Cosman Troostwijk

Cosman Troostwijk werd geboren op 4 januari 1885 in Leeuwarden als enige zoon van Mozes Troostwijk (Leeuwarden 23 december 1845 – 8 oktober 1910) en Johanna Cohen (Leeuwarden 30 juli 1848 – 30 oktober 1930).

Dit Westerborkportret werd geschreven door zijn kleindochter.

Cosman Troostwijk

Voornaam
Cosman
Achternaam
Troostwijk
Geboortedatum
04 januari 1885
Geboorteplaats
Leeuwarden
Sterfdatum
02 november 1942
Sterfplaats
Auschwitz

Cosman had drie oudere zussen: Judik (Leeuwarden 9 juni 1874). Zij trouwde eerst met Samuel Muller (1869) met wie zij een zoon kreeg, Samuel Muller (1901), en toen haar man in 1900 overleed met Meyer Blok (Meerkerk 1884), die een sigarenzaak dreef. Judik en Meyer werden op 15 oktober 1942 vermoord in Auschwitz. Judik’s zoon Samuel werd in Sobibor vermoord op 7 mei 1943.

Roosje (Leeuwarden 8 november 1880). Zij was getrouwd met Mozes Polak (Bolsward 1881), die een zaak in hoeden en petten had. Ze hadden een zoon, Izaak Polak (Leeuwarden 1906). Roosje werd op dezelfde dag vermoord als haar zuster Judik (Auschwitz 15 oktober 1942), haar man Mozes iets later (Auschwitz 9 november 1942). Het is niet bekend wat er met hun zoon Izaak gebeurde.

Froukje (Leeuwarden 8 november 1882 – 4 januari 1926). Zij was getrouwd met Meyer Blok, dezelfde die na haar vroege dood met haar zuster Judik trouwde. Zij en Meyer hadden drie dochters, Johanna, Dora en Jetje, die alle drie de oorlog overleefden.

Cosman had twee nichtjes die later bekendheid kregen in Leeuwarden omdat ze werden herdacht met een standbeeld. Het waren Betje en Roosje Cohen, geboren in 1881 en overleden in resp.1951 en 1958. Zij waren koopvrouwen en alom bekend in Leeuwarden van voor de oorlog. Zij waren dochters van een broer van Cosman’s moeder. Ze overleefden de oorlog omdat ze beiden waren getrouwd met niet-Joodse mannen, sigarenhandelaren.

 

Cosman volgde een opleiding tot meubelmaker aan de ambachtsschool in Leeuwarden; in 1902 slaagde hij voor het diploma praktijk “met inbegrip van het tekenen” voor het vak meubelmaken. (Delpher.nl, Leeuwarder Courant 24/3/1902).

Met dat diploma op zak begon Cosman meubelen op te knappen van mensen uit vaak wat rijkere buurten, en verder maakte hij nieuwe meubels, kocht hij oude meubels op, knapte ze op en verkocht ze weer. Het was geen vetpot, maar hij kon er later zijn gezin van onderhouden. Van zijn zoon Maurits weten we dat hij als kind bij rijkere Leeuwarders, die niet altijd meteen betaalden, langs de deur ging om geld op te halen voor zijn vader, omdat er thuis niet altijd genoeg te eten was. (Familieoverlevering).

Op 13 juni 1913 trouwde Cosman in Leerdam met Hendrina Blok. Zij was geboren in Meerkerk op 28 november 1885 als zevende kind in het grote gezin van Philippus Heijman Blok (1845 – 1932) en Doortje Elkus (1850 – 1918); er waren 13 kinderen, van wie 5 als kind overleden. Meyer Blok, die met Cosman’s zuster Froukje was getrouwd was haar oudere broer. Op 10 maart 1914 werd hun zoon geboren, Mozes (Maurits genoemd). Het gezin woonde toen op het adres Bij de Put 36, waar Cosman een winkel had.

Het gezin Troostwijk rond 1918.

Toen Maurits 7 of 8 jaar was werd zijn moeder ziek, mogelijk had ze tuberculose, of de vliegende tering zoals dat toen werd genoemd. Hij vertelde dat hij zich zijn moeder alleen herinnerde als een zieke vrouw, die in bed lag, hoestend en verzwakt. Henderina stierf op 7 oktober 1922, en liet Cosman achter met een jong kind, voor wie hij verzorging nodig had.

Nieuw Israelitisch Weekblad, 13 oktober 1922.

Een jaar later, op 7 november 1923 trouwde hij met Levina Kropveld, die als huishoudster bij het gezin had gewerkt, en al een tijd de zorg voor Maurits op zich had genomen.

Cosman en Levina

Zij was geboren op 27 maart 1891 in Rütenbrock, in Duitsland net over de grens bij Ter Apel. Haar ouders, Jacob Kropveld (Emmen 1855 – 1908), een veehandelaar, en Julia Salomons (Denekamp 1858 -Sobibor 1943), waren Nederlanders, maar woonden in Duitsland. Toen haar man in 1908 overleed verhuisde Julia met haar vijf kinderen naar Assen, en net voor de oorlog uitbrak woonde ze, vrijwel blind geworden, bij haar dochter Jette in Roswinkel, bij Emmen.

Julia Kropveld-Salomons

Beide vrouwen werden op 7 november 1942 opgepakt en naar Westerbork gebracht, waar ze verbleven in barak 39. Op 10 maart 1943 werden ze naar Sobibor gedeporteerd waar ze bij aankomst op 13 maart 1943 werden vermoord. Ook haar zoon Isaak werd vermoord (10 maart 1945, Gusen bij Mauthausen). Haar kinderen Levina, Gretha en Heiman overleefden de oorlog.

Op 21 november 1924 werd de dochter van Cosman en Levina, Hendrina Julia (Henny) Troostwijk, geboren, en op 1 januari 1927 kregen zij een tweeling, Julia en Benjamin (Benno). Vlak na de geboorte van de tweeling verhuisde het gezin naar Reijndersbuurt 31 A, en op 12 mei 1929 gingen ze wonen in de Camminghastraat, op nummer 57. Cosman had geen winkel meer, maar wel een werkplaats.

Toen de oorlog uitbrak was Maurits net afgestudeerd als Meester in de Rechten aan de Universiteit van Groningen. In 1942, toen de deportaties naar Westerbork begonnen werd hij secretaris van de Joodse Raad in Leeuwarden, maar toen in 1943 vrijwel alle Joden wegwaren, gedeporteerd of ondergedoken, dook hij onder in Donkerbroek. Hij overleefde de oorlog, trouwde in 1950, kreeg drie kinderen, en was gemeentesecretaris van Groningen, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit van Groningen, burgemeester van Amersfoort en lid van de Raad van State. Hij overleed in 1991.

In december 1940 was het voor Cosman nog mogelijk om handel te drijven, hij plaatste toen deze advertentie:

Van latere tijd is van hem bekend dat hij met de dreiging van de bezetter een koffer met zilverwerk en sieraden in veiligheid wilde stellen. Hij bracht hem onder bij bewaargevers in Leeuwarden. De koffer werd echter door een Duitse instantie opgespoord en in beslag genomen.

Cosman is net zoals vele Joodse mannen uit Friesland, in augustus 1942 in een werkkamp terechtgekomen, onbekend is welk kamp dat was. Hij heeft nog eens een kaartje gestuurd, herinnert Benno zich. Bij de ontruimingen van deze kampen op 3 oktober 1942 werd hij naar kamp Westerbork overgebracht. Hij werd met het transport van 30 oktober 1942 naar Auschwitz gebracht en daar bij aankomst op 2 november vermoord.

"Mijn vader was een rustige man, een goede man, zorgzaam voor zijn gezin. Een man met veel zorgen over hoe hij brood op de plank moest krijgen."

Zijn dochter Henny en haar man Albert van Gelder waren in dezelfde tijd in kamp Westerbork. Henny was al op 17-jarige leeftijd met Albert getrouwd, nadat hun door de nazi’s was beloofd dat ze door te trouwen samen konden blijven.

Henny en Albert

Evenals haar vader werd Henny met het transport van 30 oktober 1942 naar Auschwitz gedeporteerd en daar bij aankomst op 2 november 1942 vermoord. Haar man Albert werd bij Cosel uit de trein gehaald. Hij stierf ergens in Midden-Europa op 31 maart 1944.

Cosmans vrouw Levina en haar kinderen Benno en Julia overleefden de oorlog door onder te duiken. Over hen schrijft Janneke Wiegers in haar boek ‘Vechten voor vrijheid, het verhaal van een Friese verzetsstrijder’ het volgende:

‘Ben Troostwijk zat eerst ondergedoken bij de familie De Jong-van der Spoel aan de Ds. Veenweg 201 en later bij Hendrik Marcus de Jong (in het boek ‘Henk Maarten den Ouden’) in Bontebok.
Toen er een razzia werd aangekondigd, bracht Roel Vis, alias ‘Harm’, Ben Troostwijk en diens moeder en tweelingzus naar een jagershut op een landgoed in Oranjewoud. Hij had daarvan de sleutel gekregen van de baron “voor het geval, Harm. Je weet maar nooit hoe die hut nog eens van pas komt.” De razzia leverde niets op, alle onderduikers in ‘Veenhoek’ (De Knipe) en ‘Sluisbrug’ (Bontebok) waren op tijd in veiligheid gebracht.

'Herinneringen aan mijn vader', uit een gesprek met Benno Troostwijk (96) in augustus 2023 (door familie):

Benno Troostwijk

Mijn vader was een rustige man, een goede man, zorgzaam voor zijn gezin. Een man met veel zorgen over hoe hij brood op de plank moest krijgen. Ik herinner me dat hij lopend naar zijn werkplaats ging, en dat was een heel eind lopen, en als hij die dag bijvoorbeeld 5 gulden had verdiend, dat hij dan ook weer lopend naar huis kwam, om die 5 gulden onaangebroken aan mijn moeder te kunnen geven zodat ze er eten van kon kopen. Als hij kwaad was, moest je zorgen dat je uit zijn buurt bleef. Hij werkte hard, met zijn werk vulde hij zijn dagen, veel meer was er niet voor hem. We waren geen vroom Joods gezin, maar behoudend. We vierden de sjabbat, en de Joodse feestdagen, mijn vader ging naar sjoel als hij er zin in had, en als hij geen zin had ging hij niet. Mijn broer en ik zijn bar mitswa geworden, en we aten zoveel mogelijk kosher, als daar geld voor was. Als het geld voor kosher vlees er niet was, gingen we naar de niet-Joodse slager.

In 1941 ging ik naar het Joods Lyceum, dat toen was opgestart. Mijn broer Maurits gaf daar economie.

Leerlingen en leraren van het Joods Lyceum Leeuwarden, juli 1942. Benno staat links op de achterste rij. Henny op dezelfde rij, zesde van links.

Op 3 oktober 1942 zijn we opgepakt. De Duitsers, met behulp van Nederlandse politieagenten, kwamen in de Camminghastraat zowel aan de voordeur als aan de achterdeur, want bij een andere Joodse familie was de man via de achterkant van het huis ontsnapt toen de Duitsers aan de voordeur kwamen. Henny vroeg of ze nog even naar de wc mocht, en die vent zei, ja, maar dan ga ik mee. Nee, zei ik, jij gaat niet mee, maar die vent probeerde het toch. Ik gaf hem een schop en zei, ik zal jou na de oorlog wel krijgen. Ik was 16 jaar en absoluut niet bang. We moesten naar de Harmonie, waar de Leeuwarder Joden samengebracht werden, mijn moeder met een zware rugzak. Maurits was daar, als lid van de Joodse Raad, en daardoor konden wij weer naar huis. Henny wilde niet mee terug naar huis, ze wilde bij haar man blijven. We hebben haar nooit meer gezien. In 1943 zijn we ondergedoken. Ik ben in die onderduiktijd met verzetsmensen op stap geweest, onder andere om Engelse piloten, die waren neergeschoten, te helpen verdwijnen. Ze probeerden naar Portugal te komen, om zo weer terug te gaan naar Engeland, en ik wilde graag met ze mee, maar dat ging niet.

Maurits wilde niet onderduiken, maar in 1943 waren alle Joden weg, en werd hij gezocht, dus onder druk van zijn vrienden is hij toen in Donkerbroek op de boerderij van Van den Bos ondergedoken. Hij is daar verraden, maar was gewaarschuwd, en kon nog net op tijd vluchten. Van den Bos werd opgepakt, en vastgezet in de gevangenis van Leeuwarden, maar later weer vrijgelaten. Daarna zat Maurits ook in Bontebok.

Benno werkte na de oorlog voor de gemeente Leeuwarden als hoofd van de afdeling Rijksdocumenten, was sportmasseur en yoga leraar, voorzitter van de Joodse Gemeente Leeuwarden, en sportief tot op hoge leeftijd. Benno’s moeder Levina Troostwijk–Kropveld overleed in 1982, zijn zuster Julia in 1989.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.