Salomon Polak werd geboren op 20 december 1920 in Apeldoorn. Zijn ouders waren Abraham Polak en Mina Polak-Hoogstraal. Hij is het oudste kind, zijn jongere broers zijn Frederik (Frekie) en Gerard.
Salomon (Salo) Polak
- Voornaam
- Salomon
- Achternaam
- Polak
- Geboortedatum
- 20 december 1920
- Geboorteplaats
- Apeldoorn
Zijn vader Abraham werkte jarenlang als paraplumaker en in zijn bedrijf verkocht hij ook bont en wandelstokken. Hij had zijn zaak eerst gevestigd in de Korenstraat, op nummer 28 en verplaatste het later naar Hoofdstraat 148. Het gezin woonde boven de winkel.
Van het gezin Polak waren zonen Salomon en Frederik al in oktober 1942 in Westerbork terechtgekomen. Beiden kwamen er op 3 oktober 1942 vanuit het Joodse werkkamp ’t Schut bij Ede, waar ze tewerkgesteld waren, aan.
Op 26 oktober 1942 ging Frederik op transport naar Auschwitz en werd daar bij aankomst geselecteerd voor arbeid. Er is een brief van hem bekend, geschreven in Monowitz, Haus 13, in januari 1943. Kort daarna moet hij zijn omgekomen. Zijn sterfdatum werd later vastgesteld op 28 februari 1943.
Zijn broer Salomon Polak bleef achter in kamp Westerbork. Hij had er een functie bij de Ordedienst en was daardoor voorlopig vrijgesteld van transport.
Van links naar rechts: Abraham Polak, zonen Gerard, Frederik, Salomon en Mina Polak-Hoogstraal.
Zoon Gerard had zijn middenstandsdiploma en zou volgens de registratiekaart van de Joodse Raad in het verleden werkzaam zijn geweest als zowel kantoorbediende als grossier in levensmiddelen. Gerard werkte vanaf 24 april 1942 als huisknecht bij het Apeldoornsche Bosch.
Abraham, Mina en Gerard werden op 9 april 1943 van Apeldoorn naar kamp Vught gestuurd. Gerard werkte er een tijdje in het buitencommando Moerdijk en later waarschijnlijk in de industriebarakken van het kamp. Daar werkte ook zijn moeder Mina. Volgens een naoorlogse registratie werkt zij in het kamp als bontwerkster bij het Textielkommando. Een toevoeging aan deze registratie vermeldt: ‘werkzaam bij Splitter’, dit verwijst naar de voorman of -vrouw van de bontwerkers. Op haar Joodse Raad kaart stond aangetekend dat ze een bruikbare kracht was.
Salo en Roos kregen een relatie en kort na de bevrijding, op 8 juni 1945, trouwden ze in een van de oude vluchtelingenkampbarakken van kamp Westerbork.
Op 18 oktober 1943, na een half jaar detentie in Kamp Vught, sterft Abraham daar. Hij bereikte de leeftijd van negenenveertig jaar. Op de sterfakte wordt aangegeven dat hij is bezweken aan een combinatie van een zwak hart en longkanker. De Duitsers verzonnen geregeld doodsoorzaken om hun eigen rol in de dood weg te poetsen. Vermoedelijk is dit ook hier het geval.
Na een internering van ruim zeven maanden werden ook Mina en Gerard vanuit Kamp Vught op transport gezet. Op 15 november 1943 vertrok vanuit Vught een trein naar Kamp Westerbork, en verder naar Auschwitz. Het transport betrof vooral gedeporteerden die volgens de maatstaven van de nazi’s geschikt waren voor het verrichten van dwangarbeid. Bij aankomst in Auschwitz-Birkenau werd het leven van Mina en Gerard en de 1147 anderen uit dit transport om die reden in eerste instantie nog gespaard. In Auschwitz hebben ze nog gewerkt. Na de oorlog werd geconcludeerd dat beiden het niet hadden overleefd en uiterlijk 31 januari 1944 in Auschwitz moeten zijn omgekomen.
Ondertussen verbleef Salomon (Salo) nog steeds in kamp Westerbork. Hij werkte bij de Ordedienst van het kamp, die samengesteld was uit de Joodse gevangenen. Een van de personen die hij vanwege zijn functie bij de Ordedienst leerde kennen was Roos de Wolff (1920). Zij was op diverse plaatsen ondergedoken geweest, maar verraden en eind 1944 opgepakt. Via de gevangenis in Assen kwam ze als strafgeval in kamp Westerbork. Ze werd na aankomst in de aardappelschilkeuken tewerkgesteld en later moest ze buiten het kamp op het land werken.
Salo en Roos kregen een relatie en kort na de bevrijding, op 8 juni 1945, trouwden ze in een van de oude vluchtelingenkampbarakken van kamp Westerbork. Er waren buiten enkele andere oud-kampgevangenen niet veel gasten aanwezig. Van Roos familie was er niemand; ze was enig kind en haar ouders waren in een concentratiekamp in Oost-Europa vermoord.
Acht dagen na hun huwelijk vertrokken Salo en Roos uit kamp Westerbork. Ze verbleven enige tijd bij kennissen van Salo in Apeldoorn. Na enige omzwervingen vond Salo werk bij de Philips-fabriek in Weesp. Het gezin, inmiddels waren er twee dochters geboren, vestigde zich uiteindelijk in het kleine dorpje Nederhorst Den Berg.