Bronnen

De bevrijding van kamp Westerbork

Sinds 13 september 1944 is er geen transport meer vanuit kamp Westerbork vertrokken. De bijna 600 kampgevangenen die moeten achterblijven, worden - als ze er nog niet woonden -  de dagen erna in zalen en kamers van de ‘kleine’ barakken ondergebracht. Onderkomens, die beter zijn, dan de grote woonbarakken aan de randen van het kamp. Dat waren pakhuizen, met stapelbedden van driehoog, die nu leeg zijn. Er zijn geen bewoners meer. Ook al hun persoonlijke spullen: kleding, voorwerpen voor dagelijks gebruik, tot dozen met levensmiddelen zijn verdwenen. De barakken zijn keurig schoongemaakt. De bedden met hun strozakken, zonder dekens staan nog steeds netjes op een rij, alsof ze wachten op een groep nieuwe bewoners. 

'Hoe zal de wereld er in 1945 eruit zien?', vraagt kampgevangene Hans Bial zich kort na de jaarwisseling af. 'Het schijnt mij onwerkelijk dat 1945 aangebroken is, met een blauwe hemel, zon en een met sneeuw bedekte aarde. De kinderen spelen in de sneeuw en lachen. De volwassen flaneren over de paden en wensen elkaar gelukkig nieuw jaar. Je houdt het bijna voor onmogelijk dat in zo'n decor ellende, dood en verwoesting zich heeft afgespeeld. Iets wat zich 200 kilometer verderop zich nog afspeelt.'

Al maanden wacht de groep achtergebleven kampgevangenen op een bevrijding die maar niet schijnt te komen. Wat zijn ze er dichtbij geweest!

Immers op 6 september 1944 werd het kamp overspoeld door NSB'ers. Ze waren op de vlucht geslagen voor oprukkende troepen van de Geallieerden. Deze zouden de grens van België en Nederland zijn overgestoken. Breda zou zijn bevrijd. Het bleken geruchten te zijn. Wat moest er nu met al deze NSB'ers gebeuren? Terug naar huis wilden ze niet. Het enige alternatief was ze door te sturen naar Duitsland. Op bevel van kampcommandant Gemmeker, was de groep binnen een week vertrokken. Slechts enkele zieken bleven achter in het ziekenhuis van het kamp. Ze werden verzorgd door het Joods medisch personeel dat er werkzaam was.

Nog geen twee weken later verspreidden zich nieuwe geruchten als een lopend vuurtje door het kamp. In de barakken, op de paden, overal werd er geroepen: 'De Geallieerden zijn bij Arnhem geland'. Al snel werd het ook in kamp Westerbork duidelijk dat de brug over de Rijn er één te ver bleek te zijn. Het geallieerde offensief was tot stilstand gekomen en het land was in tweeën gedeeld. Een bevrijd zuiden en een bezet noorden. 

Op de eerste dag van januari schijnen in de barak van het statistisch bureau de zonnestralen naar binnen. De verduisteringsluiken zijn opengeklapt. Het weinige personeel dat nog is overgebleven heeft geen tijd om te flaneren op de paden en de centrale weg. De cijfers van de afgelopen maand moeten nog worden verwerkt in de statistieken, net als de nieuwe gegevens van deze dag. Het is al weer dag melding 672. De kampsterkte bedraagt 675 personen. Onder hen bevinden zich 5 ‘ariërs’en in het ziekenhuis zijn honderd bedden bezet.

Voor de volgende dag wordt een binnenkomend transport aangekondigd. Het zou gaan om twintig Amerikaanse en Engelse staatsburgers. Ze hebben geen van allen een Joodse achtergrond. Ze blijven slechts een nacht. Ze zullen worden doorgestuurd naar een interneringskamp in Libenau in Duitsland. De medewerkers van het statistisch bureau vragen ze zich af of kamp Westerbork misschien een uitwisselingskamp zal worden?

Bevrijding of deportatie 

Af en toe komt een klein transport met opgepakte onderduikers het kamp binnen. De mannen, vrouwen en kinderen worden geregistreerd en in een barak geplaatst, de strafbarak. Een van hen is Salo Kimmel. Samen met zijn moeder en het gezin Reiner is hij opgepakt in Hollandscheveld. Op 9 februari 1945 komen ze met een wagen getrokken door een paard het kamp binnen: ‘We kwamen daar en dat was een andere wereld (…). We werden geregistreerd, in het Duits was het allemaal. Ze schreven precies op wat we zeiden. Ik herinner me dat ze zeiden: “Je gaat nu naar een barak en twee woorden: “Het moet allemaal ‘peinlich sauber’ zijn.” Dus ik wist dat alles wat we hadden verteld gecontroleerd zou worden. (…) We kwamen in een barak, het was een van de kleinere barakken, niet met drie, maar twee bedden boven elkaar. (…) We moesten lopen in een blauw uniform, een blauwe overall, met een rode band aan beide kanten, zodat we herkenbaar waren. En bovendien waren we geschoren met een pas, met een lijn in het midden, zodat we niet ergens onze kleren konden wisselen en opgaan in de kampbewoning.’ Salo werd behandeld als een strafgeval. Overdag moest hij werken bij de batterijen. ’s Morgens vroeg kwam iemand van de OD, de Joodse kamppolitie, in de barak. Er moesten eerst oefeningen worden gedaan. Hij zei: “In drei Linien der Grösse nach angetreten,” ‘En bij “Marsch” moest je lopen. Zei hij “Marsch, Marsch”, dan moest je rennen.'

Het is ondertussen eind maart 1945 geworden. In het kamp wordt kanongebulder gehoord. Stiekem luisteren groepjes kampgevangenen naar de berichten van in de barakken verstopte radio's. Het blijkt dat de geallieerden hun offensief hebben hervat. Het wordt het gesprek van de dag. Wat zal dit voor kamp Westerbork betekenen? Nieuwe geruchten en speculaties doen de ronde.

Sommige kampgevangenen zeggen dat ze zullen worden geëxecuteerd, anderen spreken over een op handen zijnde evacuatie. Niemand weet echter dat op dat moment in het Lagerkommandantur, het kantoor van de kampcommandant, een concept memo wordt opgesteld om van het kamp een internering- en uitwisselingskamp te maken.

De maand april is een dag oud. De lichten in de barakken gaan uit. Het kamp is één met de duisternis. Midden in de nacht worden de bewoners van verschillende barakken opgeschrikt door geschreeuw en gestamp. Mannen moeten zich aankleden en verzamelen op de appelplaats. Ze krijgen de opdracht om zojuist gearriveerde auto's en vrachtauto's van gevluchte medewerkers van de Sichterheitsdienst (SD) uit te laden. Tientallen kisten en pakketten moeten in de magazijnen worden opgeslagen. Ook moeten er slaapplaatsen worden geregeld. Verschillende grote woonbarakken worden schoongemaakt en ingericht. De klus duurt de hele nacht.

Door de komst van zoveel nieuwe bewoners wordt de volgende dag besloten het broodrantsoen terug te brengen van 1400 naar 1200 gram per week. 

De treinverbinding met de stad Groningen is gestopt. Terwijl deze verbinding juist zorgt voor de dagelijkse bevoorrading van voedsel en kolen. Er is een groot gebrek aan kolen. Om het ketelhuis draaiend te houden en de warmwatervoorziening in stand te houden, wordt naast de vaste houtkapploeg, strafgevallen ingezet voor het steken van turf.

Er komen nog steeds nieuwe gevangenen het kamp binnen. Onder hen bevindt zich de achtjarige Tommy Gomperts. Zijn ouders waren al op 11 januari 1944 naar Bergen-Belsen doorgestuurd. Tommy vertelt dat hij het in Westerbork veel gezelliger vindt, dan de gevangenis in Apeldoorn, waar hij achttien dagen heeft vastgezeten.

Zoals zo vaak verspreiden zich weer nieuwe geruchten. Er zullen zestig gewonde Duitse militairen worden ondergebracht. Eén van de leegstaande grote woonbarakken, barak 81, zal worden omgebouwd tot een lazaret. Het lijkt serieus te worden als een arts van de Duitse Luftwaffe de ruimte komt inspecteren. 

Weer een onrustige nacht. Een groep gemengd gehuwde gevangenen moet zich verzamelen. Ze komen in aanmerking voor ontslag uit het kamp. Vanwege een enorme luchtactiviteit besluit kampcommandant Gemmeker, dat ze weer terug naar de barakken moeten. De rit wordt tot nader order uitgesteld.

De volgende dag wordt het bericht verspreid dat Zutphen is ingenomen en dat de Geallieerden al in de buurt van Coevorden zijn. Nu de bevrijding zo dichtbij lijkt te zijn, wordt er druk gespeculeerd over wat te doen als men eenmaal bevrijd is. Er zijn kampgevangenen die zeggen dat ze hals over kop terug naar huis zullen gaan. Anderen, waaronder voormalige Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk, blijven liever in kamp Westerbork. Ze hebben immers geen huis of adres.

De Joodse dienstleider Kurt Schlesinger passeert de slagboom. Hij is op weg naar het huis van de kampcommandant. Na een uur komt hij weer naar buiten. Hij vertelt aan een groepje kampgevangenen dat zich rond hem heeft verzameld, dat niemand iets hoeft te vrezen, zelfs de strafgevallen niet. Hij gaat verder niet in op details en laat het groepje met allerlei vragen achter. Hij loopt verder naar zijn bureau. Kort daarna komt een officiële mededeling: 'Het kamp zal niet worden geëvacueerd.'

Niet iedereen gelooft dit bericht. Waarom moet immers het net binnengereden treintje worden schoongemaakt? Moeten we toch nog naar Duitsland?

De volgende dag komt er een einde aan deze twijfel. Het treintje wordt volgeladen met bagage, uniformen en schrijfmachines van de in het kamp aanwezige SS'ers. Tot grote verwondering van de kampgevangenen, die mee moeten helpen, worden ook twee geslachte- en vier levende koeien ingeladen en worden zelfs veertig varkens van de kampboerderij aan de inventaris toegevoegd. Het blijft daar echter niet bij. Ook tafels, stoelen, bedden en matrassen moeten mee. De mannen, die aan het inladen zijn worden afgeleid door een groep bewakers van de in het kamp gedetacheerde Grenzschützpolizei. Triomfantelijk lopen ze het kamp binnen met gevangenengenomen Franse parachutisten. Al gauw verspreid het verhaal zich dat de parachutisten een paar dagen ervoor in de omgeving waren geland. Onder de binnengekomen gevangenen bevinden zich ook Nederlandse verzetsstrijders. Zij allen worden opgesloten in barak 51, de gevangenis van het kamp. 

Binnen de houten wanden van de barakken zijn allerlei ontwikkelingen gaande. Gemeenteambtenaar Aad van As schreef hierover in zijn dagboek: 'Ik ben door prominente figuren in het kamp benaderd (…). De vraag wordt mij voorgelegd of ik bereid ben, als enige vertegenwoordiger van het Nederlandse Gezag, de leiding van het kamp over te nemen, zodra dit door de Duitsers wordt verlaten.'

De bevrijding komt naderbij

Gedurende een groot gedeelte van 10 april worden zware ontploffingen en het geratel van machinegeweren gehoord. 

Er wordt verteld dat om drie uur in de middag een algemene afmars is bepaald. Talloze auto's staan op de weg richting Hooghalen opgesteld. De houtploeg van het kamp en de turfstekers worden teruggeroepen. Een kampgevangene hoort van een Duitse kampbewaakster dat de kampcommandant naar het dorp Westerbork heeft gebeld en daar een 'Tommy' aan de lijn heeft gekregen.

Overvliegende geallieerde jagers zorgen voor onrust tijdens het inladen. Steeds meer troepen van de Luftwaffe komen vanuit Hooghalen het kamp binnen. Ze zijn te voet of op de fiets. Na een korte rust verlaten ze het kamp via uitgang Oost. Ze zijn zwaarbewapend. Pantserfausten, handgranaten en geweren behoren tot hun uitrusting.

Aan het einde van de middag krijgt Teddy Glaser, de Joodse hulp van kampcommandant Gemmeker, de opdracht diens bagage in te laden. 

Nu de kampbewakers zich met ander zaken bezighouden en de duisternis langzaam invalt, gaan kampgevangenen in de magazijnbarakken op zoek naar eten en bruikbare dingen. Sjouwend met dozen en allerlei voorwerpen roepen een aantal: 'Dat gaat mee naar Mokum toe.'

Op het zelfde moment speelt zich voor de garage, langs de weg, buiten het kamp een heel ander tafereel af. Een groepje SD'ers heeft zich voor het gebouw verzameld. Ze maken veel lawaai. Flessen rode wijn, jenever en champagne gaan van hand tot hand. Niet veel later delen ze, straalbezopen, pakjes sigaretten, aan kampgevangenen uit. 

Er is enige commotie op de centrale weg in het kamp. De commandant van de Grenzschűtzpolizei loopt met een paar SD'ers richting barak 60. De mannen zijn bewapend met grote mokers. Eenmaal in de barak, slaan ze de daar opgeslagen radio's zoveel mogelijk kort en klein. 

Om tien uur 's avonds belt kampcommandant Gemmeker de Joodse chef-arts Dr. Spanier dat het kamp vrij is. De slagboom gaat omhoog en de wacht trekt zich terug om zijn spullen in te pakken. 

Op de paden en in de barakken feliciteren kampgevangenen elkaar en heffen het glas. Het gebeurt nog ingetogen. De kampbewaking is immers nog in de buurt. 

's Avonds laat volgt de mededeling dat de volgende dag de werkzaamheden gewoon door moeten gaan en dat de uit kampgevangenen samengestelde Nood Brigade (NB) de wachtposten van de Grenzschűtzpolizei moet overnemen. Dit om verdere plunderingen te voorkomen en de belangrijkste technische installaties te beschermen. 

Die nacht komt een nieuwe mededeling van de Joodse dienstleider Schlesinger. Het komt erop neer dat de Duitse bezetting nog niet gaat vertrekken en alles bij het oude zal blijven. De slagboom gaat weer omlaag.

Het aftellen begint

Het laatste Lagerbefehl ligt klaar om verspreid te worden. 'Kamp Westerbork ligt in het frontgebied en staat als Uitwisselings- en Interneringskamp onder bescherming van het Rode Kruis. Er hoeft geen ster meer gedragen te worden. Wie het kamp verlaat doet dat op eigen risico.' 

De strafgevallen worden uit de strafbarak ontslagen. Onder hen Salo Kimmel en Sally Meijer. Sally kan zijn vrouw, die drie weken daarvoor vanuit de strafbarak naar het ziekenhuis was gestuurd, eindelijk weer in de armen sluiten. 

Duitse soldaten geven de kampbevolking zwijgend dozen vol bonbons. Aad van As schrijft in zijn dagboek: 'Tegen zes uur begint het artillerievuur zich meer in onze richting te concentreren. De SD staat op en gaat naar binnen. Schlesinger is er op dat moment ook. Even erna komen ze met hun tassen naar buiten. De auto's staan voor. Gemmeker staat nog even met Schlesinger na te praten. Hij reikt iets over en geef daarna Schlesinger een hand. Dit is nog nooit voorgekomen. Hierna stappen allen in en rijden weg richting Hooghalen. Op dat moment gooit de wacht de slagboom open en verlaat zijn post. Schlesinger komt naar mij toe en overhandigt mij wat hem juist daarvoor door Gemmeker was gegeven. Het is een pistool in een leren etui, dat past in de palm van de hand. Gemmeker heeft met het overhandigen van het pistool aan hem het commando overgedragen, dat hij op zijn beurt weer aan mij overdraagt. Ik ga meteen tot actie over…'  De mededeling 'De kampcommandant is vertrokken'  gaat als een lopend vuurtje door het kamp. Een ieder is verrast omdat het gezelschap de hele middag ontspannen in de zon had gelegen. 

Sonja van de Hert-Bronkhorst, werkt in het weeshuis van het kamp en heeft 12 jongens onder haar hoede. Ze schrijft in haar haar naoorlogse ‘Vertelsels’: ‘Ik had mij oudste jongens zelfs van de barak af moeten commanderen. Ze waren in hun enthousiasme op het dak geklommen, in de hoop iets van de naderende Canadezen te zien. Ik stond doodsangsten uit met de gedachte, dat zij op het laatste moment nog doodgeschoten zouden worden door de woedende Duitsers.’  

's Avonds verzamelen alle Joodse dienstleiders zich. Ze besluiten dat de voorraden kunsthoning, zeep, scheermesjes en waspoeder onder bewoners in de barakken kunnen worden verdeeld.

Er gaat een gerucht dat de Grenzschützpolizei van plan is de politieke niet-Joodse vrouwelijke gevangenen, die al enige tijd in barak 67 van het kamp verblijven te evacueren. Chef-arts Spanier slaagt erin een drietal in het ziekenhuis te houden. 

De Nood Brigade krijgt de opdracht alle toegangen naar de centrale weg af te zetten. Zij kijken de volgeladen fietsen en paardenkarren na van een groot deel van de terugtrekkende Grenzschützpolizei. 

In het kamp bevinden zich op dat moment nog Duitse parachutisten. In het anderhalf kilometer verderop gelegen Heidelager zijn nog ongeveer 500 man gelegerd. Eén van de officieren uit dit kamp is de woning van voormalig kampcommandant Gemmeker ingetrokken. Hij maakt antisemitische opmerkingen en is zo dronken, dat Teddy Glaser en Erna Asch-Rosenthal, de voormalige huishouding van Gemmeker, de woning uitvluchten. 

Tegen middernacht moeten de politieke gevangenen in barak 67 zich verzamelen. Na een kort appel, verlaten ze onder bewaking van de laatste Grenzschütspolizei het kamp. Een enkele kampgevangene is er getuige van. Luid zingend, gekleed in overalls met rode schouderstukken en hun kampnummers duidelijk zichtbaar op de rug gaan ruim honderd vrouwen een onbekende bestemming tegemoet.

Het bevrijdingspad wordt geplaveid

Nog geen week ervoor, in de nacht van 7 op 8 april waren honderden Franse en Belgische parachutisten in de provincie Drenthe geland. Het was de start van Operatie Amherst met als doel het veroveren van strategische objecten als bruggen en kruispunten en het zaaien van onrust onder de Duitse bezetter. Eerder gedropte Nederlandse commando's en verzetsstrijders zorgden voor ondersteuning. Onder hen Willem van de Veer. Hij was in oktober 1944 in Drenthe gedropt. Hij raakte samen met Franse para’s betrokken bij de gevechten in het dorp Westerbork. In zijn eentje gijzelde hij na deze gevechten de NSB burgemeester en een paar raadsleden. Net op dat moment telefoneerde Gemmeker vanuit kamp Westerbork. Willem van de Veer nam de telefoon op en Gemmeker trok zijn conclusies. Hij had met een ‘Tommy’ gesproken.  

Kort na deze gevechten had Aad van As besloten poolshoogte te nemen. Via de kampboerderij liep hij naar het Oranjekanaal. Hier stak hij de brug bij Zwiggelte over om zijn weg naar het dorp Westerbork te kunnen vervolgen. Langs de kant zag hij twee gesneuvelde parachutisten. ‘Met de "commandant" ervan heb ik de eerste contacten gelegd en afspraken gemaakt.' Van As kreeg het advies de rode Kruisvlaggen, die op de daken van een aantal barakken waren gelegd te verwijderen. 

Op 11 april staken Canadese verkenningseenheden van het 8th Reconnaissancce Regiment (8th Recce) bij Balkbrug de provinciegrens van Overijssel-Drenthe over. De as Hoogeveen-Groningen was het hoofddoel. Nog op dezelfde dag werd Hoogeveen bevrijd. 

Laat in de middag bereikte het 6th Canadian Infantry Brigade, onder de leiding van Brigade Generaal J.V. Allard een positie ten zuidwesten van Beilen. Zijn commandopost voor de nacht werd hier ingericht. Beilen zou in deze nacht worden omsingeld en de volgende dag worden bevrijd. 

Een obstakel voor het voorzetten van de opmars over de as naar Groningen, vormde de ten noorden van Beilen liggende Halerbrug. Om dit object onbeschadigd in handen te krijgen, werd het South Saskatchewan Regiment, dat een onderdeel van de 6th Brigade vormde, het bevel gegeven enkele kilometers naar het Oosten een verrassingsaanval uit te voeren. Na een nachtelijke rit vanuit Spier onder leiding  van de  verkenningseenheid van Luitenant Sheppard verzamelde het regiment zich onder leiding van Luitenant Kolonel Stott zich rond het dorp Zwiggelte. 

Een inleidend kanonvuur was het sein voor de aanval om 7.30 uur. Vervolgens werden boten naar het kanaal gedragen en onder een beschermend rookgordijn te water gelaten. Al peddelend bereikten de soldaten de overkant. Het onbekende terrein en de soms felle tegenstand vertraagde de opmars. 

Ondertussen bleek de brug bij Zwiggelte over het Oranjekanaal te zijn opgeblazen. De omgeving ervan werd door de A Coy (compagnie) van het South Saskatchewan op beide oevers geconsolideerd. Een peloton van de Royal Canadian Engineers kreeg daarna de opdracht een tijdelijke brug te bouwen. 

Het 4th Infantry Brigade, tanks van het Fort Carry Horse Regiment en ondersteunende artillerie, verzamelden zich ondertussen rond Zwiggelte om uiteindelijk via de noodbrug de route naar Hooghalen-Assen later op de dag te vervolgen. 

De Tommies zijn er

In het kamp verliep de nacht rustig. Om iets over zevenen in de ochtend werd de rust verstoord door artillerie- en machinegeweervuur dat vanuit het Zuiden en Zuidwesten leek te komen. ‘In de loop van de ochtend gaf ik de opdracht de nog heel gebleven radio's uit barak 60 zoveel mogelijk onder de kampbevolking te verdelen’, aldus Van As. 

Er was geen Duitse militair meer te bekennen. Vier kampgevangenen besloten het kamp te verlaten. Ze wilden naar huis. Anderen struinden de barakken af op zoek naar bruikbare spullen. Eén van hen, Arie Lobsteyn, vond in de Kommandantur een plattegrond van het kamp, nadat hij al eerder een bijbel en een regencape had 'georganiseerd'. Kampgevangenen probeerden vanaf de daken van de barakken iets van de oorlogssituatie te zien. Op de heide reden richting Hooghalen een vijftal pantservoertuigen. 

Het artillerievuur leek zich te verplaatsen naar West-Noord-West, dus richting Beilen-Hooghalen. In de voormalige barakken van de Grenzschűtz was het ondertussen een complete chaos. Bial schreef in zijn dagboek: ‘De ramen waren ingeslagen en overal lagen kapotte radio's, telefoons, geweren en gasmaskers. De inhoud van de bureaus lag op de grond verspreid en afbeeldingen van Hitler en andere nazi kopstukken waren uit de lijsten gehaald en vertrapt.’ 

Het artillerievuur is ondertussen verminderd. Aad van As schreef: ‘De stemming was van opluchting naar enthousiasme tot een zekere baldadigheid gegroeid. Men werd ook ongeduldig. Wie kon ze dat kwalijk nemen. De bevrijding had reeds lang genoeg op zich laten wachten. Hoe eerder het nu kwam hoe beter. Om drie uur liet ik een oproep uitgaan waarin het verzoek aan alle bewoners was gericht om vier uur naar de Grote Zaal te komen. Ik zou dan de situatie uiteenzetten. Dit om te proberen de gemoederen in bedwang te houden. De zaal puilde uit. Alles stond (…) Ik maande iedereen tot niet al te grote uitgelatenheid, want we waren nog niet bevrijd. We lagen uiteindelijk nog in niemandsland.'

De toen negenjarige Eva Weyl vertelde: ‘En wij zaten allemaal op een kluitje en ik zat te haken, te breien aan een truitje. Om ons heen allemaal die mensen.'

Even later: 'Meneer van As, er is telefoon voor u. Nu had ik zoveel telefoon reeds die dag gehad, dat ik vroeg: "Wie is het?" Het antwoord luidde: "De Tommies zijn er." Geen ander antwoord zou een meer verassend effect gehad hebben dan dit. De ramen en deuren vlogen open en iedereen gaf zich al juichend naar de kampboerderij.' 

Wat er vooraf ging

Bijna niemand in het kamp wist dat Van As, Zielke, dienstleider van de buitendienst, had gevraagd poolshoogte te nemen. Rond een uur of één ging hij richting de kampboerderij. Hier trof hij Gerd Laske, die de kampgevangenen, die op de boerderij werkten, van eten en drinken voorzag. Hij vroeg aan Zielke of hij mee mocht. Voorzichtig gingen beide mannen richting het Oranjekanaal. Ze wisten niet of er nog Duitsers waren. 

Rond het middaguur was immers nog een groep langs het kamp getrokken. Voorzichtig en gebruik makend van elke dekking liepen ze verder. Op de weg Zwiggelte-Hooghalen zagen ze talloze voertuigen. Ze liepen van sloot naar sloot. Toen toeschouwers naar hun zwaaiden besloten ze rechtop naar het kanaal te lopen. Het waren boerengezinnen uit de omgeving. ‘Ze riepen: “Hartelijk gefeliciteerd. We zijn vrij”', aldus Laske in een verslag dat hij kort erna heeft opgemaakt. ‘Ze vertelden dat er al sinds het begin van de middag Canadese voertuigen over de  tijdelijke brug richting Hooghalen onderweg waren. Zielke liep met mij naar de brug en vroeg om een officier.’ 

Zielke kwam in contact met Douglas S. Morris, een inlichtingen officier, die al een paar jaar van het bestaan van kamp Westerbork afwist. Via een tolk vroeg Morris, na enkele vragen over het kamp gesteld te hebben of ze met hem mee wilden gaan. 

Omdat er in de omgeving nog Duitse soldaten werden waargenomen, werd er eerst nog een omtrekkende beweging richting Elp en Schoonlo gemaakt. Een kamp van de Nederlandse arbeidsdienst (N.A.D) werd doorzocht. De groep keerde uiteindelijk terug naar het uitgangspunt bij de brug. Ondertussen waren verkenningsvoertuigen van 8th Recce naar de kampboerderij gestuurd. Morris besloot ook die kant op te gaan.

De Canadezen tegemoet

Robby Engel was op het moment dat het telefoonbericht van de kampboerderij binnenkwam, buiten het kamp een paardenkar aan het afladen. Toen hij de hele meute op zich af zag komen en hoorde schreeuwen dat de Tommies bij de kampboerderij waren, sprong hij met een paar andere personen op de wagen. In de verte zag hij een paar Canadese verkenningswagens. Eenmaal dichterbij sprong hij van de kar en rende naar de voorste wagen. Hij klom erop en riep: 'Thank you, thank you!'

De Canadees, die hij had aangesproken, vroeg aan Robby wat er aan de hand was. Nadat hij contact had gezocht met zijn meerderen, reden de voertuigen richting het kamp. 

Hans Bial sprong even later op één van de eerste voertuigen. ‘Ongeveer 50 meter van de kampboerderij springen wij op de eerste rijdende pantserwagens. De bemanning wordt gekust, er wordt gehuild, gelachen, gejubeld en geschreeuwd. Tot aan het kamp aan het kamp aan beide kanten van de weg een dichte rij jubelende mensen, die in de voertuigen handen zoeken om te schudden en bloemen werpen. Waar komen al die bloemen vandaan. Bij de ingang wordt halt gehouden en de bemanningen worden uit hun voertuigen geholpen.'

De bloemen, witte anjers, kwamen uit de tuinkas van Gemmeker, dat achter zijn woning stond. De voertuigen verzamelden zich volgeladen met juichende mensen bij de ingang. Soldaten deelden sigaretten en chocolade uit. 'De smaak van de eerste chocola en het witte brood, vergeet ik nooit meer,' aldus Ed van Thijn. 

De iets jongere Micha Schliesser, die al sinds 1940 in het kamp zat, kreeg een reep chocola, die hij angstvallig in zijn hand hield en na de barak bracht. Hij durfde er geen hap van te nemen, omdat hij een paar jaar daarvoor van zijn moeder straf had gekregen, nadat hij van een reep had gegeten, die eigenlijk voor het hele gezin was bestemd.

Salo Kimmel: ‘Ik sprak een beetje Engels en toen vroeg iemand aan mij’: “Hoe zeg je handdoek in het Engels? Ik zei: ‘Towel’ En die man zei: “here, have a Towel”. ‘Hij gaf het aan een soldaat, die helemaal bezweet was.’  

Volwassen mannen en vrouwen vielen bijna flauw of werden misselijk nadat ze voor het eerst sinds jaren een trek hadden genomen van een echte sigaret. 

Ondertussen deelde Morris enige handtekeningen uit, waarna hij zich met Van As terugtrok in de Kommandantur. Hij had een cartotheek bij zich met namen van personen, die hij zocht voor nadere ondervraging. Onder andere dienstleider Todtmann werd gearresteerd. 

Even daarvoor kwamen een paar mannen vanuit het kamp met de rood-wit-blauw aangelopen. Onder het luidkeels zingen van het Wilhelmus, werd de vlag voor het voormalige kantoor van kampcommandant Gemmeker gehesen. 

Steeds meer pantservoertuigen kwamen uit de richting van de kampboerderij aangereden. De jubelende massa werd gevraagd zich te verzamelen in de grote zaal. Morris sprak de menigte toe. Hij feliciteerde iedereen met de bevrijding en vervolgde zijn toespraak door te zeggen dat de oorlog nog niet voorbij was, dat rust en discipline nodig was en dat niemand het kamp mocht verlaten. Dit om de voortgang van de oorlog zo weinig mogelijk te belemmeren. 

Nog dezelfde dag kwam er een kampbevel met een samenvatting van de door Morris genoemde punten.

Aan het einde van de middag passeerden tanks van het Fort Cary Horse Regiment het kamp op weg naar Hooghalen. Ook deze voertuigen werden met witte anjers bestrooid. 

Bevrijdingsavond

De centrale keuken draaide net als alle belangrijkste installaties van het kamp gewoon door. 's Avonds barste het feest weer los met soldaten van de D. Coy van de Royal Hamilton Light Regiment. Ze waren om een uur of zes het kamp binnen gekomen om de bewaking over te nemen. Om tien uur ging het licht in de barakken uit. De D. Coy werd afgelost door de A Coy van het South Saskatchewan Regiment. 

De meeste soldaten hadden zich teruggetrokken in hun tenten, vermoeid van de dagenlange opmars en de gevechten. Sonja Benninga-Nopol zag tijdens een avondwandeling met haar man hoe de soldaten kookten. ‘Ik verwonderde me over de grote stukken boter en het rook er zo heerlijk naar Sunlight zeep. Ze deelden sigaretten uit en gaven de kinderen chocolade.' Onder het kaarslicht bleef het in de barakken en de tenten nog lang onrustig. 

De volgende dag

's Nachts weer een aanhoudend artillerievuur. De bevrijding van Assen was begonnen. 's Morgens hing de vlag bij de Kommandantur halfstok. President Roosevelt was overleden. Het bericht sloeg in als een bom. In de loop van de ochtend werd het kamp druk bezocht door allerlei nieuwsgierigen, onder andere boeren uit de omgeving, die op zoek waren naar hun in beslag genomen radio's. 

Nieuwe Canadese troepen installeerden zich in de woningen en barakken. De kampbevolking bleef om sigaretten, chocolade en andere waren bedelen. 

Er ontstond een ware ruilhandel. Waardeloos geworden kampgeld en davidsterren waren gewilde souvenirs. Op de appelplaats werd basketbal gespeeld. 

Twee Engelse officieren, in trenchcoats gekleed, gaven aan een paar Canadese officieren een rondleiding. Luitenant-kolonel Stott was één van hen. In zijn regimentsdagboek schreef hij: 'It was a rather startling sight as you approached the camp to see what is normally the appearance of a penitentiary. (…) In the kitchen a number of A-company boys were observed helping the girls peel potatoes. It's surprising the influence girls, especially the pretty ones, have with soldiers. (…) Visiting a camp like this brings home to us the reality of what we are fighting for.'

Een kampbevel werd uitgereikt met de mededeling dat alle bevrijdde kampgevangenen, ook de stateloze (Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk), zo snel mogelijk zullen worden vrijgelaten. 

's Avonds vond in het bijzijn van bijna de helft van de kampbevolking een gebedsdienst plaats onder leiding van een Canadese legerrabbijn. De opvallende kaars van anderhalve meter hoog was uit de woning van Gemmeker gehaald. Met het zingen van het Wilhelmus, God Save the Queen en het Hatikwa werd de dienst uiteindelijk beëindigd. 

Bevrijd maar niet vrij

Langzaam verdween de euforie. De bevrijdde kampgevangenen wilden naar huis. Enkele tientallen personen hadden de benen al genomen. Bewaking van de uitgangen, door de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, moest voorkomen dat er nog meer mensen naar huis gingen. Het drukte de stemming van de achterblijvers en deed de werklust afnemen. 

Een rol speelde ook de overgang van Canadese naar Engelse militaire leiding. Onder het Engelse regime werden de regels aangehaald en de discipline strakker. De werkzaamheden in het kamp moesten worden hervat. Van Collem baalde daar flink van. Hij werkte voor de bevrijding in de tuinkas van Gemmeker. ‘Toen moest ik, nu zag hij het nut er niet meer van in. Ik wilde weg. Met twee anderen ben ik ontsnapt door het prikkeldraad door te knippen’. 

Daarnaast nam de tegenstelling tussen Nederlandse en Duitse Joden weer toe. De Nederlandse Joden wilden niet meer werken onder de oude Duitse dienstleiders. Een opmerking van de Engelse commandant Jamieson naar aanleiding van een vrijlatingsverzoek uit Enschede, dat er voor de Nederlandse Joden een kans was, maar dat de statenlozen weer als 'German subject' werden gezien, droeg niet bij aan een betere verstandshouding tussen beide groepen. 

Het Militair Gezag dacht zelfs aan overplaatsing van de Duitse Joden naar het voormalige N.A.D. kamp in Hooghalen, maar realiseerde zich dat het kamp dan niet kon blijven draaien. De kennis van deze mensen over machines, installaties en de organisatie was onmisbaar.

Om de rust enigszins te bewaren werd de bevolking via het weekkrantje 'De Westerborker' zo goed mogelijk op de hoogte gehouden. In de eerste oplage stond een oproep van de Militaire Commissaris de provincie Drenthe: 'Thans zij gij vrij uit de greep van den bezetter. Ik weet dat u ten spoedigste naar huis terug wilt keren. Gij meent, dat met de tijd van onderdrukking en angst ook de tijd van geduldig wachten ten einde is. Dit is nu niet in alle opzichten het geval. Bedenkt, dat Gij allen thans weer spoedig in vrijheid leven kunt, terwijl nog zoveelen de onderdrukking aan den lijve voelen. Ik verwacht dat de gegeven aanwijzingen in het kamp nauwgezet worden nagekomen en ontvluchtingen tot het verleden zullen behoren (…).'

Als afleiding werden allerlei sportactiviteiten georganiseerd en cursussen verzorgd. Dit ging allemaal langs Virry de Vries Robles heen. ‘Ik was verliefd geworden op een Canadees, die voor zijn werk regelmatig langskwam en genoot van de appeltaarten van mijn moeder. Als aandenken gaf ik hem een ring met mijn initialen erin gegraveerd’. Ze had het cadeau zelf gemaakt in een werkplaats in het kamp van vliegtuigglas en metaal. 

Ondertussen werd rond de barakken 65, 66 en 67 nieuwe prikkeldraad versperring geplaatst. Kamp Westerbork was aangewezen als interneringsplek voor opgepakte NSB'ers. 

Daarnaast zou het Joodse gedeelte van het kamp onder het Militair Gezag worden geplaatst en als nieuwe commandant luitenant Jan Buijvoets krijgen. 

Op 24 april kwamen de eerste NSB'ers het kamp binnen. De 'nieuwe vijand' zorgde ervoor dat er onder de Joodse groepen tijdelijk iets meer rust en afleiding in de vorm van allerlei baantjes ontstond.  

Enkele weken later konden de meeste Nederlandse Joden naar huis. De Duitse Joden konden pas als ze een officieel adres konden aantonen. Het zou nog echter tot in juli 1945 duren voordat ook de laatste personen van deze groep het kamp mochten verlaten. 

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.