
Sterk Joods voelend, leed zij diep onder de vernederingen haar ras in Duitsland en elders, ten slotte ook in ons land, aangedaan. Doch dit leed droeg zij waardig, zonder een zweem van zelfbeklag, een sterke steun voor velen, ook voor leerlingen en oud-leerlingen, die in gelijke omstandigheden verkeerden als zij.
Foto links: Sophia Krijn (Gedenkboek 1940-1945 van het Amsterdams Lyceum)
Sophia Krijn
- Voornaam
- Sophia Adriana
- Achternaam
- Krijn
- Geboortedatum
- 13 juni 1888
- Geboorteplaats
- Amsterdam
- Sterfdatum
- 26 maart 1943
- Sterfplaats
- Sobibor
Sophia Adriana Krijn werd geboren in Amsterdam op 13 juni 1888 als derde van de vier kinderen van Jacob (Jacques) Krijn (Amsterdam, 15 december 1855 – 21 oktober 1941) en Adriana Sophia de Vries (Amsterdam, 20 maart 1860 – Sobibor, 20 maart 1943). Jacques Krijn was commissionair in effecten, dus iemand die voor anderen, als tussenpersoon, effecten verkoopt. Zijn twee zoons, Adolph en Leo, waren dat later ook. Geen lid van dit gezin zou de oorlog overleven, (*1).
De vennootschap van Jacques Krijn, met zijn twee zoons en Louis Schrijver,
de man van Cornelia Krijn, de oudere zus van Sophia (Algemeen Handelsblad, 2 februari 1896).
Louis Schrijver overleed op 48-jarige leeftijd in 1930.
(Familiebericht. "Algemeen Handelsblad". Amsterdam, 13-01-1930, p. 8.
Geraadpleegd op Delpher op 02-07-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010660973:mpeg21:p008)
In juli 1906 slaagde Sophia voor het eindexamen aan het Openbaar Gymnasium Amsterdam, het enige gymnasium dat Amsterdam telde in die tijd, en dat nu het Barlaeus Gymnasium is. Zij besloot Nederlandse taal en letteren te gaan studeren aan de universiteit van Amsterdam en slaagde in januari 1912 voor haar doctoraalexamen. Ze schreef een proefschrift dat de titel “De Jomsvikingasaga” droeg. Het ging over de geschiedenis van de Jomsvikingen, een broederschap, die afkomstig was uit Jomsburg in IJsland, waar deze vikingen een burcht hadden. De verhalen waren in IJsland geschreven rond het jaar 1200; ze zijn meestal erg verschillend van elkaar en onderzoekers staan hierdoor voor een raadsel. Meestal worden ze ingedeeld als vijf afzonderlijke verhalen. Naast haar studie Nederlands had Sophia zich bekwaamd in het IJslands, het Deens, Noors en Zweeds, en die talen en de culturen uit de Scandinavische landen hebben haar altijd erg geboeid.
Ze promoveerde op dit proefschrift cum laude in april 1914.
Algemeen Handelsblad, 7 april 1914
De Amsterdammer, 9 mei 1914
Ze schreef artikelen in tijdschriften over Scandinavische onderwerpen, en ze vertaalde teksten, zoals de vertelling “De Brand op Bergthorshval”, dat, vertaald uit het IJslands, verscheen in het tijdschrift De Beweging in 1914.
In september 1915 kreeg Sophia een tijdelijke benoeming als lerares Nederlands, Aardrijkskunde en Geschiedenis aan de Gemeentelijke HBS met 5-jarige cursus voor jongens in Utrecht. Het voorstel van de gemeente was om haar f.100, - per lesuur per jaar te betalen. Ze werkte daar twee jaar en werd toen lerares Nederlands en Geschiedenis aan het nieuw opgerichte Amsterdams Lyceum in Amsterdam. Deze school bestaat nog steeds, is sinds 1920 gevestigd aan het Valeriusplein in Amsterdam, en was het eerste lyceum, een samenvoeging van HBS en Gymnasium, in Nederland.
Het Amsterdams Lyceum (https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Amsterdams_Lyceum.jpg)
De oprichter van deze school was C.P. Gunning (1886 – 1960), die rector was van 1917 tot 1952. Met zijn humanistische levensvisie maakte hij veel indruk op zijn leraren en leerlingen en hoewel hij overtuigd Christen was, zorgde hij ervoor dat de neutraliteit bewaard bleef en dat eenieder, wat zijn of haar overtuiging ook was, zich thuis voelde op de school.
Het prekerige karakter van Gunnings toespraken wierp de vraag op of dit wel paste in de levensbeschouwelijke neutraliteit van de school. Hadden andersgezinde docenten geen problemen met het algemeen christelijke karakter van zijn toespraken? De vermaarde Joodse docent Nederlands en geschiedenis, juffrouw Krijn, vroeg om deze reden eens toestemming om bij een kerstsluiting weg te blijven. Maar toen Gunning haar vooraf liet weten wat hij zou gaan zeggen, trok zij haar verzoek in en woonde alsnog deze kerstsluiting bij. De neutraliteit was een kwestie die Gunning goed in de gaten hield. Hij trachtte een duidelijke scheiding aan te brengen tussen wat hij persoonlijk geloofde en wat hij als rector uitdroeg. "Ik spreek mij volkomen uit: zoover als dat op een school kan. In een tram ga ik ook niet over Jezus spreken – ik sta wel op voor ouderen. Dát is 't Christendom.”
Gunning voelde zich bijvoorbeeld ook in grote verlegenheid gebracht toen minister De Visser bij zijn bezoek aan het lyceum in 1922 de christelijke levensvisie als algemeen ideaal propageerde. Hij ergerde de Joden diep daarmee, bijvoorbeeld Mejuffrouw Krijn en Heimans. In de eerstvolgende docentenvergadering kwam Gunning op de kwestie terug. Hij betreurde het dat de minister zaken aangeroerd had waar hij beter over had kunnen zwijgen. (uit: https://onsamsterdam.nl/artikelen/het-amsterdamsch-lyceum).
Sophia werd in 1917 ook benoemd als tijdelijk lerares Geschiedenis en Aardrijkskunde aan de 5-jarige HBS voor meisjes in Amsterdam.
Naast haar werk als leerkracht besteedde ze veel tijd aan bijvoorbeeld het organiseren van een filologencongres in 1918 en 1923, een congres dat ging over de studie van dode talen, en in het tijdschrift Neophilologus schreef ze artikelen over bijvoorbeeld een oud-IJslands liedje van de Vos, over Snorri Godi, een belangrijke figuur in verschillende sagen en over de IJslandse saga van Halfred.
Haar zomervakanties gebruikte ze om te reizen: in augustus 1925 staat haar naam op een passagierslijst voor een schip naar Genua, en 1927 maakte ze een reis naar IJsland, waarover ze een reisverhaal publiceerde in het tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap in januari 1928. Ze was met het schip de Gullfoss van Leith (bij Edinburgh) naar Reykjavik gevaren. Het verhaal werd toegelicht doormiddel van foto’s, die ze waarschijnlijk zelf had gemaakt, en geschetste kaartjes.
In 1929 trad Sophia toe tot het bestuur van de Joodse Zwaluwnesten. Dat was een organisatie die opkwam voor jonge Joodse arbeidsters, door voor hen bijeenkomsten en uitjes te organiseren, jeugdwerk dus.
In 1930 werd ze benoemd tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, een in 1766 opgericht letterkundig-historisch genootschap, een van de oudste verenigingen van Nederland.
In 1931 werd Sophia naast haar leraarschap in Amsterdam benoemd als privaatdocente in de Deense taal-en letterkunde aan de universiteit van Leiden. Een functie als deze vereiste een openbare les, en Sophia hield die over het Poëtisch Realisme in Denemarken, op 30 september 1931.
Algemeen Handelsblad, 23 september 1931
Haar verhandeling werd meteen ook als boekje uitgegeven:
Algemeen Handelsblad, 1 oktober 1931
In 1933 gaf Sophia een lezing voor het Deens Genootschap in Nederland, in Hotel De Twee Steden in Den Haag, over Sophie Orsted, een begaafde Deense vrouw om wie zich in het begin van de 19de eeuw een kring van wetenschappers, schrijvers en dichters had gevormd.
Vanaf november 1933 was Sophia behalve in de Deense taal-en letterkunde ook privaatdocent in Leiden voor Zweeds. Zij zat in examencommissies voor Deens en Zweeds.
Toen in september/oktober 1941 door de Duitse bezetters de Joodse leerlingen van niet-Joodse scholen werden weggestuurd, organiseerde rector Gunning een demonstratieve afscheidsbijeenkomst met het motto "Vaart Wel". In 1942 werd hij gearresteerd als "Judenfreund" en kwam hij in kamp Amersfoort terecht. Hij had in 1940 geweigerd de ariërverklaring te tekenen, hoewel hij daarmee niet kon voorkomen dat de Joodse leraren werden ontslagen, onder wie natuurlijk ook Sophia Krijn, die op 22 november 1940 de school moest verlaten.
In het boekje Gevallen Leraren in de periode van 1940 – 1945 herdenkt haar collega J.F.C. Gutteling haar als leerkracht aan het Amsterdams Lyceum. Dit is een volledig citaat van zijn bijdrage, omdat het een mooie schets is van de persoonlijkheid van Sophia:
Vanaf de oprichting van de school tot de dies ater (zwarte dag), dat de Joodse collega’s tot heengaan werden gedwongen, was Sophie Krijn als lerares Nederlands en Geschiedenis aan het Amsterdams Lyceum verbonden. Gedurende al deze jaren gaf zij haar beste krachten aan haar werk en er zullen weinigen onder docenten en leerlingen zijn, die haar markante persoonlijkheid spoedig zullen vergeten. Want zij had inderdaad iets persoonlijks, iets zeer “eigens”, dat elk die met haar in aanraking kwam in meer of mindere mate trof. Begiftigd met een scherp en helder intellect, met fijne aesthetische zin, vooral voor schilderkunst en muziek, was zij in waarheid een aristocraat van de geest. Zij was realist en aan haar waardering voor de uitingen der cultuur waren zeer bepaalde grenzen gesteld. Al wat vaag was en zwevend of overladen met sentiment weerde zij onvoorwaardelijk af. Religieus van aanleg was zij niet en mystiek bleef tot het einde voor haar een gesloten boek. Ook betwijfel ik of, ondanks haar liefde voor literatuur, de schoonste poëzie ooit de ware weerklank bij haar vond. Zelf was zij zich van deze grenzen bewust en kwam er met onomwonden eerlijkheid voor uit.
Deze grenzen golden ook voor haar waardering van personen, met wie het leven haar in aanraking bracht. Tegenover sensitieve, ietwat mystiek aangelegde naturen stond zij meestal vreemd en zonder begrip. Dat dit bij iemand met haar vurig temperament in de omgang wel eens moeilijkheden gaf, spreekt vanzelf. Zij was nu eenmaal, ook voor haar leerlingen, niet gemakkelijk en stelde hoge eisen aan anderen, gelijk zij dit deed aan zichzelf. In haar lessen heerste een absolute orde en haar strengheid werd aanvaard, omdat zij tevens strikt rechtvaardig was. Voor zover een docent het werk van een collega kan beoordelen, geloof ik, dat zij een der beste leerkrachten was, die onze school ooit heeft gehad. Ook op leraarsvergaderingen was Sophie Krijn een persoonlijkheid, met een nuchter, gezond verstand en scherp omlijnde principes, naar wier stem werd geluisterd en wier mening gaarne werd gehoord.
Haar laatste jaren zijn zwaar geweest. Sterk Joods voelend, leed zij diep onder de vernederingen haar ras in Duitsland en elders, ten slotte ook in ons land, aangedaan. Doch dit leed droeg zij waardig, zonder een zweem van zelfbeklag, een sterke steun voor velen, ook voor leerlingen en oud-leerlingen, die in gelijke omstandigheden verkeerden als zij. Zij had geweigerd het land en de stad, waar zij gewerkt had, te verlaten en de innige band tussen haar en haar moeder hield haar vast in het ouderlijk huis. In de laatste maanden van haar verblijf in Amsterdam bezocht ik haar geregeld en had met haar menig diep gesprek. Het was, of haar gesloten natuur zich ging openen, of haar oordeel over mensen en dingen ruimer en milder werd. Vol belangstelling voor de school, nog met beide voeten staand in het leven, maakte zij zich geen illusies omtrent haar toekomstig lot.
Ingang Joods Lyceum, Stadstimmertuinen.
De verwrongen Davidster als symbool voor wat er was gebeurd.
(https://www.joodsamsterdam.nl/voormalige-stadstimmertuin/)
In November ’43 werd zij weggevoerd naar Westerbork – waar zij nog een leidende functie bij het onderwijs vervulde – en vandaar op transport gesteld naar Polen, vanwaar zij niet is teruggekeerd.
Na haar ontslag ging Sophia lesgeven aan het Joods Lyceum aan de Stadstimmertuinen 1. Dit was niet een orthodox Joodse school, zoals de Joodse HBS, ook aan de Stadtimmertuinen, nummer 2, maar een openbaar lyceum. Enkele bekende leraren waren Jacques Presser, Sem Dresden en Jaap Meijer. Vanaf de zomer van 1942, toen de deportaties begonnen, verschenen er in de loop der tijd steeds minder leerlingen op school. In het voorjaar van 1943 ontvingen ook de leraren die eerst vrijstelling hadden genoten een oproep voor deportatie. Eind september 1943 kreeg ook rector Elte een oproep. Na de laatste razzia in Amsterdam hield de school op te bestaan. Niet omdat het gebouw door de Duitsers gesloten werd, maar omdat er geen leerlingen en medewerkers meer over waren om de school nog voort te zetten.
Wat er precies is gebeurd is moeilijk te achterhalen, maar een politierapport van 19 november 1942 laat zien dat Sophia was opgepakt, overgenomen als arrestant van bureau Economische Zaken, en vastgezet. In het gedenkboek van het Amsterdams Lyceum staat in het artikel over haar:
Ook toen het gevaarlijk werd, hielp zij velen die in nood verkeerden. Des te afschuwelijker is het dat de valse beschuldiging, die haar gevangenneming ten gevolge had, kwam van de zijde van iemand die slechts reden had haar dankbaar te zijn.
"Vol belangstelling voor de school, nog met beide voeten staand in het leven, maakte zij zich geen illusies omtrent haar toekomstig lot."
Na de oorlog schreef Jacques Presser het volgende over het Joods Lyceum:
'Een normale school, met laatkomers, met ondeugende kinderen, met strafwerk, met absenten…. Hier weifelt de schrijver even, want absenten op deze school waren toch werkelijk weer iets aparts. Als het in de stad 'onrustig' heette, dan konden zich grote gapingen in de lokalen voordoen; maar dat was het niet alleen. Nooit zal het de schrijver meer uit het geheugen gaan, het gebaar (meer was het vrijwel nimmer), waarmee men uit de klas zijn blik (meer was het vrijwel nimmer) naar een leeggekomen plaats beantwoordde, soms was het een handzwaai: ondergedoken en soms een handgreep: opgepakt - pantomime van een paar seconden, tientallen malen uitgevoerd.'
In november 1942 kwam Sophia terecht in Westerbork. Zij heeft daar lesgegeven tot maart 1943. Met het transport van 23 maart 1943 werd zij naar Sobibor gedeporteerd, waar zij bij aankomst op 26 maart 1943 werd vermoord. Sophia Adriana Krijn werd 54 jaar.
Gedenkboek 1940 – 1945 van het Amsterdams Lyceum
Plaquette in het Amsterdams Lyceum
(https://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten/zoeken/3471/amsterdam-monument-in-het-amsterdams-lyceum)
Jacques Krijn, de vader van Sophia, was in oktober 1941 op 86-jarige leeftijd overleden in Amsterdam.
Algemeen Handelsblad, 22 oktober 1941
Haar moeder, die toen woonde in de Sarphatistraat, nummer 48, verhuisde kort daarna naar het adres Muiderschans 48, waar Sophia ook woonde, en ook de zuster van haar moeder, Jeanette de Vries. De beide zusters zijn op 9 maart 1943 opgepakt en naar Westerbork gevoerd, waar Sophia op dat moment ook was. Op 17 maart 1943 werden haar moeder en haar tante naar Sobibor gedeporteerd, en het is niet heel onwaarschijnlijk dat Sophia bij de trein stond en ze heeft zien vertrekken. Bij aankomst op 20 maart 1943 werden de zusters naar de gaskamer gestuurd. Adriana Sophia Krijn – de Vries overleed op haar 83ste verjaardag, haar zuster, Jeanette de Vries werd 76 jaar.
De oudste zus van Sophia, Cornelia, die Corry werd genoemd, had drie kinderen, die allen al voor de oorlog naar Amerika waren gegaan. Zij hadden alle drie hemel en aarde bewogen om hun moeder zover te krijgen naar Amerika te komen, maar tevergeefs. Zij wilde per se in haar huis blijven.
Bron: Joods Monument: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/31765/cornelia-schrijver-krijn
Zij is in juli 1942 al in Westerbork terecht gekomen, en vandaar met het transport van 24 juli 1942 naar Auschwitz gedeporteerd, waar ze bij aankomst op 27 juli 1942 werd vermoord. Cornelia Schrijver – Krijn werd 59 jaar.
De oudste broer van Sophia, Adolph, die evenals zijn vader en broer in effecten handelde, en een fervent schaker was, had een sperre omdat hij voor de Joodse Raad werkte als inspecteur voor financiële aangelegenheden. Toen die sperre verviel werd hij opgepakt en naar Westerbork gevoerd, waar hij op 26 mei 1943 aankwam. Hij verbleef in barak 60 tot 13 juli 1943 toen hij op transport werd gesteld naar Sobibor. Bij aankomst daar, op 16 juli 1943, werd hij meteen vermoord. Adolph Krijn werd 58 jaar.
www.joodsmonument.nl - https://www.joodsmonument.nl/nl/page/721066/afbeelding-bij-adolph-krijn
De jongste broer van Sophia, Lehman Rudolph, die Leo werd genoemd, woonde met zijn gezin aan de Tugelaweg in Amsterdam, nadat hun prachtige villa op het Muzenplein was onteigend en ingenomen door makelaar en NSB-lid Johannes Everout, die van Joden gestolen vastgoed opkocht. Leo kwam op 20 juni 1943 aan in Westerbork. Hij probeerde nog op de Puttkammerlijst te komen.
(Erich August Puttkammer was een medewerker van de Rotterdamse Bankvereniging die joden de mogelijkheid bood om tegen betaling van een grote som geld (of juwelen) een vrijstelling voor deportatie, een zogenaamde Sperre, te bemachtigen. Puttkammer had het vertrouwen van de nazi’s, die op deze manier aan verborgen joods kapitaal wilden komen dat niet aan de Lippmann-Rosenthal bank was overgedragen. De beloofde bescherming bleek ongegrond. Vrijwel iedereen met een Puttkammer-sperre is alsnog op transport gesteld)
Dat lukte niet en met het transport van 6 juli 1943 werd hij naar Sobibor gedeporteerd waar hij op 9 juli 1943 werd vermoord. Lehman Rudolph Krijn werd 53 jaar. Zijn vrouw Alice Julia Spier werd op 24 juli 1942 van Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd waar ze werd omgebracht; haar sterfdatum is onbekend, ergens tussen 27 juli 1942 en 1 oktober 1942. Zij werd 50 jaar. Zijn zoon Jacques Krijn kwam om in Auschwitz op 9 augustus 1942 op 20-jarige leeftijd.
Algemeen Handelsblad, 26-10-1921
Jacques Krijn, Alice Julia Krijn – Spier, Lehman Rudolph Krijn
https://www.joodsmonument.nl/nl/page/414690/lehman-leo-krijn-rechts-op-de-foto-alice-krijn-spier-en-jacques-krijn
*1: zus en broers van Sophia Adriana Krijn:
• Cornelia (Corrie) (Amsterdam 11/8/1882 – Auschwitz 27/7/1942) X Louis Schrijver (Amsterdam 2/11/1881 – 12/1/1930)
Netty Adriane (Amsterdam 11/6/1906 – Tulsa USA 1/12/1980) X Gerard Spoormakers
Lodewijk Adolf (Amsterdam 3/11/1908 - Hartford USA 12/11/1996) X Annie Sara Rabbie (Amsterdam 5/3/1913 – New York 18/7/2008)
Adolf Leo (Amsterdam 1/10/1911 – New York 1/7/1977)
https://www.joodsmonument.nl/nl/page/694091/cornelia-schrijver-krijn-met-kinderen
• Adolph (Amsterdam 31/8/1884 – Sobibor 16/7/1943)
• Lehman Rudolph (Leo) (Amsterdam 20/11/1889 – Sobibor 9/7/1943) X Alice Julia Spier (Frankfurt 5/4/1892 – Auschwitz 24/7/1942)
Jacques (Amsterdam 26/10/1921 – Auschwitz 9/8/1942)
Herman Rudolph (Amsterdam 6/5/1924 – 9/4/1990)