Wij hebben een fijne dochter gekregen. Zij heet Fryda.
Fryda Goudsmit
- Voornaam
- Fryda
- Achternaam
- Goudsmit
- Geboortedatum
- 28 maart 1927
- Geboorteplaats
- Amsterdam
- Sterfdatum
- 31 juli 1944
- Sterfplaats
- Auschwitz
Foto links: Fryda met haar moeder
Fryda Goudsmit werd geboren in Amsterdam op 28 maart 1927 als nakomertje in het gezin van Isaac Goudsmit (Amsterdam, 1 juli 1881) en Frederika Goudsmit – Stork (Amsterdam, 23 december 1883). Ze had twee oudere broers: Leon Goudsmit, die Leo werd genoemd, (Amsterdam, 20 april 1911) en Jacques (Amsterdam, 9 december 1916). Een zusje, Stella, was in 1915 geboren en in 1917 gestorven.
Het Volk, dagblad voor de Arbeiderspartij 29 maart 1927
Het gezin woonde aan de Middenweg 220 hs. Eind jaren dertig maakte Fryda samen met andere kinderen van de Middenweg in Amsterdam deel uit van het clubje ‘Het vrolijke Achttal’. Een van de vrienden herinnert zich: Allemaal naast elkaar woonden we op de Middenweg, met Fryda aan het eind in het diepe portiek waar ze altijd angstig wegkroop wanneer er weer eens Duitse soldaten langs marcheerden op weg naar schietoefeningen. In een bewaard gebleven poëziealbum schreef ze in 1939: ‘Een engel komt gevlogen. Zie hoe vriendelijk zij lacht. Het is heus niet gelogen. Geluk is ’t wat zij bracht’.
Fryda’s vader, Isaac Goudsmit, Ies genoemd, was bestuurder en geschiedschrijver van de moderne bakkersgezellen- en cacaobewerkersbond. Hij was de zoon van Levie Goudsmit, diamantbewerker later koopman, en Hanna Vos. Op 16 juni 1910 trad hij in het huwelijk met Frederika Stork.
In het hart van de Amsterdamse Jodenhoek, de St. Anthoniesbreestraat, groeide Goudsmit op in een groot gezin. De acht kinderen - één overleed als zuigeling - zullen mede opgevoed zijn door een inwonende oma en tante. De orthodox Joodse opvoeding - zijn vader tekende zijn geboorteakte niet omdat het sabbath was - zette een stempel op zijn verdere leven. Goudsmit is altijd gelovig gebleven. Zijn vader kon het financieel nauwelijks bolwerken, zodat Goudsmit na de lagere school moest meeverdienen. In de Joodse bakkerij in de Commelinstraat kwam hij als dertienjarige in 1894 in aanraking met een staking. Hij meldde zich twee jaar later aan als lid van de Bakkersgezellenbond. Diep onder de indruk van een 1 mei-rede van H. Gorter in het Paleis voor Volksvlijt sloot hij zich omstreeks 1900 aan bij de SDAP. Toen zijn werkgever M.A. Blok in de Nieuwe Amstelstraat 21 hem ontsloeg na een kortstondige, succesvolle staking in de bakkerij waarin hij het voortouw had genomen, zette de bond de patroon met een nieuwe staking voor het blok. Na arbitrage ging deze door de knieën. Deze ervaring zal Goudsmit ertoe gebracht hebben zich met hart en ziel in het vakbondswerk te storten.
De Courant, 15 april 1911
De Nieuwe Winterswijksche Courant, 19 februari 1916
Haagsche Courant, 12 november 1917
In 1905 werd hij bondssecretaris en nam in die functie deel aan de oprichtingsvergadering van het NVV. Met een werkweek van 78 uur - 's avonds en 's nachts in de bakkerij en daarna tot een uur of tien broodbezorgen - bleef er weinig tijd over voor vakbondsactiviteiten. 'In die tijd moest je slapen, proberen jezelf meer kennis bij te brengen en dan ook nog het secretariaat van de bond voeren. Natuurlijk deed je het met liefde en overtuiging, maar... hoe moest de zaak ooit van de grond komen?' Begin 1908 gaf hij de moed op. Maar toen hij later dat jaar - op het nippertje - gekozen werd tot eerste vrijgestelde en de bond door fusie met de cacao- en suikerbewerkers meer financiële armslag kreeg en een bondskantoortje kon huren waardoor Goudsmits ouderlijk huis (driehoog in de Weesperstraat) daarvoor niet meer hoefde te dienen, ging hij overstag. Hij werd propagandist en secretaris-penningmeester en vanaf 1910 eindredacteur van het bondsblad De Bode (tot 1940).
Utrechts Volksblad, 1 juni 1938
Het penningmeesterschap, 'niet het vrolijkste baantje', droeg hij in 1917 over aan Ben Roeg. Met hem had hij de Joodse achtergrond en religiositeit gemeen, één van de wortels van hun levenslange vriendschap.
De Courant, 28 november 1917
Met zijn vlotte pen schreef Goudsmit, die in 1939 voorzitter van de bond werd, veel brochures en twee gedenkboeken bij het 25- en 40-jarig bondsjubileum in 1919 en 1934. Het laatste, breed opgezet en beginnend met de broodbereiding in het Egypte van de farao's, was even monumentaal als het toen gebouwde nieuwe bondskantoor in Amsterdam-Zuid. De enige kritiek op het boek betrof het ontbreken van Goudsmits foto. Dit kenmerkte echter zijn bescheidenheid. Lovende opmerkingen in De Bode drukte hij pas af na lang aandringen van zijn collega's. Door zijn talenkennis - hij sprak op congressen de buitenlandse gasten in eigen taal toe - was hij de aangewezen persoon om de bond te vertegenwoordigen op congressen van buitenlandse zusterbonden en het internationale beroeps-secretariaat.
Door de buitenlandse reizen leerde hij de dreiging van het fascisme uit eigen waarneming kennen. In De Bode deed hij er op felle toon verslag van. Op 14 mei 1940 wist hij met één van de laatste boten, samen met zijn zoon Jacques en met Roeg maar zonder beider vrouwen en zonder Fryda die op de loopplank werden teruggestuurd, naar Engeland te ontkomen. In Londen maakte hij zich verdienstelijk bij het behartigen van de belangen van Nederlandse zeelieden. Na de oorlog was hij als pensioengerechtigde nog slechts als meelevend oudgediende bij de bond betrokken. Zijn persoonlijk leed - zijn zoon en hij waren de enigen van het gezin die de oorlog hadden overleefd - werd verzacht door zijn tweede echtgenote, die hij twee jaar zou overleven. Dat gebeurde grotendeels in het tot Beth Shalom omgedoopte bejaardenoord De Joodse Invalide, toen gevestigd in de Henri Polaklaan tegenover de ANDB-burcht.
De Joodse Invalide, Henri Polaklaan 10, 1966
Archief Amsterdam
Daar werd hij in 1966, vitaal en zonder roestvlekken op zijn ijzeren geheugen, door zijn bond gehuldigd wegens zijn 75-jarig lidmaatschap. Enkele maanden later rukte een optrekkende tram hem uit het leven weg. Hij stierf op 18 december 1966 op 85-jarige leeftijd.
(Uit:https://archief.socialhistory.org/bwsa/biografie/goudsmit)
Leon Goudsmit, die in 1942 trouwde met Sybilla Manheim (Den Haag, 3 januari 1917), had Frans gestudeerd en was in 1938 benoemd tot leraar Frans aan de 3e Gemeentelijke HBS met 5-jarige cursus en aan de Gemeentelijke Middelbare Handelsdagschool te Den Haag. Hij ging wonen in Voorburg aan de Koningin Wilhelminalaan 426. Tijdens de oorlog werd de naam van de straat veranderd in Admiraal de Ruyterlaan. In 1940 werd Leo voor een vaste aanstelling voorgedragen, maar van een benoeming kon het niet meer komen, vanwege zijn Joodse achtergrond. In november 1940 werd hij ontslagen. Toen in september 1941 de Joodse leerlingen de scholen moesten verlaten en in Den Haag een Joods Lyceum werd opgericht aan de Fischerstraat 135, werd hij daar leraar.
Na de mislukte vlucht naar Engeland van Frederika Goudsmit en Fryda in mei 1940 gingen zij bij Leon in Voorburg wonen.
Leo en Sybilla, Bella zoals ze werd genoemd, hadden beiden een ‘Sperre’: een voorlopige vrijstelling van deportatie. Leo vanwege zijn leraarschap en Bella vanwege haar functie als steno-typiste bij de Afdeling Postverkeer (Buitenland) van de Joodse Raad, gelegen aan de Molenstraat 61 in Den Haag.
Op een gegeven moment, in 1943, zijn Frederika, Fryda, Leon en Bella ondergedoken. Begin 1944 werden ze echter opgepakt en op 11 februari 1944 kwamen ze aan in Westerbork, waar ze in barak 67, de strafbarak, werden ondergebracht. Ook de ouders van Bella kwamen op die dag aan in Westerbork.
Bewoners van een strafbarak waren veelal opgepakte onderduikers. Ze kregen minder te eten en moesten dwangarbeid verrichten. Daarnaast hadden hier ondergebrachte geïnterneerden een grotere kans om op het eerstvolgende transport gezet te worden.
Op 3 maart 1944 werden ze alle zes naar Auschwitz gedeporteerd, waar Frederika Goudsmit-Stork direct na aankomst op 6 maart 1944 werd vermoord, 60 jaar oud. Ook Bella’s ouders, Joseph Manheim en Rosalie Manheim- Vos, werden op 6 maart 1944 vermoord.
Fryda heeft een paar maanden in Auschwitz geleefd; haar sterfdatum is 31 juli 1944. Ze werd 17 jaar.
Ze werd 17 jaar.
Leo’s sterfdatum is 31 oktober 1944, hij werd 33 jaar. Als datum van overlijden wordt voor zowel Leo als Fryda de laatste dag van de maand genoemd. Vaak betekent dit dat de exacte datum niet helemaal zeker is.
Bella Goudsmit-Manheim, Leo’s vrouw, werd na aankomst in Auschwitz net als haar man geselecteerd. Van haar is bekend dat ze kort na de bevrijding van het kamp stierf in de ziekenbarak van Auschwitz, op 29 januari 1945. Zij werd slechts 28 jaar. (www.historischeverenigingvoorburg.nl)
Jacques Goudsmit overleed in 1960 in Utrecht. Hij liet zijn vrouw en een kind na.
Vlak na de bevrijding plaatste Isaac Goudsmit de volgende advertentie in de krant, in de hoop iets te horen over zijn vrouw en kinderen:
Stolpersteine voor het adres Koningin Wilhelminalaan 426 Voorburg voor
Fryda, Frederika, Leon en Sybilla.