwitz-Birkenau en Sobibor.

Sinds oktober 1942 was SS-Obersturmführer Albert Konrad Gemmeker kampcom­mandant. Zijn voorgangers voldeden niet aan de eisen die de nazi's aan het functio­neren van het kamp stelden. Zij wilden de Nederland­se Joden zo snel en geruisloos mogelijk deporteren. Het harde optreden van de eer­ste com­mandanten riep teveel weerstand en onrust in het kamp op. Gemme­ker bleek beter bedreven in het vlekkeloos laten uitvoeren van de plan­nen. Hij stelde er een eer in het Durch­gang­slager perfect te doen functi­oneren, zonder wrijving, zonder incidenten. Daarom in het kamp geen brul­lende en moor­dende SS-ers. Gemmeker kwam naar voren als een keurige heer, die de Joden correct behandelde.

In de dagelijkse gang van zaken greep deze absolute heerser nauwelijks in. Zijn voornaamste zorg was het voldoen aan het wekelijks te leveren aantal Joden. De organisatie daartoe liet hij over aan gevangenen. Reeds in de tijd van het vluchtelin­genkamp was er een kamporganisatie opgezet door de Duitse Joden. Velen van hen hadden in Duitse concentratiekampen gezeten en wisten dat de omstandigheden in een kamp beter waren als men zelf de zaken zoveel mogelijk probeerde te regelen in plaats van het aan de nazi's over te laten. In de tijd van het doorgangskamp bleven zij de overhand houden in de kamporganisatie.

De kamporganisatie kende vele afdelingen. Er was een uitge­breide admini­stratie, waar het bevolkingsregister van het kamp werd bijgehouden, waar de transportlij­sten werden samenge­steld, waar de aanwezige woonruimte werd verdeeld. Er was een winkel, een kantine, een postkantoor. Er was een zeer uitge­breid ziekenhuis. De eigen kampboerderij leverde vlees, groen­te en aardappelen aan de centrale keuken. In de werkplaatsen wer­den onder meer schoenen, naaimachines, matrassen, kleding en borstels gemaakt. De kampbewoners haalden in de demon­tage­bedrijven vliegtuig­wrakken, batterijen, kabels en apparaten uit elkaar. Er was zelfs een Ordedienst: een kamppolitie die belast was met de bewa­king van de binnen het kamp gelegen strafbarakken, toezicht moest houden op rust en orde en assisteren bij de transporten.

Deze organisatie werkte voortreffe­lijk. Dankzij het op geraf­fineerde en doortrapte systeem van verdeel en heers waren er weinig nazi's nodig om de afvoer van Joden te regelen.

Brood en spelen

Voor vele gevangenen was er werk: in de keuken, in de zieken­barakken, maar ook in de werkplaatsen of bedrijfjes. Zo was er een lompensorteer­de­rij, een naai- en schoenenatelier, een werkplaats voor bewerking van afval en een metaal­sloperij. Ook werd er - onder toezicht van Nederlandse marechaussees - gewerkt op boerderijen in de omgeving van het kamp of op de eigen kamp­boerderij. 's Avonds en zondags was men 'vrij'. Een vrijheid die veelal bestond uit doelloos rondlopen, einde­loze gesprekken voeren over het verleden en speculeren op wat de toekomst brengen zou, maar ook uit pogingen ondernemen om vrijge­steld te worden van transport. Maar er was ook ontspan­ning: muziek, ballet, toneel, cabaret en sport.

Door te trachten het leven een zo'n normaal mogelijke gang te laten gaan, stimu­leerde kampcommandant Gemmeker allerlei ontspanningsmogelijkhe­den. Dit uiteraard ook voor zijn eigen verstrooiing. De Gruppe Bühne Lager Westerbork kreeg vele facilitei­ten om bonte avonden met caba­ret, koor, or­kest en ballet te organiseren. Daarnaast vonden er toneel­voor­stellin­gen en muziekuitvoe­ringen plaats. Ook werden er sport­wed­strijden gehou­den: voetballen, atletiek en boksen.

Het kunnen deelnemen aan dergelijke activiteiten was niet onbelangrijk. 'Ik was strafgeval àf en huisde vanaf dat moment in een gewone barak en hoefde voorlo­pig niet op transport. Ik was een welkome aanwinst voor het kamporkest, want hoe beter het orkest en cabaret waren, des te meer kans zou er zijn op uitstel van deportatie', aldus Lex van Weren. Het gaf niet alleen allerlei voorrechten, het meest wezenlijke was dat men voorlopig­ werd vrijgesteld van deportatie.

Bis auf Weiteres ...

Dat de nazi's er veel aan gelegen was het beeld te wekken dat zij het met de Joden goed voor hadden blijkt het meest duide­lijk uit de aanwezigheid van een ziekenhuis in het kamp. En niet zo maar een hospitaal: in zijn voorzieningen en aanwezige deskundigheid één der beste in ons land in de bezettingstijd. Op zijn hoogtepunt telde het 1.725 bedden, 120 artsen en meer dan 1.000 mensen personeel. Met alle mogelijke afdelingen en specialis­ten. Men deed zijn uiterste best de patiënten in leven te houden en te genezen. Om ze vervolgens wel over te moeten leveren aan de deportatiemachine! Het meest zinvol en meest zinloos tegelijk, zo omschreef Presser het bestaan van het zieken­huis.

Ondanks dat in het kamp er alles op was gericht om de Joden de indruk te geven dat men naar werkkampen in Oost-Europa zou worden ge­stuurd, was er toch een permanente angst om gedeporteerd te worden. In de die­pere lagen van het bewustzijn was er een besef aanwezig van naderend onheil. Deze vrees voor een onheilspellende toekomst verklaart het wan­hopig pogen om aan de deportaties te ontsnappen. Door zich aan arbeid vast te klampen in de hoop daardoor onmisbaar te zijn. Door het verkrij­gen van functies, die vrijstelling van transport gaven, zoals in de orga­nisatie, het zieken­huis of bij het cabaret. Met deze 'Sperre' kreeg men 'bis auf Weiteres' uitstel van deportatie.

'Want daar gaat het gevecht om. In Nederland blijven. Hìer zitten je vrien­den en familie en hìer durven de moffen in elk geval niets ergs te doen. Ik hoor niets op mijn smeekbede en kom dus niet op een lijst. Dat die lijsten telkens weer ongel­dig worden verklaard, 'platzen', en dat dan het gevaar voor doorzending naar het oosten weer in al zijn naaktheid, zijn ongewis­heid voor je staat, is op dit moment voor niemand van enig belang. Men klampt zich aan de lijsten vast en leeft hier voor de lijsten en slechts in het heden. Heden is belangrijk.' In dit gevecht waren relaties van wezenlijk belang. Of om in kamptaal te spreken: vitamine-R. 

Valse hoop

Het geringe aantal ontvluchtingen uit het kamp (210 mensen) heeft ook te maken met het door de nazi's zorgvuldig instandgehouden systeem. Want moge­lijkheden om te vluchten waren er zeker. Niet alleen werkten velen bij boeren in de omge­ving, waarbij weinig bewaking aanwezig was, ook kon men voor allerlei op­drachten naar elders worden gestuurd. Maar dan bleven wel een aantal familieleden in het kamp achter. In geval van ont­vluch­ting gingen zij of mensen uit de barak van de vluchteling als straf­maatregel op transport! Dat weerhield bijna ieder, zoals ook de gedachte dat men niet wist waarheen te gaan.

De 'fatsoenlijke' behandeling door de nazi's, het stelsel van vrijstellin­gen, het ziekenhuis, ze hadden echter geen ander doel dan het scheppen van illusies. Want uiteindelijk bleek bijna ieder 'transportfähig'. Op een be­paald moment 'platzte' dan toch een lijst. En hadden stempels geen geldig­heid meer. Het sys­teem gaf uiteindelijk valse hoop.

Ondanks alle gecreëerde hoop was kamp Westerbork een deporta­tiemachi­ne. Het leven werd er uiteindelijk van dag tot dag beheerst door het transport. Bijna iedere week kwam de marte­lende vraag of men zelf met de trein zou worden weggevoerd. Op 15 juli 1942 vertrok de eerste deporta­tie­trein. Tot 12 okto­ber 1942 ver­trokken 24 treinen met 23.700 joden. Zij allen verbleven slechts korte tijd in Wes­terbork, sommi­gen alleen om geregistreerd te wor­den. Vanaf begin februa­ri 1943 was er een wekelijks ritme: iedere dinsdag vertrok een trein met gemid­deld 1.000 perso­nen.

Spelen is overleven

In dat ritme van de deportaties vonden er in kamp Westerbork met een bijna gelijklopende regelmaat amusementsvoorstellingen plaats, door en voor gevange­nen. Met name de avond volgend op het transport van de dinsdagmorgen achtte de kampcommandant daarvoor een zeer geschikt moment. Bij één uitvoering, een première,  beval hij dat ter ere van de deportatie van de veertigduizendste Jood de grote zaal opnieuw moest worden versierd: ter verhoging van de feestvreugde had hij zijn SS-kameraden uit Den Haag uitgenodigd. En naar aanleiding van een andere première schreef de journalist Mechanicus in zijn dagboek: 'In de nacht voor het transport hebben de costumières moeten doorwerken en de morgen van het transport hebben de dansers moeten oefenen voor het ballet, al 's morgens vroeg, uit vrees dat anders de première van de revue niet zou slagen.'

Gemmeker gaf niet alleen alle ruimte maar stimuleerde ook zeker het georganiseer­de vertier en vermaak, zeker toen eind 1942 en in de loop van 1943 gere­nommeerde namen op het terrein van cabaret, toneel en muziek het kamp binnenkwamen. Het resultaat was dat er kwalitatief hoog­staand amuse­ment en cultuur werd geboden. 'Het talent was voorhanden. Waarom dan niet in een samenleving met veel spanningen - die waren er, dat moet ik toegeven - iets organiseren dat ontspannend werkt?', aldus Gemmeker in een interview jaren na de oorlog. 

Overigens wil dit niet zeggen dat er voordien niets gebeurde. Integen­deel, ook in de eerste oorlogsjaren, toen het kamp bijna nog geheel door vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk werd bevolkt, werd barak 9 af en toe gebruikt voor schouw­burgdoeleinden. Zo herinnert de Oosten­rijkse vluchteling Fred Schwarz zich dat er 'bonte avonden', een operette en Shakespeare's Midzomernachtsdroom werden uitgevoerd. Maar schaal en omvang vielen in het niet bij wat er later zou komen. Irvin van Gelder geeft daarvan een beeld in een soort dagboek dat hij in Wester­bork bij­hield.

'Er wordt geboden:

  1. Een prachtig concert van zware muziek, dirigent Heinz Neuberg.
  2. Een concert van lichtere muziek ook onder leiding van Heinz Neuberg.
  3. Een buitengewone revue van Max Ehrlich en Willy Rosen.

Deze revue is het toppunt van amusement in het kamp. De decors zijn uitmuntend en voor iedere schets zijn andere decors. De vervaardigers v.d. decors zijn Leo Kok en Hans Margules.

  1. Een box-wedstrijd o.l.v. Sally Santilhano.
  2. Athletiekwedstrijden o.l.v. Dr. Mannheim.
  3. Jiu-Jitsu (Schönland).
  4. Een tweede revue van Max Ehrlich en Willy Rosen
  5. Een derde, voor mij laatste, revue die minder goed was.

Middenin brak er echter kinderverlamming uit, onnodige bijeenkomsten werden verboden, de revue werd gestaakt.'

 Ook de sportwedstrijden vielen hieronder. 'In verband met quarantaine­maatregelen is elke vorm van sportbeoefening voorlopig uitgesteld (w.g. Dr. Mannheim, Lager­sportleitung).' Doch na de winter van 1943-1944 kon de draad weer worden opgevat. En op een serieuze en verantwoorde wijze. Zo geschiedde het boksen niet alleen onder deskun­dige leiding, ook waren er altijd enkele sport­artsen aanwe­zig. Sterker nog, voorzich­tig­heid was geboden en ernstige sportblessures dienden te worden voor­komen. Ab Caransa herinnert zich nog dat er bij een wedstrijd woordelijk werd ge­zegd: 'Denkt eraan, jullie mogen niet op knock-out spe­len, want we willen allemaal ge­zond en wel DAARHEEN!' Wat nou 'daarheen' was, dat was niet duidelijk, volgens deze ooggetuige.

Veel applaus

Naast de uitvoeringen in de schouwburg vonden er ook in de barakken meer kleinschalige optredens plaats. Zoals van het zangduo Johnny & Jones. Of van de zangeres Chaja Goldstein die af en toe een recital gaf met Jiddische liederen. Ook Esther Philipse trad wel buiten de revue op, onder meer in een aantal programma's dat zij deed met Rob Heilbut. En de violist Benny Behr speelde in de strafbarakken: 'Voor kinderen heb ik natuurlijk vrolijke schoolliedjes gespeeld. De ouderen wilden ook wel eens wat klassieks horen. Ik heb onder meer stukjes van Kreisler ge­speeld. En zo heb ik geprobeerd de mensen te amuseren.' Misschien heeft eveneens Ben Velleman, als de bekende 'humoristisch goochelaar' Professor Ben-Ali-Libi, zijn toeren en kunstjes voor de kinderen verricht om hen te vermaken. 

Ook in het ziekenhuis werd amusement gebracht. Philip Mechanicus daarover: 'Vanavond cabaret in de ene vleugel van de barak. Propvol met mensen. Tingel­tangel-liedjes, begeleid door harmonicamuziek. Een Italiaanse aria voor twee baritons. Jiddische gijn. Met het telkens terugkerend deuntje:

'En wij zijn oorlogsmoe,

Wij gaan naar Mokum toe.

Ik mis mijn Kremzjelisj,

Ik mis mijn Sjabbestisch.

Cabaretsfeer in de ziekenzaal. Veel applaus. Voldaanheid. Een glimp van het oude Amsterdam, Rembrandtsplein.'

Hoewel Mechanicus uiterst kritisch schreef over de voorstellingen in de schouw­burg, klinken in deze woorden genegenheid door. Maar ook hier de constatering van het schrille contrast tussen vermaak en zorgen. Hij vervolgt: 'In de andere vleugel van de barak op hetzelfde uur in een hoek een godsdienstoefening van oude mannen met grijze baarden (...). Van mannen die wars zijn van wuftheid en lichtzinnigheid (...). Geen klaterende stemmen van ledige uitgelatenheid, maar haast, onhoorbaar geprevel van het woord van de Talmoed. Twee werelden, die volstrekt vreemd tegenover elkaar staan, gescheiden door een klein portaal.'

In de zomer van 1944 maakte Gemmeker een eind aan alle officiële toneel-, cabaret- en muziekactiviteiten. De cabaretiers, musici en toneelspelers hadden in zijn ogen hun werk gedaan: 'Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan, der Mohr kan gehen.' Ze konden inderdaad gaan: in september werden ze bijna allemaal op transport gesteld. Het wegstervende gefluit van deze deportatietrein was, zoals Durlacher het noemde, de laatste noot van het orkest.

Nadien bestond de ont­span­ning hoofdza­kelijk uit klein­schalige voordrachten in de barak­ken van enkele nog niet gedepor­teerde arties­ten en musici. Gesport werd er nog wel: handbal, voetbal, boksen en atle­tiek. Maar duidelijk was dat aan het rijke amuse­ments- en culturele leven in kamp Westerbork een definitief einde was gekomen.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.