Rosy Lilienfeld werd geboren op 17 januari 1896 in Frankfurt. Ze was de dochter van Ludwig Lilienfeld (1854-1935) en Esther Lilienfeld-Ehrmann (1866-1948). Ludwig was ‘wisselmakelaar’. Rosy had een broer, Fredy, die in 1913 op 20-jarige leeftijd overleed. Vader Ludwig Lilienfeld stierf in 1935. Rosy woonde in 1939 met haar moeder aan de Arndtstrasse in Frankfurt.
Rosy Lilienfeld
- Voornaam
- Rosy
- Achternaam
- Lilienfeld
- Geboortedatum
- 17 januari 1896
- Geboorteplaats
- Frankfurt
- Sterfdatum
- 30 september 1942
- Sterfplaats
- Auschwitz
Rosy was tekenares/illustrator van beroep. Zo maakte zij bijvoorbeeld 33 illustraties bij het boek ‘Legende van de Baalschem’ van Martin Buber. Dit boek werd uitgegeven in 1933 en hierin staat het Chassidisme, een kleine ultraorthodoxe richting binnen het Jodendom, centraal. In het gemeenteblad van de Joodse gemeenschap van Frankfurt van april 1933 vertelde Rosy het illustreren van dit boek als een geweldige en prachtige opdracht te zien. Ze wilde de Joodse mystiek van de tekst ook in de schilderingen laten zien; niet alleen datgene dat je met het oog ziet, maar ook de verbinding tussen vergankelijkheid en het eeuwige, het eindige en het oneindige. Rosy Lilienfeld maakte veel meer tekeningen en illustraties bij Chassidische verhalen en Joodse kunst, door anderen gekenmerkt als romantisch verlangen naar het onbereikbare. Ze werkte vanuit een atelier in het Städel Museum, waar haar kunst ook te zien was.
'Ik bewonderde haar en had tevens angst of het tedere meisje tegen het aanstormen van de inwendige gezichten was opgewassen.’
In 1935 schrijft Dr. Sascha Schwabacher over de toen 39-jarige kunstenares:
‘Rosy Lilienfeld leefde in een bijzondere wereld. In de werkelijkheid haast steeds op de ene plaats, in Frankfurt, haar vaderstad, maar in het onwerkelijke leven van de kunst in noord en zuid, hemel en hel, in het grenzeloze. Zoals een arbeider dagelijks in weerwil van wind en weer naar zijn werkplaats gaat, zo gaat Rosy Lilienfeld in haar atelier in het Staedel. Meestal zelfs twee keer per dag. Te zitten met een pen in de hand en naar haar binnenste te horen op de stemmen, die er levendig worden door aanleiding van een boek of een gezicht, van een denkbeeld betekent: l e v e n s i n h o u d, gestalte te geven, wat men schouwt: l e v e n s v r e u g d e. Het is deze innigheid die ons in de ban houdt, als we haar tekeningen beschouwen: de hete adem, die uit de lichamen stijgt, het ritme, die inzet en verder zwaait van gestalte naar gestalte, van blad naar blad. Als ik haar de eerste keer kwam opzoeken in haar atelier, had ze zich gewaagd aan de moeilijkste motieven van het oude testament. Zij stond tussen haar grootformaat tekeningen, een klein, schuw, blond meisje met wijd opengesperde blauwe kinderogen. Reeds destijds was er emfaze in elke vorm van deze grandioos getekende beelden, die benauwd maakte. Ik bewonderde haar en had tevens angst of het tedere meisje tegen het aanstormen van de inwendige gezichten was opgewassen.’
In 1939 vluchtte Rosy naar Nederland. Vanaf november 1939 stond ze eerst op drie verschillende adressen in Rotterdam ingeschreven en haar laatst bekende woonadres is aan de Abstederdijk 317a in Utrecht. Op 4 augustus 1942 kwam ze aan in kamp Westerbork, vanwaar ze drie dagen later, op 7 augustus, werd gedeporteerd naar Auschwitz. Daar is ze korte tijd later vermoord. Haar officiële sterfdatum is vastgesteld op 30 september 1942.