Het gezin van Abraham Bachrach

In 2019 bezocht Catherina van Willigenburg het voormalig kamp Auschwitz-Birkenau, om de vele familieleden die daar vermoord werden tijdens de oorlog te herdenken. Ze besloot daarna om de verhalen over deze familieleden vast te leggen voor de volgende generaties. Dit is haar verhaal over het gezin van Abraham Bachrach.

Foto links:  Abraham (Aby) Bachrach, Chancie Gottlieb, Hijman, Thea Henriëtte en grootmoeder Feige. Waarschijnlijk is deze foto genomen in 1941, Klara werd geboren in maart 1942 en staat dus niet op deze foto.

Het gezin van Abraham Bachrach

Voornaam
Abraham
Achternaam
Bachrach
Geboortedatum
10 februari 1907
Geboorteplaats
Den Haag
Sterfdatum
24 november 1943
Sterfplaats
Auschwitz

Abraham Bachrach (1907-1943) was een achterneef van mijn opa. De grootvader van mijn opa was de broer van zijn grootmoeder Sientje. Zijn moeder, Klara Bachrach-Poons (1878-1943) werd al vroeg wees en groeide op in het gezin van deze grootvader (haar oom), waardoor zij meer een tante dan een nicht werd voor mijn opa.

Gedeelte van de stamboom van de families Bachrach en Bobbe

In 1934 trouwt Abraham met Chancie Gottlieb (1908-1943). Zij is geboren in de shtetl Plauci Mala. Toentertijd lag dit plaatsje in Galicië (Centraal-Europa), dat deel uitmaakte van het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk. Na de Eerste Wereldoorlog werd het bij Polen gevoegd en vluchtten vele Joden, waaronder Chancie en haar familie, naar Wenen. Chancie kwam in 1925 naar Nederland en woonde 8 jaar bij de familie van Rijs (kinderloos echtpaar op leeftijd). Misschien hielp zij in de huishouding en kon ze ook een opleiding volgen? Dit kan niet meer achterhaald worden. In 1933 verhuisde dit echtpaar naar het Israëlitisch oude mannen- en vrouwenhuis op de Neuhuyskade 94. Chancie verhuisde naar de familie van Hijman Bobbe in de van Limburg Stirumstraat 44 in Den Haag. Deze Hijman is een volle neef van mijn grootvader. Hun vaders waren broers en Abrahams moeder Klara Poons was hun pleegzuster.

Chancie en Aby, vermoedelijk hun verlovingsfoto.

Kende Chancie Abraham toen al en verbleef zij tot aan het huwelijk, enkele maanden later, bij dit gezin of heeft zij Abraham ontmoet terwijl zij daar verbleef? Ook deze vraag blijft onbeantwoord.
Mijnheer van Rijs (vermoord in Sobibor, 9 april 1943) is getuige van het huwelijk en staat op de huwelijksakte vermeld. Chancie en Abraham kregen 3 kinderen: Hijman (1935-1943), Thea Henriëtte (1938-1943) en Klara (1942-1943). De oma van Chancie, Feige Feldberg-Marcus (1853-1943) woonde in de oorlogsjaren ook bij hen in huis.

Op de foto: Abraham (Aby) Bachrach, Chancie Gottlieb, Hijman, Thea Henriëtte en grootmoeder Feige.
Ik denk dat deze foto is genomen in 1941, Klara werd geboren in maart 1942 en staat dus niet op deze foto.
Thea Henriëtte had blijkbaar geen zin om stil te staan voor de foto, wilde zij liever spelen?

Zij zijn ook de enige andere familieleden waarover mijn moeder iets verteld heeft. Chancie was in het vroege voorjaar van 1943 bij mijn moeder langs gekomen om te vragen of haar jongste kindje, Klara, van amper 1 jaar bij mijn moeder kon onderduiken. Dat moet een enorm zware beslissing van Chancie geweest zijn, bovendien geeft het aan dat zij zich toen heel erg bewust was van het gevaar waarin zij verkeerden. De situatie van mijn moeder was niet dusdanig dat zij voor een kindje kon zorgen, bovendien kon zij zelf ook vervolgd en op transport gezet worden omdat zij een Joodse vader had. De rest van haar leven zou mijn moeder blijven twijfelen of zij toch geen andere beslissingen had kunnen of moeten nemen. Mijn roepnaam in mijn kindertijd was Thea, net als de andere dochter van Chancie en Abraham. Mijn moeder wilde zo deze familie blijven herdenken. Als zij een andere keus had kunnen maken dan was Klara Bachrach mijn 10 jaar oudere pleegzus geweest. Zij werd geboren in 1942, haar ouders plaatsten volgende advertentie in het Joodsch Weekblad:

Hun droevig lot
In de jaren voor de oorlog was het gezin in goeden doen, zoals dat toen heette. Hij was werkzaam als procuratiehouder bij de gebroeders Haagens in Rotterdam. Hij was ook leraar boekhouden, gaf bijles in dat vak en hield voor kleine bedrijfjes en particulieren hun administraties bij. Ze konden zich een meisje voor halve dagen permitteren, blijkt uit deze advertentie die zij plaatsten in het Joodsch Weekblad, het enige blad waarin Joden tijdens de oorlogsjaren mochten adverteren.

De firma Haagens, waar Abraham werkte was een drukkerij en kantoorboekhandel. Zij verzorgden ook de uitgave van het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Het bedrijf was gevestigd in de Keizerstraat, in het oude centrum van Rotterdam, dat op 14 mei 1940 gebombardeerd is door de Duitsers. In 1941 zat het bedrijf op een ander adres. Ik heb niet kunnen achterhalen of Abraham daar ook gewerkt heeft. Zijn werkzaamheden voor de Joodse Raad startten ook rond die tijd, waardoor zij hopelijk wel inkomsten hadden. En misschien kregen zij hulp van de synagoge?

Chancies familie woonde in Wenen. Na de Anschluss (annexatie) van Oostenrijk door Nazi-Duitsland werd het daar te gevaarlijk voor ze. Omdat zij Joden waren die oorspronkelijk uit Galicië kwamen werden zij als ongewenste vreemdelingen het land uitgezet. Chancie probeerde, middels een brief voor de kinderen van haar oudste broer en twee zussen toestemming te krijgen voor verblijf in Nederland. Dat lukte!

Op 11 januari 1939 vertrekken Herbert, Renée, Thea en Adolf (Avraham) met een kindertransport uit Wenen. Oom Abraham stond garant voor alle kinderen en was ook hun voogd.

Gedeelte van de aanvraag voor verblijf in hun huis van het neefje van Chancie, Adolf (Avraham) Perlmutter.

Gedeelte uit de bevestiging van toestemming voor verblijf in Nederland.


Avraham Perlmutter en zijn zus Thea overleven de oorlog. Hij heeft daar een boek over geschreven. (Moed, het levensverhaal van Holocaust overlevende.) Hij logeerde, na wat opvanghuizen, bij de familie van Abrahams zuster Sientje. Dit gezin woonde ook in de Haagse Rivierenbuurt. Abraham, door deze kinderen werd hij Oom Aby genoemd, zag actief toe op hun welzijn en godsdienstige opvoeding. Na de oorlog verhuisde Avraham naar het Britse Mandaat Palestina en diende later in de Israëlische Defensiemacht, waar hij hielp de staat Israël te vestigen tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in 1948. Hij zou zich uiteindelijk vestigen in de Verenigde Staten. Hij is daar in 2022 overleden.

Herbert en Renée Fink zijn uiteindelijk via kamp Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en vermoord. Hun verhaal is hier te lezen.

Hun ouders, Peppi en Jacob Fink, vluchtten vanuit Wenen naar Antwerpen in het voorjaar van 1939. Peppi werd daar opgepakt en op 25 september 1942 in Auschwitz vermoord. Jacob werd met het 20ste konvooi vanuit het detentiekamp bij Mechelen op 19 april 1943 gedeporteerd naar Auschwitz. Het andere nichtje van Chancie, Hanni Gottlieb, reisde niet met haar grote neven en nichten mee in het kindertransport vanuit Wenen. Zij kwam later, samen met haar vader en moeder, naar Nederland. Haar overgrootmoeder Feige reisde waarschijnlijk met hun mee? Dit gezin logeerde tot 1942 bij de familie Bachrach, maar zij konden daarna gelukkig onderduiken. Hanni in het noorden van Nederland, haar ouders elders in het land. Zij overleefden de oorlog en emigreerden naar de Verenigde Staten. Op het moment dat ik dit schrijf leeft Hanni nog en woont in New York. In de dagen na de Anschluss in 1938, toen de Duitsers, luid toegejuicht, Wenen binnen marcheerden, vroeg Chancies jongste broer, Wolf Gottlieb, een rabbijn van in de twintig, toestemming van de nazi-autoriteiten, onder leiding van Adolf Eichmann, om een speciale ‘school voor emigratie’ te openen. Eichmann, wiens enige missie in Wenen de 'gedwongen emigratie' van het jodendom was, vond dit een uitstekend plan. Wolf werd aangesteld als directeur van deze school. Een soortgelijke school functioneerde al onder zijn leiding in 1937, maar was gesloten na de Anschluss. Deze nieuwe status veranderde het in een tijdelijke veilige haven voor het geweld van de straat en gaf de leerlingen de hoop dat ze na hun afstuderen zouden mogen emigreren. Door deze JUAL, of de Jugend-Alijah school van Wenen, werden honderden, misschien wel duizenden levens gered.

Amper een week na de Kristallnacht werd Wolf gearresteerd en vastgehouden door de Gestapo in de Rossenauer-kazerne en hij werd alleen vrijgelaten omdat hij in het bezit was van een visum voor het Verenigd Koninkrijk. Een paar weken later, eind november/begin december 1938, vertrok de eerste groep van 'zijn' kinderen, met dank aan de Jugend-Alijah, met wat later de Kindertransporten zal worden genoemd.

Wolf zelf had drie paspoorten. Hoe graag hij er ook altijd van gedroomd had om Alijah (emigratie naar het Heilige land Palestina) te maken, gaf hij toch twee lege paspoorten, voor Palestina en de Verenigde Staten, weg aan collega's die deze opties niet hadden. Het Britse paspoort dat hij kreeg, stond wel op zijn naam. Maar, voegt hij er in zijn getuigenis aan toe, hij had een persoonlijke reden om Groot-Brittannië te kiezen als zijn tijdelijke beloofde land. Die reden waren de kinderen. Toen Wolf zich realiseerde dat de Jugend-Alijah zijn jongste leerlingen niet in Israël kon opnemen, verruilde hij hun bestemming naar het Verenigd Koninkrijk. Hij verzoende zich met zijn eigen gewijzigde plannen omdat het hem de mogelijkheid gaf om 'vaderlijk oog' te houden en er te zijn voor 'zijn' kinderen. In maart 1939 kwam hij het Verenigd Koninkrijk binnen als vluchteling, onder auspiciën van de Religieuze Noodraad van de opperrabbijn, met een speciaal transport voor rabbijnen en religieuze opvoeders. Na de oorlog werd hij opperrabbijn in Schotland. In die functie bekleedde hij ook de positie van Av Beth Dien (hoofd rabbinaal gerechtshof). Hij stierf in Jerusalem in 1983.

Het gezin bleef ruim drie maanden in dit kamp. Dat is relatief lang. Voor de meeste slachtoffers was Westerbork een overstapstation, waar ze hooguit enkele uren of dagen verbleven.


Chancie met baby Hijman

De oorlogsjaren van Abraham en Chancie
De familie Bachrach dook niet onder. Nederlandse Joden waren in die eerste oorlogsjaren nog in de veronderstelling dat er alleen gevaar was voor Duits/Oostenrijkse Joden. Bovendien waren zowel Abraham als zijn vrouw Chancie Gottlieb, werkzaam voor de Joodse Raad in Den Haag. Uit documenten van de Joodse cartotheek, blijkt dat zij hierdoor een Sperre hadden. Zij waren daardoor in de veronderstelling dat zij veilig waren. Een Sperre (een dispensatie) betekende dat je niet naar Duitsland, of verder naar het oosten, op transport moest maar in Nederland mocht blijven. Uiteindelijk stelde zo’n Sperre niets voor. De Duitse Sicherheitsdienst vermeldde daar altijd “bis auf Weiteres” bij, wat als tot nader order vertaald kan worden. Eerst leek het alsof je in je eigen huis kon blijven wonen, vervolgens moest je toch naar een kamp in Nederland, maar daar mocht je dan schijnbaar blijven. Schijnbaar want uiteindelijk werd je toch geselecteerd voor een transport naar het oosten. Binnen een jaar was hun normale leven veranderd. Zij moesten constant waakzaam zijn. Het was een nare en chaotische tijd, iedereen kon slachtoffer worden van een razzia. Niemand wist wat er kon gebeuren en men wist ook niet of andere familieleden in of buiten Nederland al gedwongen waren om te vertrekken en of die nog veilig waren.

Hijman steekt de Chanoekia aan, vermoedelijk 1941, 1942.

Vught
Op 22 april 1943 moesten de laatste Joden uit Den Haag vertrekken. Zo ook dit gezin. Vader, moeder, de drie kinderen en de oude oma Feige. Ze werden met bewaakte treinen naar Vught gebracht. De zes kilometer van het station naar het kamp moesten te voet worden afgelegd. Dat zal met alle bagage, de oude oma en de kleine kinderen een moeilijke opgave geweest zijn. Uit Abraham zijn Vught-kaart blijkt dat hij niet een gewone gevangene, maar een strafgevangene is onder gevangenennummer 85315. Ik heb nergens uit de beschikbare informatie op kunnen maken waarom hij een strafgevangene werd. De oma van Chancie verbleef waarschijnlijk illegaal bij hun in huis. Dat was strafbaar, misschien werd hij daarom een strafgevangene?

Uit dagboekverhalen van andere kampbewoners kun je opmaken dat je zo’n strafnotering al kon oplopen als je een SS’er (Schutzstaffel, dit waren Duitse elite troepen waar ook Nederlanders deel van uitmaakten) maar een beetje irriteerde. Maar het is ook aannemelijk dat hij zich verzet heeft bij of na de arrestatie of omdat hij niet kon accepteren dat hij in dit kamp gescheiden werd van zijn vrouw en kinderen.

Bij aankomst en vertrek in Vught werd voor iedereen een notitie op een kaart aangemaakt. Hieronder de kaart van Thea Henriette Bachrach.

De leefomstandigheden in de barakken van Vught waren slecht. Mannen, vrouwen en hun kinderen werden gescheiden van elkaar. Tot 4 jaar mochten kinderen bij hun moeder blijven, oudere kinderen werden in aparte barakken onder gebracht. Het leven was daar zwaar. Zeker voor moeders met baby’s en peuters. Er waren geen geschikte kinderbedjes, de kindjes sliepen naast hun moeder, ook op twee of drie hoog in de stapelbedden. Regelmatig vielen er kleintjes naar beneden. Klara was pas 13 maanden dus mama Chancie was ook de hele dag bezig met het wassen en verschonen van haar en het klaarmaken en opwarmen van het eten. Er was maar 1 kachel in de barak en daar omheen verdrongen de vrouwen elkaar om flesjes en eten te kunnen verwarmen. De kleine Thea van 5 jaar werd in een kleuterbarak geplaatst en haar 7 jarige broertje Hijman in een barak met oudere kinderen, dus ze werden niet alleen gescheiden van hun ouders, wat al afschuwelijk geweest moet zijn, maar ook nog van elkaar. De kinderbarakken waren overvol. Er was gebrek aan goede voeding, de hygiënische omstandigheden waren erbarmelijk. Veel kinderen werden ziek. Mazelen, roodvonk, kinkhoest, waterpokken, de bof, dysenterie, oorontstekingen en diarree heersten. Er werden speciale ziekenbarakken ingericht maar door gebrek aan medicijnen en goede voeding verslechterde de situatie gaandeweg. In de eerste vijf maanden van 1943 overleden meer dan dertig kinderen van zeven jaar en jonger.

In de maand april kwamen veel transporten aan in dit kamp, in heel Nederland werden namelijk alle Joden gedwongen zich voor de kampen aan te melden. Dit kamp werd overvol, alles is smerig en er zijn veel ziektes, ruzies en vechtpartijen. Om aan de overbevolking een einde te maken werd besloten dat op 8 mei 1500 gevangenen naar Westerbork overgebracht moesten worden. Aanvankelijk zieken en ouderen, vervolgens ook grote gezinnen met meer dan 4 kinderen. Als later op die dag blijkt dat het getal 1500 nog niet gehaald is worden ook sommige gezinnen met 3 kinderen uitgekozen voor vertrek. Binnen enkele uren moest ook het gezin van Abraham Bachrach en de oude oma van Chancie zich klaarmaken voor vertrek. Met dit ‘grote gezinnen transport ‘ vertrokken 1280 mensen waaronder 26 gezinnen met 125 kinderen tot 16 jaar. Dit was, deze keer, in een trein voor personenvervoer.

Westerbork
Op 9 mei 1943 kwamen zij hier aan. Abraham nog steeds als strafgevangene, (Sg 85315) blijkt uit zijn kaart. Hij kwam aanvankelijk in strafbarak 66 terecht.. Sg betekende strafgeval, dus geen gedetineerde, die kwamen in de gevangenisbarak (no 51) terecht. Deze strafgevallen werden ernstig belemmerd in hun bewegingsvrijheid, kregen een rode band om de arm met een S erop en moesten zwaar werk verrichten .

Chancie en de kinderen werden in barak 57 geplaatst. (Dat is dan nog een woonbarak. In 1944 is dit een werkbarak waar o.a. Anne Frank moest werken.) In strafbarak 66 was ook hun neef Herbert Fink geplaatst. Ze verbleven een periode tegelijkertijd met Herbert en Renée in dit kamp. Haar oma Feige werd in dezelfde barak geplaatst. De Sperre die Abraham en Chancie hebben gold blijkbaar niet voor Grootmoeder Feige. Uit haar kaart blijkt dat deze 89-jarige vrouw op 20 juli 1943 zonder begeleiding van familie, op transport is gezet naar Sobibor. Daar is zij op 23 juli vermoord.

Waarschijnlijk dankzij hun werkzaamheden voor de Joodse Raad, die ook in Westerbork in opdracht van de Duitsers werkzaam was (totdat ook zij in 1944 gedwongen worden op transport te gaan), raakte Abraham zijn S kwijt en mocht in dezelfde barak als zijn vrouw verblijven. De omstandigheden in dit kamp waren een beetje beter dan in Vught. Het kamp was groot. Alles was hoekig, van hout en afgebakend. Het terrein was vierkant begrensd door diepe sloten en hoge hekken die eindigden in prikkeldraad. Er waren wachttorens op hoge poten. De barakken waren lange schuren in rechte lijn, grote houten hangars, zij aan zij met kleinere uitvoeringen. In de zomer was de aarde gortdroog en stofwolken joegen over het terrein en stoven ook de slecht geïsoleerde barakken binnen. Westerbork was in 1939 door de Nederlandse regering, op kosten van de Joodse gemeenschap, gebouwd om Joodse vluchtelingen op te vangen. Tegen de tijd dat de Duitsers Nederland binnenvielen leefden er al meer dan zevenhonderd Duitse Joden in het kamp. Het enige dat de Duitsers nog hoefden te doen was wachttorens plaatsen en prikkeldraad erom heen maken. Er was een school voor de kinderen, een groot ziekenhuis, er werd gesport en er waren theatervoorstellingen.

Commandant Gemmeker, die de leiding had in Westerbork, leek redelijk coulant voor de mensen die mochten blijven maar was onverbiddelijk hardvochtig voor de mensen die van hem op transport naar “het Oosten” moesten. “Gemmeker schopte de Joden niet naar Polen, hij lachte ze naar Polen.” Opmerkelijk was bijvoorbeeld Gemmekers genegenheid voor een zekere Michieltje, een te vroeg geboren baby’tje. Gemmeker kwam regelmatig bij het hummeltje kijken en liet zelfs een couveuse voor hem uit Groningen halen. Uiteindelijk, toen het jongetje zes pond woog, moest hij toch op de trein…Wat heeft hij geweten? “Niets”, hield Gemmeker bij zijn verdediging na de oorlog en de rest van zijn leven vol. Nee, hij wist niet dat de Joden, Roma en Sinti die hij op transport stelde, de vernietiging tegemoet gingen. Zijn letterlijke tekst was: “Ich habe es nicht gewusst”. De gebeurtenissen in het kamp spreken dit tegen. Waarom stuurde Gemmeker anders zieken, zuigelingen en bejaarden naar een kamp waar ze volgens hem zouden gaan werken? Eens weigerde hij een kind met oorontsteking en hoge koorts vrij te stellen van transport, want: “Nein, das Kind muss doch sterben.”

Elke week, op dinsdag aan het eind van de nacht, werden er 1000 mensen of meer gedwongen te vertrekken naar de vernietigingskampen in het Oosten, in volgeladen goederenwagons. Dit gebeurde 97 keer. 65 keer naar Auschwitz, 19 keer naar Sobibor en13 keer naar andere kampen in Duitsland of Polen. In deze wagons, waar 70 slachtoffers in gepropt werden, stond slechts één tonnetje met water en één tonnetje voor ontlasting met wat stro ernaast voor een reis die door zomerhitte of gruwelijke winterkou minstens drie dagen duurde. Zonder ventilatie, zitplaatsen, eten of voldoende water. Sommigen overleefden deze barre tocht niet.

Voor volwassenen, maar zeker ook voor kinderen, zal het verblijf in Westerbork erg moeilijk zijn geweest. In het begin moesten Hijman en Thea er aan wennen dat ze samen met mama Chancie en baby Klara in een grote zaal met heel veel mensen waren en dat papa Abraham in een andere barak was. Zij sliepen in stapelbedden van drie hoog. Iedereen had luizen en vlooien. Hun papa en mama moesten allebei van vroeg tot laat werken en oma Feige paste vermoedelijk op Klara terwijl zij naar school gingen. De spanning bij de wekelijkse, nachtelijke naam opnoeming van degenen die op de transportlijst staan zal ook voor hun zwaar geweest zijn. De angst en onzekerheid om naar het Oosten, “waarvandaan niemand nog was teruggekomen”, te moeten vertrekken moet ook voor deze jonge kinderen voelbaar geweest zijn. Eind juni waren oom David en tante Bertha Bachrach en hun nichtjes Klara, Flora en Sine, op die manier opgeroepen en vertrokken en ook hun overgrootoma Feige werd in juli zo ruw uit hun bestaan gerukt. Zij zijn er misschien veelvuldig getuige van geweest dat grote groepen mensen, waaronder natuurlijk ook barak- of klasgenootjes van ze, in de wagons geduwd werden die eigenlijk bestemd waren voor beestenvervoer. Per week werd alles anders. Andere juffen of meesters voor de klas en veel vriendjes en vriendinnetjes waren opeens verdwenen.

Het gezin bleef ruim drie maanden in dit kamp. Dat is relatief lang. Voor de meeste slachtoffers was Westerbork een overstapstation, waar ze hooguit enkele uren of dagen verbleven.

Chancies zuster Malka en haar man Chaim Perlmutter, de vader en moeder van Avraham en Thea waren er in 1939 op, in die tijd, miraculeuze wijze in geslaagd om vanuit nazi-Oostenrijk zich, illegaal, in Palestina te vestigen. Chancies ouders, Moshe en Frima Gottlieb, waren ook uit Oostenrijk waren gevlucht en in Antwerpen terecht gekomen. Daar werden zij, samen met hun schoonzoon Jacob (de vader van Herbert Fink), door de nazi’s opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz waar zij werden vermoord. Chancie en Abraham waren hier niet van op de hoogte. Zij dachten of hoopten dat haar ouders in Palestina aangekomen waren en dat zijzelf ook toestemming konden krijgen om zich daar te vestigen. Uit de kampdocumenten blijkt dat Chancie en Abraham in mei 1943 een emigratieverzoek voor Palestina hebben ingediend. Door de aanwezigheid van leden van de Joodse Raad in Westerbork was dat daar mogelijk. Joden mochten alleen nog via de Joodse Raad zaken bij de overheid aanvragen.

Twee maanden later worden de aangeleverde papieren onvoldoende bevonden door een emigratieafdeling (in het kamp zelf of in Den Haag?) en wordt er gevraagd om meer documenten. Waarschijnlijk heeft de Sperre, die zij vanuit Den Haag hadden en deze emigratieaanvraag hun transport naar Auschwitz vertraagd. Op geen van hun cartotheekkaarten staat echter het stempel waaruit blijkt dat zij al op de Palestinalijst geplaatst waren. Op deze lijst stonden de namen van mensen die, voorlopig, toestemming hadden om naar Palestina te emigreren.

Bovendien blijkt nu, uit het dagboek van Mirjam Bolle over Westerbork, dat die betreffende Palestinalijst in juli 1943 geannuleerd was: “de mensen voor het transport moeten toch ergens vandaan komen”, schreef zij als toelichting. Door deze lijst te annuleren konden er weer 2000 mensen op transport gezet worden. Pas als je een brief en een certificaat hierover van het Rode Kruis had ontvangen hoefde je niet meteen voor transport te vrezen.

Palestina was toen nog Brits protectoraat en het was bijna onmogelijk om officieel toestemming te krijgen voor immigratie. Blijkbaar had Abraham het emigratieverzoek ook voor zijn ouders Klara en Hijman Bachrach gedaan, want er werd volgens dit kaartje, getelegrafeerd over zijn vader (die koopman in kleding was) met de Haagse politie. Zijn ouders verbleven niet meer in Westerbork, zij waren al in april 1943 vermoord is Sobibor, maar dat wisten Abraham en Chancie niet. Er was hun verteld dat zijn ouders naar een werkkamp in het oosten getransporteerd waren. De laatste zinnen op deze kaart zijn, gezien hun aankomst in Auschwitz op die datum , ongelooflijk pijnlijk. “Verdere stappen doelloos”…..

De Sperre die zij door hun werkzaamheden voor de Joodse Raad hadden en hun emigratieaanvraag leidden er toe dat zij in Westerbork konden blijven en nog niet op een transportlijst terecht kwamen. In augustus veranderde dat. Er waren toen al een lange tijd geen wekelijkse transporten geweest. Daardoor hadden de kampbewoners de hoop gekregen dat zij niet meer hoefden te vertrekken. Maar op 24 augustus stond er toch weer een trein klaar. Op de lijst die de middag ervoor al bekend gemaakt was stonden alleen S-gevallen (strafgevallen), zieken en ouderen. Abraham was inmiddels geen S-geval meer, dus zij zouden, gezien hun emigratie aanvraag, in het kamp kunnen blijven. Er vond echter die nacht een incident plaats. Drie mannen die wel op die lijst stonden probeerden te ontsnappen en als straf werden daarna 50 willekeurige mensen alsnog op deze lijst geplaatst. Het gezin van Abraham Bachrach was helaas daarbij. Alle transporten waren verschrikkelijk. Telkens weer zijn het hartverscheurende taferelen die zich afspeelden op de weg langs het spoor, waar de goederenwagons klaar stonden. Duizend mensen: vaders, moeders met huilende baby’s en kinderen, oude mensen allen beladen met hun laatste povere bezittingen moesten zich daar, aan het eind van de nacht, verzamelen en onder het toeziend oog van commandant Gemmeker de trein ingaan. Maar nu werd het allemaal nog grimmiger. Dit was nu tenslotte een straftransport en het werd begeleid door gewapende soldaten in groene uniformen die angstaanjagende blaffende honden aangelijnd hadden. Het moet voor onze familie een vreselijke ervaring zijn geweest. Gestapeld te worden in deze treinwagons kwam bovenop alle andere verschrikkingen die zij al hadden meegemaakt. En dan moest het allerergste nog komen…

Auschwitz-Birkenau
Auschwitz-Birkenau (ook Auschwitz II genoemd) was het tweede van de drie grote concentratiekampen van het complex Auschwitz. Auschwitz-Birkenau was, net als het kamp Sobibor, een vernietigingskamp. Het werd op 1 maart 1942 officieel geopend en was oorspronkelijk bedoeld als een kamp voor Russische krijgsgevangenen. Hoofddoel van Auschwitz II was de massavernietiging. Hiervoor waren vier gaskamers met bijbehorende crematoria aangelegd. De grootschalige vernietiging van de Europese Joden, de Holocaust, begon in het voorjaar van 1942. Elke beschrijving van de gebeurtenissen daar die ik hierna tracht te weer geven moet op de systematiek van de waanzin stuiten. Niet het sadisme, maar de perfecte ordening van het kwaad, de efficiëntie van de gruwel in de fabriek Auschwitz, heeft de wereld het meest verbijsterd. Deportatie, concentratie, eliminatie. In de Endlösung (zo noemden de nazi’s deze finale, voor Joden fatale, oplossing) werden de slachtoffers gedood door een geoliede, moderne machine.

Na een verschrikkelijke reis van drie dagen in een snikhete wagon, zonder licht en zonder enige voorzieningen en zonder enig idee waar ze naar toe zouden gaan kwam de familie daar aan. Sommige van hun reisgenoten zijn onderweg overleden. Hier werden zij verwelkomd door gewapende SS’ers en honden. Maar aan het begin van het perron speelde een orkest klassieke muziek om de gevangenen het gevoel te geven dat ze in een goede omgeving terecht kwamen. Zij zullen daardoor in de veronderstelling zijn geweest dat dit ook een concentratie- of werkkamp was. Niets was minder waar. Ze werden gedwongen de wagons snel te verlaten. Dat moet na zo’n reis vol ontberingen, zonder eten en drinken, bijna onmogelijk zijn geweest. Hun spullen werden uit hun handen gegrepen en op het perron gegooid. Er werd geschreeuwd dat zij niets mee mogen nemen ”Nichts mitnehmen”. Mensen die niet snel genoeg waren werden ter plekke doodgeschoten om een voorbeeld te stellen. Naast de bergen met spullen ontstonden stapels lichamen van de onderweg overleden slachtoffers die door bewakers uit de wagons worden gegooid. Mensen die te zwak waren om te staan, zoals ouderen, zieken, moeders met kleine kinderen en verzwakte kinderen krijgen de gelegenheid om per vrachtwagen naar het kamp gebracht te worden. Degenen die hier dankbaar gebruik van maakten wisten dan nog niet dat zij linea recta naar een gaskamer zouden worden gebracht om daar te worden vermoord.

Er werden twee rijen gevormd. Mannen aan de ene kant, vrouwen, kinderen en ouderen stonden aan de andere kant. De rij met mannen werd vervolgens nog gecontroleerd door kampartsen. Als deze SS-arts naar links wees dan moest het betreffende slachtoffer mee met de ouderen, vrouwen en kinderen zonder enig idee te hebben wat daar de gevolgen van waren. Naar rechts betekende dat je slavenarbeid voor de Duitsers moest gaan doen. Uit de andere rij werd op dezelfde wijze, meestal jongere, vrouwen geselecteerd.

Aankomst van Joden uit Hongarije in Auschwitz-Birkenau, juni 1944

De overgebleven ouderen, vrouwen en kinderen moesten daarna lopend naar een gebouw waar zij dachten te kunnen gaan douchen. Althans dat is wat hun verteld werd om ze rustig te houden. Maar dit is wat er werkelijk gebeurde: Zij gaan naar een groot gebouw met een brede schoorsteen en vijftien ovens. Onder de tuin zijn er twee enorme kelders. In een van hen moeten de mensen hun kleren uitdoen. Er hangen daar bordjes in allerlei Europese talen die vertellen dat zij zich moeten uitkleden om te douchen, dat de kleren netjes neergelegd moeten worden en de schoenen met de veters aan elkaar moeten worden gestrikt. Dit geeft de slachtoffers het vertrouwen dat zij echt gaan douchen zodat zij rustig de andere ruimte instappen. Die andere kelder is echter de dodenkamer. Mensen komen daar naakt binnen. Veel te veel mensen worden in de gaskamer opeengepakt. Vrouwen en kinderen gaan eerst, en als een kamer al propvol zit drijven de SS-bewakers nog eens 20 à 30 sterke mannen de gaskamer in. Met veel geschreeuw en stokslagen worden de mannen de overvolle kamer in gedwongen, tot de slachtoffers zo dicht op elkaar staan dat de zwakken al sterven door gebrek aan lucht”. Shlomo Venezia, een Grieks lid van het Sonderkommando (Joodse gevangenen die de lijken moesten opruimen na de vergassing) vertelt verder over het moment dat de deuren vergrendeld werden en de paniek toesloeg:
“Het gas kwam van onderen, dus iedereen klom op elkaar om lucht te krijgen (...) De aanblik als de deur openging was gruwelijk (...) Ze waren in elkaar verstrengeld, ze hadden allemaal wanhopig gevochten voor een beetje lucht. Na 5 tot 10 minuten werd het stil…”

Na elke vergassing moesten Joden als Shlomo Venezia uitwerpselen en bloed van de muren halen, want dat waren te duidelijke sporen van een doodsstrijd die onzichtbaar moest zijn voor een volgende groep slachtoffers. Na ongeveer twee uur was de gaskamer klaar voor de volgende massa-executie.

Chancie en haar kindjes werden snel na hun aankomst op 27 augustus op bovenstaande, verschrikkelijke, manier in een gaskamer vermoord. Abraham moest, onder erbarmelijke omstandigheden zonder voldoende eten, drinken, kleding en slaapgelegenheid, werkzaamheden verrichten in het kamp Birkenau. Soms bestond dat werk alleen maar aan stapels zware stenen van de ene kant van de weg weer naar de andere kant van de straat verplaatsen. Als er niet gewerkt werd moesten de gevangenen uren, in de vrieskou of in zomerse hitte, uren op appel staan. Ze sliepen in vochtige schuren op houten stapelbedden zonder kussens, matras of hooi. Het voedsel bestond uit, eenmaal per dag, een waterig soepje met een stukje brood.

Uiteindelijk is Abraham in november van dat jaar bezweken of vermoord.

 

Het volledige onderzoek is op de website van Joods Erfgoed Den Haag te lezen:
https://www.joodserfgoeddenhaag.nl/wp-content/uploads/2023/02/Een-oorlogsgeschiedenis-3.pdf

 

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.