Bronnen

De Woning

De commandantswoning van kamp Westerbork werd in oktober 1939 opgeleverd en was van oorsprong bruin (bewerkt met carbolineum) met een groene bovenzijde van kleur. In totaal besloeg de woning 250 m2 vierkante meter aan bruto vloeroppervlak. In augustus 1939 was men begonnen met de bouw van het pand. Tijdens de winter van 1939-1940 werden nog enkele aanpassingen doorgevoerd om het huis geïsoleerder te krijgen. De woning werd door aannemer H. Fokkens Mzn. (Naarden) en aannemersbedrijf gebr. Bruns & H.T.h. Bonke (Almelo) gebouwd en ontworpen onder verantwoordelijkheid van architect L. Bok, directeur Onderhouds- en Uitbreidingswerken van de Rijksgebouwendienst.

De directeurswoning had een portiek die toegang gaf tot de hal. De hal als centrale verkeersruimte in het landhuis was een uit Engeland afkomstige invloed die veel in het interbellum werd toegepast, vooral bij grote landhuizen die daardoor ook vaak een rijker uiterlijk hadden gekregen. Beneden waren er verder drie woonruimten: de eetkamer, de woonkamer (huiskamer) en de ontvangkamer (zitkamer of salon). Boven waren er daarnaast een aantal slaapkamers waarvan de zuidelijke slaapkamers de belangrijkste waren, zeker die in het zuidwesten met een balkon die tijdens de oorlog diende als de slaapkamer van commandant Albert Gemmeker. De noordoostelijke, eveneens met balkon was vermoedelijk de gastenslaapkamer. De noordwestelijke slaapkamer boven de keuken was mogelijk de slaapkamer voor inwonende bediening.

De tuin rondom de woning zag er destijds totaal anders uit dan nu. Allereerst was deze veel kleiner. On­geveer halverwege het westelijke gedeelte van de huidige tuin bevond zich een sloot. Op een luchtfoto, gemaakt door een RAF-verkenningsvliegtuig in maart 1945, is vaag te zien waar toen de erfscheiding liep: enigszins schuin weg naar de naburige woning. Tussen de commandantswoning en het aangrenzende huis bevond zich een greppel van ongeveer een meter breed en 80 centimeter diep. De commandantswoning beschikte vanaf 1942 over een eigen moestuin. Overigens stond er in de tuin vanaf het voorjaar van 1944 een kas waarin de lievelingsbloem van Gemmeker, de witte anjer, werd gekweekt. Er stond dus ook altijd een vaas met witte anjers in de commandantswoning.

Directeur Syswerda

De eerste bewoner van het huis was directeur Syswerda, die er tot in 1940 zou verblijven. Al in een vroeg stadium, op 8 mei 1939, werd Dirk Arie Syswerda (1899) bij Koninklijk Besluit benoemd tot directeur van het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork. Voor zijn benoeming werkte Syswerda, van huis uit onderwijzer, als administrateur bij de Nederlands-hervormde Vereniging voor zenuw- en zielsziekten, 'Zon en Schild', in Amersfoort. Zijn 'buitengewone bekwaamheden als leidinggevende' waren voor de minister van Binnenlandse Zaken aanleiding om hem voor vijf jaar te benoemen. 

Als directeur van het vluchtelingenkamp zou Syswerda een aanzienlijk hoger salaris krijgen, dan voor de functie in Amersfoort. De taak die hij kreeg, werd gezien als uiterst moeilijk en belangrijk. Niet alleen de algemene leiding kwam bij hem te liggen. De autoriteiten verwachtten tevens dat hij een uitnemend organisator zou zijn, met een uitgesproken sociale inslag. Uit de door de minister van Binnenlandse Zaken opgestelde instructies blijkt duidelijk wat hij van de directeur en de bewoners van het nieuwe kamp verwachtte. Syswerda kreeg zelf ook beperkt de gelegenheid om zich met de ontwikkeling van het kamp te bemoeien. Het ontwerpen van huisregels, een werkplan voor de kampbewoners en een bezoekregeling, werd aan hem overgelaten. De overige instructies hadden vooral betrekking op beperking van de bewegingsvrijheid, postcensuur en de openbare orde. Kampbewoners kregen toestemming om zich in een vooraf door de directeur aangewezen en door de minister goedgekeurd gebied vrij te bewegen. Alleen met een geldige reden en met toestemming van de directeur mocht een bewoner zich buiten dit gebied begeven. Reizen met openbaar vervoer was alleen toegestaan onder begeleiding. Voor het overtreden van de regels kon Syswerda zelf straffen opleggen, variërend van het inhouden van zakgeld, het verbieden van het bijwonen van feesten en uitvoeringen, tot het verbod om zich op bepaalde gedeelten van het terrein of gebouwen op te houden.

Toen op 9 oktober 1939 het Vluchtelingenkamp Westerbork in gebruik genomen werd (Syswerda bewoonde de commandantswoning vanaf 19 oktober) en de eerste 22 vluchtelingen arriveerden, was al voor een groot deel bepaald waar ze zich aan moesten houden. Vijf van de nieuwe bewoners kwamen uit het Rotterdamse landverhuizershotel van de Holland-Amerika Lijn, elf uit een opvanggelegenheid aan de Oostelijke Handelskade in Amsterdam en zes jongens uit het Dommelhuis in Eindhoven. Syswerda begeleidde hen vanaf Zwolle naar het nog steeds in aanbouw zijnde kamp. Op de avond van de aankomst hield Syswerda een toespraak, die hij beëindigde met de woorden ‘morgen gaat het beter’. De omstandigheden waren namelijk nog niet al te best. Als het bijvoorbeeld geregend had, veranderde het terrein in een modderpoel, waardoor het nauwelijks begaanbaar was. Verder was er naast de dagelijkse werkzaamheden weinig vertier. Volgens het eerste verslag van Syswerda over de maand oktober was de stemming desondanks vanaf het begin goed.

Eind maart 1940 was het bevolkingsaantal gestegen tot ongeveer vijfhonderd vluchtelingen. Ondanks deze toename vonden de kampdirectie en de overheid het niet direct noodzakelijk om de beveiligingsmaatregelen aan te passen. Ook nadat de omstandigheden ten gevolge van de oorlogsdreiging in Europa veranderden en het Nederlandse leger gemobiliseerd werd, was het volgens de inspecteur van de Rijksveldwacht gewenst dat de Marechaussee belast bleef met de bewaking van het kamp. Ondertussen nam de kritiek op het functioneren van Syswerda toe. Omdat hij zich niet aan de instructies hield, kreeg hij halverwege januari 1940 van de minister van Binnenlandse Zaken zelfs een fikse waarschuwing, in de vorm van een schriftelijke berisping. Volgens de minister zou de slechte naam, die Westerbork toch al had, hierdoor alleen nog maar meer besmet worden. Syswerda had bijvoorbeeld nog geen huisorde, werkplan of een goed functionerende bezoekregeling ontworpen. Omdat hij geen initiatief toonde en geen organisatievermogen bezat, was hij als leider van het kamp tekortgeschoten. Hierdoor ontbrak het bij de kampbewoners aan orde en discipline, terwijl bovendien het kamp leek te vervuilen. Door de toegenomen spanningen in Europa waren er andere zorgen, waardoor er minder aandacht geweest zal zijn voor de kritiek op het functioneren van Syswerda.

Kort na de Duitse inval werd besloten om Syswerda te vervangen. De buitengewone omstandigheden zorgden er voor dat er behoefte was aan een strenger beleid. Aangezien het functioneren van Syswerda nog steeds ter discussie stond, achtte men hem niet in staat dit strenge beleid door te voeren, daarom werd hij op 15 september 1940 eervol ontslagen.

Commandant Schol

De nieuwe commandant van het kamp was kapitein Jacques Schol. Schol, geboren op 9 september 1890 in Amsterdam begon zijn militaire carrière in 1910 toen hij zich vrijwillig verbond aan het reservekader. Vijf jaar later werd hij beëdigd als reserve tweede luitenant bij het 21ste Regiment Infanterie. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was Schol gemobiliseerd. Hierna volgden jaarlijks herhalingsoefeningen, totdat hij begin januari 1939 in actieve dienst kwam. Aanvankelijk was het de bedoeling dat Schol commandant van Texel zou worden, maar vanwege omstandigheden kwam hij als kapitein bij het departement van Justitie terecht en werd van daaruit gedetacheerd bij de Rijksvreemdelingendienst. Zijn eerste opdracht bestond uit het reorganiseren van het vluchtelingenkamp in Hoek van Holland. Dit deed hij met verve en schroomde niet om harde maatregelen te nemen. Vanwege de toegenomen spanningen in Europa moest Schol halverwege juni 1939 alsnog naar Texel, om daar als commandant van de troepen het eiland te verdedigen. Enkele weken na de ongelijke strijd en de daarop volgende capitulatie, kreeg Schol de opdracht om zich in Den Haag bij Tenkink te melden. Volgens een door Schol na de bevrijding afgelegde verklaring moest hij proberen te voorkomen dat de in Westerbork aanwezige Duitse vluchtelingen naar Duitsland werden teruggestuurd. Indien hij deze opdracht tot een goed einde bracht, zou de benoeming tot commandant van het kamp volgen.

Direct nadat hij het stokje van Syswerda overnam, zorgde Schol voor nieuwe voorschriften. Uit één van de eerste door Schol opgemaakte weekrapporten blijkt meteen al dat er iets in het kamp was veranderd, namelijk de discipline. Schol controleerde zelf of de bewoners zich aan de voorschriften hielden. Eind augustus 1940 maakte Schol via een kampverordening bekend welke straffen hij op kon leggen en op welke wijze hij de gestraften hiervan op de hoogte zou brengen. De straffen varieerden van een waarschuwing tot huisarrest en opsluiting in de strafbarak of in het arrestantenlokaal. Waarschuwingen deelde hij persoonlijk aan de betrokkenen mee. Alle andere straffen werden, in aanwezigheid van de gehele kampbevolking, tijdens het appel bekend gemaakt. De gestraften kregen vooraf van Schol nog wel de gelegenheid om hun kant van het verhaal te vertellen.

De instructies werden regelmatig aangepast. Uit de instructie van januari 1941 blijkt dat de door de commandant op te leggen straffen waren uitgebreid. Hij, of zijn vervanger, hadden de bevoegdheid om een breed scala aan disciplinaire straffen op te leggen. Voorbeelden hiervan zijn het inhouden van het zakgeld of een gedeelte ervan, verbod van bijwoning van uitvoeringen e.d., verbod zich op bepaalde gedeelten van het kampterrein of in bepaalde gebouwen op te houden, verbod om zich gedurende ten hoogste dertig dagen na afloop van de arbeid te bevinden buiten de barak waar de overtreder sliep, verplichting om zich herhaaldelijk op bepaalde tijden en op een bepaalde plaats te melden en afzonderlijke opsluiting in een cel gedurende ten hoogste tien dagen na het werk. Schol kreeg verder opdracht om van de opgelegde straffen een register bij te houden. Een uittreksel van dit register moest hij wekelijks naar het hoofd van de Rijksvreemdelingendienst en de secretaris-generaal van Justitie sturen. Daarnaast werden de straffen op de persoonskaart van de gestraften bijgeschreven. Dat het geen loze dreigementen waren, bleek eind juli 1941. Nadat een Joodse vrouw, die bij een kampbewoner op bezoek was geweest, geprobeerd had drie brieven en vier briefkaarten buiten de censuur om uit het kamp te smokkelen, nam Schol direct maatregelen. Eén maand lang werd het verzenden en ontvangen van brieven aan banden gelegd. Verder besliste Schol de normale frequentie van de postverzending na die maand te beperken.

Vertegenwoordigers van de Duitse autoriteiten brachten regelmatig een bezoek aan het kamp. Samen met de gegevens uit de rapporten was de bezetter goed op de hoogte van de interne gebeurtenissen en de dagelijkse leiding. In augustus 1941 liet de Drentse Beauftragte van Rijkscommissaris Dr. Arthur Seyss-Inquart zich kritisch uit over de behandeling van de Joodse kampbewoners en de rol van Schol. De Beauftragte was van mening dat de Joden in Westerbork veel te humaan behandeld werden. Daarnaast zou de houding van Schol er voor gezorgd hebben dat de Joden zich in het kamp op hun gemak voelden. Het aanstellen van een andere kampcommandant zou volgens de Beauftragte noodzakelijk zijn.

Ondanks de kritiek op het functioneren van Schol en de vermeende humane behandeling van de bewoners, bleef hij met de leiding belast. De kritiek is "begrijpelijk", want de anti-Joodse maatregelen zorgden ervoor dat de Joden in de rest van Nederland steeds meer beperkingen kregen opgelegd. De Beauftragte vergat bij het opmaken van zijn rapport waarschijnlijk dat het kamp nog steeds dienst deed als een opvanggelegenheid voor vluchtelingen en niet als gevangenis of concentratiekamp.

Ondanks een belofte van de bezettingsmacht om de Joodse bevolking met rust te laten, kwamen er in de loop van de tijd steeds meer beperkende maatregelen, waardoor er geleidelijk aan sprake was van economische en maatschappelijke isolatie. Eén van de meest confronterende maatregelen was de invoering van de Jodenster. Met dit onderscheidingsteken op alle kledingstukken was het direct voor iedereen duidelijk wie tot het 'Joodse ras' behoorde. Het dragen van de ster was een verplichting die voor alle joden gold, dus ook voor de bewoners van kamp Westerbork. Schol zou tijdens het ochtendappel van 3 mei 1942 zichtbaar emotioneel aan de bewoners hebben medegedeeld dat het dragen van een ster ook voor hen gold.

Na de overname van het kamp door de nazi´s begin juli 1942 bleef Schol voor een groot deel belast met de dagelijkse leiding. De BdS, dr. Wilhelm Harster, wees Erich Deppner aan als de eerste Duitse commandant van het kamp. Toen Schol hoorde van de overname, deelde hij aan Deppner mee dat hij met onmiddellijke ingang zijn functie neerlegde. Schol zou van Deppner het bevel gekregen hebben om te blijven, omdat de nieuwe commandant beweerde onvoldoende personeel tot zijn beschikking te hebben om het kamp in zijn geheel over te nemen. Volgens Schol zwichtte hij niet vanwege het bevel, maar omdat hij van binnen en buiten het kamp verzoeken, en zelfs smeekbeden ontving om te blijven. Onder andere de Joodse Raad uit Amsterdam zou aan Schol gevraagd hebben niet weg te gaan, zodat ze nog iemand in het kamp hadden die de belangen van de Joden kon behartigen. Ook kamp ingezetenen zouden er bij Schol op aangedrongen hebben om te blijven. Schol verklaarde nog dat zijn rol beperkt werd tot de leiding van het huishoudelijk gedeelte van het kamp, waardoor hij alleen verantwoordelijk was voor voeding, kleding en magazijnbeheer. Of de rol van Schol inderdaad zo marginaal geweest is, valt te betwijfelen. Tot halverwege januari 1943 ondertekende hij als commandant alle kamporders.

Op het moment dat Albert Konrad Gemmeker het commando overnam, was Schol nog steeds aanwezig en in functie. Volgens Schol vertrouwde Gemmeker hem al vanaf het begin niet en zou daarom verschillende pogingen ondernomen hebben om hem uit Westerbork weg te krijgen. Schol noemde enkele voorbeelden waaruit moest blijken dat zijn veronderstelling juist was. Al vrij snel werd hij bij Gemmeker op diens bureau ontboden. Daar kreeg hij te horen dat Gemmeker vermoedde dat de vrouw van Schol Joods was. Schol weerlegde dit en verwees Gemmeker naar de Burgerlijke Stand van het kamp. Omdat de vrouw van Schol Sarah als voornaam had, was Gemmeker waarschijnlijk achterdochtig geworden. Enkele dagen later moest Schol wederom bij de kampcommandant verschijnen. Nu beschuldigde hij Schol ervan een Joods kind in zijn woning te verstoppen. Dat bij hen in de woning een kind verbleef, ontkende Schol niet, maar van verstoppen was geen sprake. Het betrof een zoon uit een Joods gezin dat in 1939 uit Duitsland vluchtte. Zijn moeder was inmiddels aan TBC overleden. Enige tijd later overleed de vader aan dezelfde ziekte. Schol had de man beloofd dat hij zich over zijn zoon zou ontfermen. Omdat uit de papieren bleek dat de jongen uit een 'gemengd huwelijk' geboren was, kon hij zonder problemen aan deze belofte voldoen. Om het geheel officieel te regelen schreef Schol de jongen bij de Burgerlijke Stand in, terwijl hij een kantonrechter uit Hilversum hem tot voogd benoemde. Hierdoor was er geen sprake van een ondergedoken kind.

Begin december 1942 gaf Gemmeker toe Schol niet te vertrouwen, waardoor hij eiste dat Schol het kamp verliet. Aangezien Schol nog steeds in dienst was van het departement van Justitie, bezat Gemmeker niet de bevoegdheid om hem weg te sturen. Het hoofd van de Rijksvreemdelingendienst ontsloeg Schol bewust niet, omdat hij anders geen inkomen zou hebben. In ieder geval ondertekende Schol tot half februari 1943 nog diverse kampbevelen. Uiteindelijk verliet hij onder dwang van Gemmeker alsnog het kamp.

Over Schol, die als hij in het kamp liep bijna altijd een rijkostuum met lange rijlaarzen droeg en zijn hond bij zich had, is tijdens en na de oorlog door kampgevangenen verschillend geoordeeld. De latere leider van het weeshuis van het kamp, Otto Birnbaum meent dat de commandant ‘wohlgesinnt’ was tegenover de kamp ingezetenen, en dat zijn vrouw veel deed om het leed te verzachten en de Duitsers tegen te werken. Zo’n vijftig jaar later herinnert Hannelore Grünberg-Klein zich de man als een ‘goede kommandant, anti-Duits en anti-Nazi. Hij probeerde het de mensen zo goed mogelijk te maken.’ Dat ‘probeerde’ is cruciaal in het oordeel over deze commandant. ‘Trotz seines Wohlwollens musste er doch Schritt für Schritt den deutschen Anweisungen folgen’, schrijft Otto Birnbaum. Volgens Jozef Weisz was ‘Schol (…) een goede man, maar hij kon nooit tot een besluit komen.’ Hans Ottenstein beschrijft Schol als ‘goed’, ‘scherp anti-nazi en anti-Duits’, maar ook als ‘een slecht psycholoog’. Hij wilde wel, maar kón de Joden niet zeer tot steun zijn bij de Duitsers; hij werd ook betrekkelijk gauw weggestuurd.’ Het negatieve beeld dat onder sommige Alte Kampinsassen over Schol heerste, zou volgens hem ‘een gevolg van hun opgesloten (…) in vredestijd’ zijn. Schol had weliswaar één of twee keer geslagen, maar dat was een ‘misselijk voorval’ geweest, waarbij Schol, die zou lijden aan tropenkolder, door omstandigheden even zijn zelfbeheersing was kwijtgeraakt. Inderdaad oordelen enkele Alte Kampinsassen behoorlijk negatief over de Nederlandse commandant. ‘En hoe moet men over de commandant J. Schol denken, die zelfs zo ver ging, dat hij met zijn zweep er op los ranselde, toen een vrouw hem zei dat ze geen bed had’, schrijft Werner Stertzenbach vlak na de oorlog. ‘Verbijsterd zien wij’, schrijft Fred Schwarz in zijn memoires, ‘hoe Schol, ook over het kookpunt, onbeheerst met zijn rijzweep erop los slaat.

Kampcommandant Gemmeker

In januari 1943 kwam Albert Konrad Gemmeker in het huis te leven. Gemmeker werd in 1907 in Düsseldorf als zoon van een steenhouwer geboren. Op twintigjarige leeftijd meldde hij zich voor een plek bij de politie in zijn geboorteplaats aan. In 1935 kreeg Gemmeker een administratieve functie bij de Gestapo – hij was toen nog geen lid van de NSDAP (pas in 1937) of van de SS (in november 1940), maar kennelijk gold de jonge Duitser als betrouwbaar. In augustus 1940 kreeg hij een functie in Den Haag: Personalreferent bij de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und SD. Zijn tweede vrouw en hun drie kinderen bleven in Düsseldorf. Twee jaar later, in juni 1942, werd Gemmeker tot commandant van het gijzelaarskamp ‘Beekvliet’ in Sint Michielsgestel benoemd.

Op 12 oktober 1942 werd Gemmeker tot commandant van Westerbork benoemd. Hij was daarmee de derde Duitse commandant van het kamp. De eerste, dr. Erich Deppner was een belangrijk functionaris van de SD. Hij moest zorg dragen dat de Entjudung van Nederland die via het doorgangskamp Westerbork zou gaan plaatsvinden. Deppner was twee maanden commandant in Westerbork voor dat hij terugkeerde in zijn oude positie waarin hij beslissingsbevoegdheid had over onder andere de kampen Amersfoort en Vught.

Op 1 september 1942 werd Deppner opgevolgd door SS-obersturmbannführer Disschner. Zowel Deppner als Disschner woonden buiten kamp Westerbork. Deze SS’er was een alcoholist en sloeg iedereen die hem in de weg stond met een rijzweep. Zijn houding wekte grote paniek bij de kampbewoners, waardoor hij al na zes weken werd ontslagen

Zowel Deppner als Disschner woonden buiten kamp Westerbork. Dit gold in eerste instantie ook voor Gemmeker, die van oktober 1942 tot januari 1943 samen met zijn secretaresse en maîtresse Elisabeth Helena Hassel-Müllender, die getrouwd was met een in Amsterdam werkende Untersturmführer, in het huis van het weggevoerde Joods gezin Wolff in Assen woonde.

Commandant Buijvoets

Op 11 april 1945 vertrok Gemmeker uit Westerbork. Ten tijde van het Interneringskamp Westerbork werd het huis bewoond door commandant Johannes Buijvoets en zijn gezin. De serre aan de zuidoostkant van het huis is in deze periode aan het huis gebouwd. Jan Buijvoets werd geboren op 15 januari 1918 in Oss. Voor de oorlog was Buijvoets werkzaam bij de plaatselijke gemeente. Ten tijde van de Duitse inval was hij eveneens met een studie begonnen die hij door het oorlogsverloop uiteindelijk niet kon afmaken. In 1944 werd Buijvoets opgepakt. Zoon Jan Buijvoets verteld: ´Mijn vader is met enkele anderen in Oss tegen de muur gezet om gefusilleerd te worden. Op het moment dat het commando vuur gegeven zou worden, kwam een jeep van het verzet aanrijden. Enkele verzetsstrijders werden gered, waaronder mijn pa. Hij heeft nooit veel over de oorlog verteld, maar er wel een soort trauma aan overgehouden. Zo kon hij niet hebben als hij van achteren benaderd werd. Dan ging hij helemaal uit z’n dak.´

Na de bevrijding van Oss eind september 1944, sloot Buijvoets zich aan bij het Militair Gezag dat na de algehele bevrijding het machtsvacuüm in Nederland voor korte tijd zou gaan opvullen. Als luitenant van dit Militair Gezag kwam luitenant Buijvoets op 14 april 1945 in het net bevrijde kamp Westerbork terecht. Hij had de taak gekregen om de nog verblijvende Joden te repatriëren. Na enkele maanden werd hij tot kampcommandant benoemd en ontving hij een militaire promotie tot kapitein. Westerbork was inmiddels interneringskamp voor NSB´ers, SS'ers en andere van verraad met de nazi´s verdachte personen geworden. Op 23 september 1946 trad Buijvoets in Westerbork, waar een aantal van zijn vier kinderen werd geboren, met zijn vrouw in het huwelijk. Een deel van zijn collega´s rekende hij tot zijn naaste vrienden: vooral in 1947 en 1948 werden er regelmatig feesten gegeven in de commandantswoning, een pand dat al in april 1945 aan Buijvoets was toegewezen. Hij verbouwde het huis ook: de serre werd in zijn opdracht in 1946 aan het huis toegevoegd.

Buijvoets beleid werd door hem zelf omschreven als ´stijlvolle strenge rechtvaardigheid´ en was er vooral op gericht dat geïnterneerden –, maar evengoed bewakers, en in de eerste periode de voormalige Joodse gevangenen – zich vanwege het ´algemene kampbelang´ aan de regels hielden. Buijvoets trad vaak strikt en streng op wat hem niet bij iedereen populair maakte. ‘Een ijzeren gordijn’. ´Een persoon ‘zonder enige vorm van tact’. ‘A conceited boy of a commander’. ‘Ein Mann mit offenbar zwei Gesichter: Eins für den allierten Offizier höheren Ranges und eins für die Leute hier’. Het zijn allen typeringen die er in periode 1945-1948 door de kampbevolking aan Jan Buijvoets werden gegeven. ‘De kampcommandant heeft vrijwel geen contact met de gedetineerden. […]. Hij vindt dat circulaires, arbeid en productie op het eerste plan moeten komen’, zo stelden H. Gmelig Meijling en G. Moll van Charante, die in opdracht van het DGBR in de zomer van 1948 het geestelijke en sociale aspect binnen het Interneringskamp Westerbork onderzochten. ‘Buijvoets meent dat het opvolgen van de voorschriften zijn eerste taak is, in plaats van het leiden van de mensen aan de hand van deze voorschriften.´

In de zomer van 1948 werd er door het Ministerie van Justitie besloten dat kamp Westerbork als Interneringskamp voor ‘foute’ Nederlanders zou worden opgeheven. De belangrijkste reden voor sluiting waren de hoge onderhoudskosten die er aan het kamp waren verbonden. Door het dalende aantal geïnterneerden – en de tegelijkertijd verslechterende toestand waarin de gebouwen verkeerden – stegen de kosten naar een dergelijke hoogte dat een sluiting een goedkopere optie bleek, dan het Interneringskamp langer in stand te houden. Veel barakken mistten in 1948 bijvoorbeeld meubels, ramen of vloeren. De toiletten waren daarnaast op zijn best als ‘smerig’ en ‘tochtig’ te omschrijven.

Na zijn tijd in Westerbork vertrok Jan Buijvoets met zijn gezin naar het Borne. In Twente bekleedde hij diverse bestuursfuncties. Hij was onder meer de eerste voorzitter van de Twente Academie (een instituut voor onder andere streekcultuur) en wethouder van Borne. In 1969 werd Jan Buijvoets burgemeester van Ambt-Delden, wat hij tot 1983 zou blijven.

Kolonel Van der Speck Obreen

Op 2 mei 1950 betrok Kolonel Piet Gerard Cornelis Alexander van der Speck Obreen (1897) samen met zijn vrouw Dirkje Schoon Thim (1890-1969) en hun twee dochters Nellie (1922) en Cornelie Hannie (Hanneke) (1924) de commandantswoning van kamp Westerbork. Kolonel Van der Speck Obreen, het jongste kind uit een notarisfamilie, werd geboren in 1897 in Wieringen. In 1915 begon hij zijn militaire loopbaan als achtereenvolgens cadet aan de Koninklijke Militaire Academie en tweede luitenant bij de Artillerie (1918). In 1934 studeerde Van der Speck OBreen af aan Hogere Krijgsschool te Den Haag en werd hij benoemd in de Generale Staf. Ten tijde van de Duitse inval was de latere Kolonel Adjunct-Chef van Stad III-Divisie 1940 in Breda. Na de capitulatie werd hij gevangen genomen.

Na de bevrijding in 1945 was Van der Speck Obreen plaatsvervangend hoofd van de sectie LX van de K.K.G.S te Den Haag. In 1947 trok hij naar Nederlands-Indië, waar hij werd benoemd als Kolonel op het algemeen hoofdkwartier in Batavia. Na slechts enkele maanden keerde hij echter terug in Nederland om als Chef van de Staf in Havelte aan de slag te gaan. Vervolgens was Van der Speck Obreen korte tijd Chef van de Staf van het 4e militaire gewest. In 1952 werd hij, inmiddels wonend in kamp Westerbork, aangesteld als Territoriaal Bevelhebber Noord. Vier jaar later, in 1956, legde de Kolonel zijn functie neer. Piet van der Speck Obreen was officier in de Orde van Oranje Nassau met de zwaarden en drager van het Oorlogsherinneringskruis.

In Woonoord Schattenberg, het voormalige kamp Westerbork, had Kolonel Van der Speck Obreen onder achtereenvolgens de Indische Nederlanders en de Molukkers veel aanzien. Door de Molukse bewoners werd hij vaak ´Pappie´ genoemd en bij financiële kwesties om raad gevraagd. Met zijn veelal Nederlandse buren (die in de andere dienstwoningen leefden) had de familie redelijk goed contact. Van der Speck Obreen bracht vaak kranten en tijdschriften langs en deelde aan de kinderen (ook de Indische en Molukse kinderen) snoep uit. De familie Van der Speck Obreen werd door bewoners van het woonoord Schattenberg wel als ´deftig´ beschouwd. Dirkje van der Speck Obreen werd door de kinderen, ook omdat ze als vrouw rookte, ´Mevrouw Kolonel´ genoemd.

Dit gold eveneens voor dochter Hanneke. Zij nam na de dood van haar vader (1961) en moeder (1969) het huis over. In 1970 werd door verschillende ministeries in Den Haag vanwege de sluiting van het Woonoord geprobeerd om Hanneke uit kamp Westerbork te laten vertrekken, pogingen die allemaal mislukten. Het huis was in die tijd nog eigendom van Staatsbosbeheer, maar die verkocht het voor omgerekend zo´n 10 euro aan Hanneke. Alleen zij mocht er wonen, zo was de eis.

In de jaren zeventig en tachtig werd Hanneke van der Speck Obreen nog met regelmaat in omliggende dorpen als Hooghalen en Smilde gesignaleerd. In deze Drentse dorpen was de deftig en elitair gekleed zijnde en sprekende Hanneke een bijzondere verschijning. In de laatste jaren van haar leven trok Hanneke zich steeds verder terug in haar huis bij kamp Westerbork, het huis wat zij uiteindelijk tot haar dood in 2007 zou bewonen.

Tijdens de oorlog sloot de broer van Piet van der Speck Obreen, Hein, notaris in Wieringen, zich aan bij de NSB. In de commandantswoning werd na de dood van Hanneke en schat aan historisch (familie)materiaal gevonden. Foto’s, tekeningen, menukaarten, geheime dagboeken in steno en brieven van kolonel Piet aan zijn broer, de foute notaris. Diens keus voor de NSB deed de kolonel zeer, als fervent anti-Duitser. Op 22 juni 1945 schreef hij Hein: ‘Mijn vurige hoop is dat je tot inzicht zult zijn gekomen van het foutieve van die moffenidealen, want zonder dat is alle ellende, die je zult dragen, vergeefs.’

De overkapping

Na het vertrek van Hanneke Speck O’Breen in 2007 bleek dat de houten villa nog vrijwel in oorspronkelijke staat was en dat het tientallen jaren lang nauwelijks was onderhouden. Om de commandantswoning zo goed mogelijk te behouden maakte Oving Architecten een innovatief ontwerp voor een glazen constructie. Bouwgroep Dijkstra Draisma had er drie maanden voor nodig om het ontwerp uit te voeren De overkapping is 12 meter hoog en beschermt de woning tegen invloeden van buitenaf, zoals het weer. Onder de glazen behuizing is een ruimte gemaakt die plaats biedt aan 100 mensen. De ruimte wordt gebruikt voor activiteiten waarbij de woning van de kampcommandant als decor dient. Omdat de houten woning zeer kwetsbaar is, wordt deze niet toegankelijk voor het publiek.

In 2011 is een archeologisch onderzoek gedaan in de grond rondom de woning. In de woning zijn ook sporen gevonden van de voormalige bewoners, zoals een Telegraaf uit 1941. De vondsten die gedaan zijn in deze historische woning helpen een verhaal te vertellen over de bewoners van deze villa en de historie dat deze woning onthult.

 

Gebruikte bronnen

Abuys, Guido, en Bas Kortholt, Interneringskamp Westerbork 1945-1948. Verhalen van een vergeten verleden (Hooghalen 2010) 

Bouwhistorische opname Commandantwoning Kamp Westerbork, BBA
 
Huiskes, G., R. van der Kroef en D. Mulder (red.), Westerbork Cahier 7. Vluchtelingenkamp Westerbork (Hooghalen 1999)
 
 
Moraal, Eva, Als ik morgen niet op transport ga... Kamp Westerbork in beleving en herinnering (2014)
 
Riet, Frank van, De bewakers van kamp Westerbork (Rotterdam 2017)
Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.