Philip Boas is geboren in 1906 in Amsterdam. Hij was de zoon van Samuel Boas (1887-1939) en Esther Lakmaker (1884-1943). Vader Samuel was groentehandelaar op de markt.
Philip bezat in 1930 een groentewinkel in de Haarlemmerstraat in Amsterdam. In 1933 verkocht hij deze winkel en vertrok naar Indonesië, waar familie van hem woonde. In 1934 keerde hij terug naar Nederland.
Philips ouders Samuel en Esther en een vriend staand voor de winkel van Philip, Haarlemmerstraat in Amsterdam, circa 1930.
Philip Boas
- Voornaam
- Philip
- Achternaam
- Boas
- Geboortedatum
- 31 mei 1906
- Geboorteplaats
- Amsterdam
- Sterfdatum
- 30 augustus 1948
- Sterfplaats
- Den Haag
In 1934 trouwde hij met Suze Sara Schoonhoed, de dochter van een groothandelaar in fruit in Den Haag. Suze werkte voor haar huwelijk in het bedrijf van haar vader. Ze was chauffeuse, ze was de eerste vrouw in Den Haag met een groot rijbewijs en de tweede in Holland met een rijbewijs voor motorfietsen. Philip begon een groentewinkel in de Galvanistraat in Den Haag. Toen het slecht ging met de onderneming verkocht hij de winkel en ging op een bakfiets verder met de verkoop van groente en fruit.
Voor de oorlog werden hun twee zonen geboren, Samuel (Boy) in 1935 en Elias (Eddy) in januari 1940. Hun dochter Estelle werd na de oorlog, in 1947 geboren. Het gezin was niet-religieus Joods, maar hield zich aan een aantal tradities. Suze weigerde bijvoorbeeld varkensvlees of schaaldieren op tafel te zetten.
Philip en Suze
Het hele gezin Boas overleefde de oorlog. Toen de oorlog uitbrak woonde het gezin in de Kraaijenhofstraat 39 in Den Haag. De broer van Philip, Abram Boas en zijn vrouw Rozetta Boas-van Praagh, woonden op de eerste verdieping in hetzelfde huis, Suzes zuster op de derde. Suzes broer, Hartog Schoonhoed, woonde naast hen.
In 1942 slaagde Suze er via de Joodse Raad in Den Haag in om een Sperre voor de familie te regelen en een baantje voor haar man bij de Joodse Raad. Hij werd transportinpakker. Ook schoonzus Rozetta had een baantje bij de Joodse Raad, het is bekend dat zij in december 1942 aardappelschilster was.
De oudste zoon van het echtpaar, Boy (Samuel), was op dat moment zeven jaar. In zijn herinnering gingen de gebeurtenissen als volgt: de families kregen een oproep zich te melden om naar kamp Westerbork getransporteerd te worden. Suzes broer Hartog was nog even vrijgesteld. Abram Boas en zijn vrouw Rozetta gaven gehoor aan de oproep, evenals Suzes zuster. Zij allen zijn niet teruggekeerd. Philip en Suze en hun kinderen kregen uitstel, doordat Philip van een bevriende arts papieren gekregen had om zich in een ziekenhuis te laten opnemen. Een nieuwe oproep volgde, volgens Boy stond Philip al in de rij te wachten om zich te melden, toen Suze hem uit die rij trok. Ze had via een oom een baantje voor haar man bij de Joodse Raad geregeld. Philip kreeg de vreselijke taak om meubels en andere bezittingen uit de huizen van gedeporteerde Joden te halen.
Door het werk dat Philip voor de Joodse Raad deed, hoorde de familie Boas bij de allerlaatste Joden die uit Den Haag gedeporteerd werden. Boy vertelt dat ze midden in de nacht, niet door Duitsers maar door Nederlanders, uit hun huis gehaald werden. Het ging op een brute manier: “Ze hebben ons van de trap gegooid en in een vrachtwagen gesmeten!” Op 29 september 1943 kwam het gezin in kamp Westerbork aan.
In het kamp sorteerde Suze zilverpapier, dat werd in de oorlog door de Duitsers gebruikt tegen radar. Philip kon goed met paarden omgaan. Hij mocht met paard en wagen het kamp uit om bijvoorbeeld melk bij boeren te halen. Vanwege een uitbraak van kinderverlamming was de school in kamp Westerbork tijdens het verblijf van de familie Boas gesloten. Boy, acht jaar, heeft in die periode met wat vriendjes in het kamp rondgescharreld. Wie voor Eddy van drie jaar zorgde is onbekend.
Boy en Eddy
“De wil van onze ouders om te leven, hun vastberadenheid om hun kinderen te redden, heeft ons door alles heen gekregen.” Eddy Boas
Na 4 maanden, op 1 februari 1944, werd het gezin naar Bergen-Belsen getransporteerd. Boy beschrijft zijn indruk van dat kamp: “Je werd daar geduwd, geschopt, gedaan. Het was allemaal huilen en geschreeuw. In Bergen-Belsen was het somber, donker, stapelbedden. Ik lag op een bovenbed. Op een gegeven moment werd alles vies en had ik altijd jeuk en als je moest plassen moest je naar buiten. Wc kan ik me niet herinneren. Er liepen ratten. Mensen gingen slecht met elkaar om. Hele vieze mensen allemaal, allemaal andere talen door elkaar. Het was een hele rotzooi. Rotzooi, anders kan ik het niet omschrijven. In Westerbork werd je nog als mens behandeld, maar in Bergen-Belsen…”
Kaart uit Bergen-Belsen
Suze werkte in Bergen-Belsen in de keuken, ze schilde aardappels. Philip werkte in Bergen-Belsen in een magazijn en werd later met anderen ingezet bij de verzorging en het mennen van paarden in het kamp. Hij moest onder andere helpen bij het vervoeren van omgekomen gevangenen. Jongste zoon Eddy zegt hierover: “Dat gaf hem de mogelijkheid om eten van de paarden te stelen en dat aan ons te geven. Mijn broer Boy volgde onze vader terwijl hij de doden ophaalde. Mijn vader liet een aardappel, een wortel of een raap vallen, mijn broer kroop tussen de mensen door die om de wagen heen stonden om te zien of er op de kar bekenden van hun lagen. Boy raapte de knol snel op en rende naar mijn moeder. Zo lukte het ons om extra eten voor ons gezin te bemachtigen.’ Boy verwilderde in het kamp, hij werd een jongetje dat heel goed eten kon ‘organiseren’, zoals hij later zelf zegt.
Toen in april 1945 de geallieerden het kamp Bergen-Belsen naderden, besloot de SS de gevangenen naar een ander kamp te transporteren. Het gezin Boas vertrok op 9 april met de derde trein, met bestemming Theresienstadt. Deze trein kreeg later de naam ‘het verloren transport.’ Hun trein reed wekenlang tussen de frontlinies heen en weer, vele gevangenen overleefden de reis niet. Boy vertelt hierover: “Mijn moeder verliet eens de trein om eten te zoeken. Ze stond ergens op een heuvel en ze zag op een gegeven ogenblik die trein wegrijden Haar doodzieke man lag daarin en haar twee zonen, wij met zijn drieën. Toen was mijn moeder te laat, was de trein al weg. Ze is op een andere trein gegaan, die stond op een gegeven moment op een ander station naast onze trein. Toen maakte ze me wakker: “Boy, Boy, mama is er weer”. Die andere trein is doorgereden, op een brug gekomen, de lucht in gevlogen.”
De Russen bevrijdden op 23 april de gevangenen. Ze werden ondergebracht in de verlaten huizen en gebouwen in het dorp Tröbitz. Toen Eddy tekenen van typhus kreeg verplaatsten de Russen de familie naar Riesa, 80 kilometer van Leipzig. Philip en Boy stroopten de omgeving af om aan voedsel te komen. Het lukte Philip om met zijn gezin een lift te krijgen in een Russische jeep, tot de oever van de Elbe. Daar werd het gezin uitgewisseld tegen zes zigeuners, de zigeuners oostwaarts, de familie Boas westwaarts. Van een Engelse officier kregen ze medicatie voor de zieke Eddy en een treinticket naar Nederland, 51 dagen nadat de familie Bergen-Belsen verlaten had.
Onderweg naar Nederland zei vader Philip tegen zijn zoon Boy: “Nu mag je niet meer stelen. We gaan weer naar Nederland en straks gaan we de grens over en dan is alles anders en alles mooier. Stelen mag alleen maar in Duitsland.”
De ontvangst in Nederland was een deceptie. Hun huis aan de Kraijenhoff¬straat bleek bewoond, de bezittingen van de familie stond bij de buren aan de overkant. De familie moest een paar nachten op de grond in een klooster slapen, vervolgens bij een kennis. Ze kregen later het kapotgeschoten huis van een rabbijn.
Pasfoto 1945
Het lukte Philip en Suze om hun leven in Den Haag weer op te bouwen. In 1947 werd hun dochter Estelle Clare geboren. Philip overleed echter in 1948. In 1954 voerde Suze hun eerdere plannen uit en vertrok met haar kinderen naar Australië. Boy had last van de traumatische gebeurtenissen uit zijn jeugd en had moeite om zich aan te passen. Hij keerde in 1959 terug naar Nederland, maar hij heeft uiteindelijk later zijn leven op de rails gekregen. Eddy bleef in Australië wonen en stichtte daar een gezin. Hij schreef het boek: ‘I’m not a victim, I am a survivor’ over de oorlogsperiode (https://eddyboaspublishing.com.au). Suze Boas-Schoonhoed overleed in 2001 in Australië.