Simonne Elly van Minde is geboren op 23 oktober 1924 in Amsterdam, ze had als roepnaam Mona. Ze was de dochter van Eliazer van Minde (1894 -1944) en Jeanette van Minde-Goudeket (1893-1943). Ze had een oudere zus, Antoinette, geboren op 28 februari 1922. Antoinette zou als enige uit dit gezin de oorlog overleven. Van Mona is bekend dat ze in het schooljaar 1941-1942 in klas 5G van het Joods Lyceum in Amsterdam zat.
Mona, en ook haar ouders, gebruikte de achternaam Van Minden en niet Van Minde.
Foto links: https://archieven.coda-apeldoorn.nl/detail.php?id=179132694
Simonne Elly (Mona) van Minde
- Voornaam
- Simonne Elly
- Achternaam
- van Minde
- Geboortedatum
- 23 oktober 1924
- Geboorteplaats
- Amsterdam
- Sterfdatum
- 21 januari 1943
- Sterfplaats
- Auschwitz
De vader van Mona was huisarts. Hij hield praktijk in de 2e Oosterparkstraat 259 in Amsterdam, waar het gezin ook woonde. Mona's moeder is diamantkloofster geweest.
Zowel vader Eliazer als moeder Jeanette waren sterk betrokken bij het turnen. Ook Jeanettes familie was goed in turnen, haar oom Isidore deed zelfs mee aan de Olympische Spelen van 1908 in Londen. Eliazer was voorzitter van de turnvereniging Kracht & Vlugheid en Jeanette begeleidde soms op de vleugel de gymnasten tijdens hun oefeningen.
Eliazer had een grote status in de binnen- en buitenlandse turnwereld. Hij geloofde er sterk in dat lichamelijke oefening een einde kon maken aan alle degeneratie. Hij was voorzitter van de turnvereniging Kracht & Vlugheid. Ook stuurde hij de samen met Abraham Montanjees, de echtgenoot van Jeanettes nichtje Elise (dochter van Isidore), aan op de boycot van de turners van de door Hitler gepropageerde Olympische Spelen van 1936. Met succes: de Nederlandse turners reisden niet af naar Berlijn. Ze probeerden ook atleten van andere sporten over te halen tot een boycot. Een paar individuele sporters bleef thuis, maar de meeste atleten wilden sport en politiek zoveel mogelijk scheiden en gingen.
In de brieven die Jaap in die maand nog van haar ontvangt, klinkt ze steeds vertwijfelder. Samen met Herman, een vriend, smeedt ze plannen om te ontkomen.
Jeanette en Eliazer waren in de oorlog eerst ‘gesperrt’ door Eliazers werk voor de Joodse Raad. Hij was daar keuringsarts voor de afdeling jeugdsport.
Op 26 augustus 1943 moesten echter ook zij naar kamp Westerbork. Ze werden geplaatst in barak 67, de strafbarak. Op 31 augustus werden ze op transport gesteld naar Auschwitz. Jeanette is daar op 3 september 1943 vermoord. Ze was toen 50 jaar oud.
Eliazer van Minde is volgens een verklaring van ooggetuige dr. Moffie, arts CIZ, in januari 1944 in de Krankenbau van Birkenau aan de gevolgen van vlektyfus overleden.
Van Mona zijn onlangs brieven opgedoken. Ze waren in het bezit van Jaap Hemelrijk, na zijn dood droeg zijn dochter Emily deze over aan CODA Archief. De brieven geven een inzicht in wat Mona in de oorlogsjaren meegemaakt heeft.
Onderstaande is overgenomen uit Herinneringscentrum Apeldoornse Bosch:
https://www.apeldoornschebosch.nl/nieuws/bijzondere-brieven-opgenomen-in-coda-archief
Mona van Minden was 16 jaar toen ze in Het Apeldoornsche Bosch belandde omdat dit een veiligere plek leek dan Amsterdam. Mona stuurt vanuit Apeldoorn brieven aan haar vrienden Jaap en Dineke Hemelrijk, een broer en zus die ze eerder dat jaar heeft leren kennen.
Tussen Jaap en Mona ontstaat een bijzondere band. Zo bijzonder dat Jaap Hemelrijk de brieven tot zijn dood in 2018 bewaard heeft. Zijn dochter Emily droeg de bijzonder brieven van haar vader onlangs over aan CODA Archief. De brieven zijn online te bekijken via:
https://archieven.coda-apeldoorn.nl/detail.php?id=178628427
CODA Archief ontving 18 brieven waarvan er 14 geschreven zijn door Mona. De vroegste brieven, uit het voorjaar van 1942, schreef ze samen met haar vriendin Elleke Spijer. Het zijn levendige, vrolijke epistels met grappige illustraties, gemaakt vanuit de schoolbanken van het Joods Lyceum. Tot de zomer van 1942, want dan verkast Mona naar Het Apeldoornsche Bosch en even later kan Elleke met hulp van de familie Hemelrijk onderduiken.
Vanuit Apeldoorn schrijft Mona over het leven in de inrichting, over wandelingen naar het dorp en over de pianoconcerten van Mischa Hillesum die diepe indruk op haar maken. In oktober vertrekt Mona weer uit Het Apeldoornsche Bosch, terug naar Amsterdam. In de brieven die Jaap in die maand nog van haar ontvangt, klinkt ze steeds vertwijfelder. Samen met Herman, een vriend, smeedt ze plannen om te ontkomen. Dat mislukt. Wanneer ze in november met een boot naar Engeland willen vluchten, lopen ze in een val en komen ze in Kamp Westerbork terecht om op 18 januari 1943 gedeporteerd te worden naar Auschwitz. Drie dagen later, op 21 januari en dus vrijwel tegelijk met de ontruiming van Het Apeldoornsche Bosch, worden Mona en Herman in Auschwitz vermoord.
Naast de brieven van Mona maken ook nog drie brieven van Elleke en een brief van Elleke's broer Herbert aan Jaap deel uit van de collectie. Bovendien blijkt Jaap Hemelrijk ook nog een foto van Mona bewaard te hebben. Samen vormen ze bijzondere getuigenissen: treffende beschrijvingen van toenemende dreiging en zorgen, maar ook van blije en troostrijke momenten die zich ondanks alles voordoen. En wat vooral uit de brieven naar voren komt is de betekenis van - juist dan -vriendschap.
Mona kwam op 28 november 1942 aan in kamp Westerbork, ze woonde in barak 71. Zeven weken later, op 18 januari 1943, moest zij naar Auschwitz. Daar werd ze op 21 januari vermoord. Mona van Minde was toen 18 jaar oud.
Haar oudere zus Antoinette, overleefde de oorlog.
In 2023 zijn er struikelstenen gelegd voor het gezin Van Minde.
Lees hieronder het verhaal van Emily Hemelrijk bij de legging van de struikelsteen voor Mona van Minden.
Een struikelsteen voor Mona van Minden
Mijn naam is Emily Hemelrijk. Ik ben geen familie van Mona van Minden en had haar naam nog nooit gehoord toen ik enkele jaren geleden, bij het opruimen van het huis van mijn ouders, een stapeltje brieven vond. Deze waren in 1942 geschreven door Mona van Minden, sommige samen met haar beste vriendin Elleke Spijer, en gericht aan mijn vader, Jaap Hemelrijk, en zijn zus Dineke. Mijn vader heeft de brieven bewaard tot zijn dood, bijna 80 later.
In 1942 zaten Mona en haar vriendin Elleke in de 5de klas gymnasium van het Joods Lyceum, waar ze Grieks en Latijn kregen van mijn grootvader, Jacob Hemelrijk. De contacten waren zo hartelijk, dat mijn opa beide meisjes uitnodigde om de paasvakantie door te brengen bij zijn gezin in Bergen. Daar sloten ze vriendschap met zijn jongste kinderen Jaap en Dineke, die ongeveer even oud waren als zij. Er ontstond een levendige correspondentie tussen Amsterdam en Bergen via briefjes die tijdens de lessen geschreven werden en aan mijn opa meegegeven voor Jaap en Dineke. Het zijn vrolijke briefjes met tekeningetjes, grapjes over de lessen, over proefwerken waar ze voor moesten blokken en die ze dan toch verknalden, over tenniswedstrijden en over pogingen elkaar te ontmoeten ondanks de reisbeperkingen. Jaap en Dineke fietsten samen op de tandem naar Amsterdam om Mona hier (in dit huis) op te zoeken. Jaap schrijft in zijn dagboek dat hij ‘een beetje verkikkerd’ was op Mona.
Begin augustus 1942 verandert de toon. Hierna zijn de brieven alleen door Mona geschreven en niet vanuit Amsterdam, maar vanuit Apeldoorn. Ze schreef ze vanuit de Joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch waar zij van augustus tot oktober 1942 ondergedoken was. Mona was niet de enige die in Het Apeldoornsche Bosch haar toevlucht zocht. De instelling leek een veilig heenkomen te bieden voor de vervolging die in Amsterdam steeds dreigender vormen aannam. Vanuit het Apeldoornsche Bosch hield ze via brieven contact met vrienden en familie. Mijn vader heeft haar daar ook een paar keer opgezocht.
Uit de brieven die Mona in die drie maanden aan mijn vader schreef, blijkt dat ze heimwee had en erg leed onder de onzekerheid over het lot van vrienden en familie in Amsterdam. Ook was ze niet er gerust op dat Het Apeldoornsche Bosch gespaard zou blijven. Ze spreekt over vreemde geruchten die de ronde doen, maar concludeert dan (op 12 augustus 1942): In ieder geval is het voorlopig hier beter dan in Amsterdam. Ondanks haar benarde situatie is ze zo attent om mijn vader op zijn verjaardag op 20 augustus een brief en zelfs een cadeautje te sturen.
Uit de brief blijkt dat ze heen en weer geslingerd wordt tussen hoop en vrees:
Toch geloof ik niet dat het lang door kan gaan. Er wordt teveel gebroken en kapot gemaakt. En altijd denk je maar: hoe lang nog en een einde komt er niet.
Haar troost vindt ze in de muziek. Er worden regelmatig pianoconcerten gegeven door een aantal artsen en door de pianist en componist Micha Hillesum, die ook in het Apeldoornsche Bosch verbleef. Mona schrijft over zo’n concert aan Jaap en Dineke:
Het was zo geweldig. Zo groots, dat alles goed werd. Jullie kennen toch dat gevoel van: nu is alles goed en alles wat komt is goed. Ik heb het soms als ik in de zon lig maar dan is dat gevoel natuurlijk veel lichamelijker. En misschien is ook alles wel goed zo, ik weet het niet.
Naarmate de tijd vordert worden de brieven pessimistischer. Haar vriendschap met Micha Hillesum, die voor haar een lichtpuntje vormde, werd gedwarsboomd door de geneesheren, omdat hij als patiënt was opgenomen. Ze schrijft:
Heren patiënten mogen niet met de meisjes wandelen en Micha en ik mogen dus niet over muziek e.d. praten. We hebben het natuurlijk toch gedaan (en we doen het even natuurlijk nog) en dat is nog eens speciaal verboden.
Vanaf september twijfelt ze steeds of ze terug moet gaan naar Amsterdam. Ze voelt zich nutteloos en mist haar familie en vrienden. Bovendien wordt de situatie in het Apeldoornsche Bosch nijpender:
Het is hier overvol. Steeds meer mensen komen er bij. [..] Ik zie hier zulke vreselijke dingen om me heen. Mensen die zo vreselijk lijden en ik ben niet hard genoeg om te zeggen ‘wat erg’ en het verder alleen maar te bekijken.
Toch blijft ze hoop houden. Zo schrijft ze op 3 september:
In het begin had ik nog hoop dat ik voor mijn verjaardag thuis zou zijn. Ik geloof het nu niet meer. Maar als dat zo is, wat zullen we dan gaan fuiven, zeg! Een heel, heel klein hoopje blijft toch altijd nog in een verborgen hoekje over.
En op 11 september:
Ik ben bang, maar heb nog altijd hoop, omdat ik toch geloof in het goede en mooie, ondanks de rotzooi.
Aan het slot van dezelfde brief:
Deze brief gaat bijna niet over de oorlog. Ik wil er niet meer aan denken, wat niet wil zeggen dat jullie er niet meer over moeten schrijven. Als ik er aan denk, ga ik huilen en dat wil ik niet. Daarom wil ik muziek horen en in de zon liggen en verder niets doen. Zelfs niet lezen (en werken!). Ik wil nu alleen maar vrede en vrijheid tot in eeuwigheid, amen.
Als antwoord op een filosofische (en kennelijk pessimistische) brief van mijn vader over het leven schrijft ze op 15 september:
Ik geloof .. dat het altijd de moeite waard is te leven. Ik geloof niet in een ‘hiernamaals’, maar ik geloof in schoonheid, in klanken en kleuren, in de zon, in de natuur, in het leven. [en even verderop] Ik verwacht er alles van en het kan best zijn dat ik teleurgesteld zal worden, heel erg teleurgesteld zelfs, maar dat hindert niet. Toch zal het de moeite waard zijn, altijd.
In oktober 1942 klinkt er paniek door in haar brieven. Er zijn mensen opgepakt en ze voelt zich niet meer veilig in Het Apeldoornsche Bosch. Ze verwacht een inval (die ook inderdaad gekomen is):
Misschien duurt het nog een maand, misschien korter, misschien langer. [..] Ik voel me net als een rat in een val. Ik wil niet de hoop opgeven en ik zal me steeds tot het uiterste blijven verzetten, maar ik kan de gedachte niet van me afzetten, dat ik nog eens een reisje naar Polen ga maken.
Ze wil terug naar Amsterdam. Haar ouders en haar zusje Tonny hebben een Sperr die hen voorlopig vrijwaart van deportatie, en proberen ook voor haar een Sperr te bemachtigen, maar dat lukt niet. Ze schrijft:
Maar ik ben bang, erg bang. [..] Ik weet soms geen raad meer, ik ben zo vreselijk alleen hier. Er is niemand met wie ik hierover kan praten. [..] Misschien is het onzinnig van me dat ik weg wil. Het is voor ons toch nergens veilig, maar hier zit ik toch enigszins opgesloten en in Amsterdam zijn er nog kennissen. [..] Altijd maar denk ik: als het nog lang duurt, gaan we er aan en ik ben pas 17. Het is onverdragelijk.
In haar laatste brief uit Het Apeldoornsche Bosch, van 10 oktober 1942, heeft Mona de knoop doorgehakt. Ze gaat terug naar Amsterdam. Ze hoopt op vrijstelling van deportatie door een schijnhuwelijk met haar vriend Herman Goudsmit die een Sperr heeft:
Het kan best zijn dat het hier tot na de oorlog safe is en dat ik misschien volgende week in Westerbork zit [..] die kans neem ik. Zo gaat het niet langer en ik wil niet langer in het gareel lopen.
Wat er hierna gebeurd is, was jarenlang onbekend. Bij het opruimen van het huis van mijn ouders vond ik echter een brief van mijn vader die dat beschrijft. Deze brief van 6 juni 1954 (precies 10 jaar na D-day) is geheel gewijd aan zijn laatste bezoek aan Mona in november 1942, in dit huis aan de Tweede Oosterparkstraat. Bij dit bezoek speelde Mona’s moeder piano, terwijl Mona en mijn vader samen dansten. Aan het slot, keek ze hem lang aan en strikte moederlijk liefdevol zijn das. Op dat moment dacht hij dat er misschien een toekomst was voor hen samen, maar het was een afscheid. Kort daarna heeft zij een vluchtpoging gedaan. Samen met haar vriend Herman Goudsmit is ze per trein naar Delfzijl gereisd, waar een boot zou klaarliggen om hen naar Engeland te brengen. Het bleek verraad. De man die de overtocht voor hen zou regelen, wachtte hen daar op met de Grüne Polizei. Mona en Herman werden gepakt en naar Westerbork gebracht.
Haar verhaal is nog niet afgelopen. Uit het boek 'De Geldjas van Max Nord' van Harry van Wijnen blijkt dat de verzetsman Theun Lammertse, een schoolvriend van Herman Goudsmit, geprobeerd heeft Herman (en Mona) te laten ontsnappen uit Westerbork. Het lukte hem ongemerkt het kamp binnen te komen. Toen hij Herman had gevonden, weigerde die echter om met hem mee te gaan omdat Mona niet durfde te vluchten uit angst voor represailles tegen haar ouders. Een maand later, in januari 1943, ontving Lammertse een briefkaart van zijn vriend met de tekst: ‘De toestand is veranderd. Voelen er nu wel voor.’ Lammertse is toen meteen naar Westerbork gegaan, maar het kamp bleek hermetisch afgesloten. Niemand kon er meer in of uit. Mona en Herman zijn kort daarna (op 18 januari) op transport gesteld naar Auschwitz, waar beiden meteen na aankomst, op 21 januari 1943, zijn vermoord. Op dezelfde dag waarop het Apeldoornsche Bosch met geweld door de Duitsers werd ontruimd.
Mijn vader schrijft in zijn brief van 12 jaar later:
Ze had die avond, dat is zeker, heel erg bewust afscheid van me genomen, en in mij misschien ook wel bewust van alles wat normaal was. Ik bewonder haar nog dat ze al dit voor iedereen verborgen heeft kunnen houden. Ze wist natuurlijk dat er een groot risico bij was, wat ze ging doen al kan ze er geen vermoeden van hebben gehad dat ze hopeloos in een val liep…
Moge zij door deze struikelsteen niet vergeten worden.
Geboren 23 okt. 1924 in Amsterdam; vermoord in Auschwitz op 21 januari 1943.