Nelleke van Cleeff

Het huis aan de Straatweg 150 in Hillegersberg was de plek van de eerste zeven gelukkige jaren in het leven van Nelleke van Cleeff. Haar ouders trokken, na hun huwelijk in 1929, als eerste bewoners in dit statige hoekhuis met drie verdiepingen. Hillegersberg, vlakbij Rotterdam gelegen, ontwikkelde zich in die jaren sterk, met nieuwe huizen, straten en wijken, gebouwd tussen de weidse plassen. Tegenover het huis van de familie Van Cleeff, lag aan de Bergse Achterplas het nog steeds bestaande Lommerrijk met de grote speeltuin, de aapjes en met wagentjes waarin je werd voortgetrokken door paardjes. Alles was aanwezig voor een onbezorgde jeugd.

Het huis aan de Straatweg in Hillegersberg

Nelleke van Cleeff

Voornaam
Nelleke
Achternaam
van Cleeff
Geboortedatum
05 juni 1933
Geboorteplaats
Hillegersberg
Sterfdatum
04 juni 2018
Sterfplaats
Alphen aan den Rijn

Het leven van de familie Van Cleeff is uitgebreid beschreven in het boek ‘De redding van de familie Van Cleeff’, geschreven door Auke Kok en Dido Michielsen uit 2015. Daarnaast hebben zowel Nelleke als haar oudere zuster Liesel meegewerkt aan het project van Steven Spielberg, die wereldwijd 52.000 overlevenden van de Holocaust liet interviewen voor zijn ‘Shoah-project’.
Nelleke vertelde haar verhaal op 62-jarige leeftijd, gezeten naast haar tweede echtgenoot Hilbert Kalfsbeek, die haar tijdens het interview, maar ook in haar leven, liefdevol ondersteunde. Ze oogde kwetsbaar op de video, aarzelend, in haar heldere blauwe ogen waren geregeld haar emoties te lezen, ze realiseerde zich tijdens het vertellen weer hoe eenzaam, miskend en onbeschermd ze in de oorlogsperiode geweest was, en hoe haar leven hierdoor getekend is. Ze keek geregeld opzij naar Hilbert, om bij hem bevestiging te zoeken of ze het allemaal wel goed deed.

Nelleke Kalfsbeek-van Cleeff tijdens het interview

Dit portret is samengesteld op basis van bovenstaande bronnen, en geschreven door Annelies Kok op verzoek van Nellekes dochter Marlies Meijer.

Nelleke van Cleeff werd geboren op 5 juni 1933 in Hillegersberg. Haar doopnamen waren Nelly Johanna. Tijdens haar onderduikperiode heette ze Nelly. Ze wilde deze naam echt nooit meer gebruiken en had in een gesloten enveloppe met de tekst ‘Te openen na mijn dood’ uitdrukkelijk verzocht om deze naam niet op haar rouwkaart te gebruiken.
Nellekes oudere zuster was Liesel Martha. Zij is geboren op 13 januari 1931.
Nellekes vader was Ernst van Cleeff, haar moeder Gretchen van Cleeff-Simon.

Ernst Salomon van Cleeff is geboren op 8 september 1899 in Rotterdam. Hij was de zoon van Tobias van Cleeff en Johanna van Cleeff-Fleck. Ernst had een broer, Arthur, en een zus, Frieda.

Ernst werd in 1929 directeur van het familiebedrijf ‘Cleco’ dat door zijn vader in 1885 was opgericht. ‘Cleco’ stond voor ‘Van Cleeff & Co’s Magazijnen en Fabrieken’, het was een fabriek en groothandel in bedartikelen, waaronder matrassen. Ernst had zich op deze opvolging voorbereid door na de HBS eerst bij de Twentsche Bank te werken, vervolgens naar de textielschool in Manchester te gaan en een stage te lopen bij de Wollendekenfabriek Nederland in Geldrop. En bij ‘Cleco’ had hij als twintiger een volautomatische boekhoudmachine geïntroduceerd. De hoofdvestiging van het bedrijf stond aan de Gedempte Botersloot in Rotterdam.
Nelleke heeft daar tot aan haar huwelijk met Gerard Meijer als assistente gewerkt.

Ernst was 30 jaar toen hij op 28 september 1929 in Berlijn trouwde met Gretchen Simon. Gretchen was toen 19, ze heette voluit Margarete Amelie Wilhelmine. Zij is geboren op 4 april 1910 in Berlijn. Ook haar ouders, Hugo Simon en Martha Simon-Knopf kwamen uit een milieu van Joodse fabrikanten. Gretchens vader was niet in het familiebedrijf gegaan, hij was arts geworden. Gretchen had een jongere broer, Robert.
Ernst en Gretchen hadden elkaar leren kennen op de bruiloft van Arthur van Cleeff, de jongere broer van Ernst, Gretchen was een nicht van de bruid, Lily Simon. Ze waren meteen voor elkaar gevallen en negen maanden later vond hun huwelijk plaats.

Ernst was een zachtmoedige en diplomatieke man. Hij was ook muzikaal. Gretchen daarentegen was druk, frivool, charmant en ze had de eigenschap dat ze zich met ‘alles’ bemoeide. Ze was intelligent en sprak haar talen.

Hun twee dochters, Liesel en Nelleke, werden dus in 1931 en 1933 geboren. Moeder Gretchen zorgde voor haar dochters en voor het huishouden. De kinderen hadden ook een kinderjuffrouw, Juffie. Juffie verwende de meisjes graag, zeer tegen de zin van hun moeder, die zag dat de meisjes haar neiging tot corpulentie geërfd hadden. Dit in tegenstelling tot het slanke postuur van haar man.
Ernst nam vaak zakenrelaties mee voor lunch of diner, dan bereidde Gretchen zelf de maaltijden.
Muziek was belangrijk voor het gezin. In de grote hal stond de Steinway-vleugel van Ernst en Gretchen zorgde ervoor dat Liesel pianoles kreeg en Nelleke viool leerde spelen. Gretchen plande voor haar dochters tripjes naar bezienswaardigheden en als het even kon reisden ze naar Beieren, waar Gretchens ouders een groot chalet bezaten. Niet voor niets noemde Ernst zijn vrouw ‘de Directeur Entertainment’.
Op de avonden dat Ernst thuis was, nam hij zijn beide dochtertjes vaak op de knie en deed voor het slapengaan spelletjes met ze. De kinderen waren dol op hun vader.
Hun moeder was streng, Gretchen bracht Liesel en Nelleke met Pruisische tucht discipline en etiquette bij. Ze sprak Duits met hen, zodat de kinderen deze taal goed machtig waren.
Het gezin was liberaal Joods. Ze waren geregistreerd als Nederlands-Israëliet, maar leefden niet volgens de Joodse tradities. Als kind hadden Liesel en Nelleke niet het bewustzijn dat ze Joods waren, dat drong pas tot ze door tijdens de oorlogsjaren. Ze gingen, net als de andere kinderen uit het dorp, naar de openbare school in Hillegersberg. Met Kerstmis kwam er een kerstboom, en met Pasen werden er ook bij hen eitjes geverfd en verstopt.

De bewuste herinnering van Nelleke begon bij de aanvang van de oorlog. Ze vertelde in het Shoah-interview dat in 1995 met haar gehouden is, hoe ze het bombardement van Rotterdam beleefd heeft. Het was 14 mei 1940. Nelleke was zeven, haar zus was negen jaar. De meisjes stonden voor het zolderraam, hun vader had zijn armen om zijn dochters heengeslagen. De meisjes hoorden de knallen, zagen de explosies en de dikke donkere wolken boven Rotterdam. Ze huilden. Hun vader zei niets.
Later bleek dat het kantoor en de showroom van zijn bedrijf geraakt en vernietigd waren. Gelukkig heeft de vader van Ernst, de oprichter van het bedrijf, dit niet mee hoeven te maken, hij overleed net ervoor, op 12 april 1940.
Ernst zette zijn bedrijf voort in een noodgebouw, tot het in mei 1942 overgenomen werd door een Duitse ‘Verwalter’.

Het was Gretchen in december 1938 net op tijd gelukt om haar ouders naar Nederland te halen. Haar vader Hugo kon als Joods arts in Duitsland in de loop der jaren steeds minder goed zijn praktijk voeren, en dit werd hem in september 1938 helemaal verboden. Hugo en Martha Simon verhuisden naar Scheveningen. Hugo Simon overleed een half jaar later, volgens de artsen aan ‘verkalking en blaasverlamming’, maar volgens zijn familieleden aan een gebroken hart.

Het heeft diepe indruk gemaakt op Nelleke. Met name is ze het beeld dat haar sterke vader huilde nooit vergeten.

Ernst zal geprobeerd hebben het uit te leggen. Dat ze weg moesten, dat dat veiliger was. Dat ze niet samen konden blijven, maar dat de meisjes gingen logeren op een leuk plekje buiten de stad, waar ze buiten konden spelen. En hij had ze nog iets heel belangrijks verteld: zolang ze van papa en mama gescheiden waren, heetten ze geen Liesel en Nelleke van Cleeff, maar Liesje en Nelly Hoogendijk. Hij heeft hen op het hart gedrukt dit nooit te vergeten. Pas als ze weer samen waren, mochten ze weer Liesel en Nelleke van Cleeff heten.

Gretchen probeerde de oorlogsdreiging zo lang mogelijk voor haar dochters verborgen te houden. Ze organiseerde nog steeds uitstapjes en verkleedpartijen en de kinderen mochten ook nog op straat spelen. Ze probeerde haar kinderen zoveel mogelijk af te schermen voor de dreigende wereld. Nelleke kon zich nog herinneren dat ze zei: ‘Meisjes, we eten bananen zolang het nog kan, want er zullen nog wel andere tijden komen.’ Toen kon ze niet begrijpen wat dit betekende.
De maatregelen tegen de Joden namen toe. Nelleke en Liesel moesten naar een school alleen voor Joodse kinderen, waarvoor ze een flink stuk verder moesten lopen. Ook mochten ze niet meer buitenspelen, niet meer naar het zwembad of de dierentuin. Ook het favoriete uitje naar Park Plaswijck werd verboden.
Het Joodse schooltje moest na enkele maanden sluiten. Gretchen regelde een privélerares voor een groepje Joodse kinderen.
De kinderen begonnen te beseffen dat hun ouders in spanning zaten. Nelleke vertelde hierover: ‘Je wist niet waar het over ging en waarom het zo was, maar er was iets en wat er dan was, dat wisten we niet. Maar ik weet wel dat mijn moeder heel erg bezig was om me zo goed mogelijk te voeden en ik herinner me dus iets vaags als kleren die verzameld moesten worden en we kregen ook vaak te horen van: “Zeg maar niks.” Totdat we dus die ster gingen dragen, maar dan zit je al in de oorlog.’

De Jodenster moest altijd gedragen worden. Gretchen heeft dit voor haar dochters heel praktisch opgelost: ze naaide voor de meisjes een lichtblauw hesje met daarop de Davidsster. Die kon over de kleren aan als ze naar buiten gingen. ‘En als iemand je vraagt of je het erg vindt om een ster te dragen, dan moet je zeggen: Nee, ik ben er trots op.’ Dit prentte Gretchen haar dochters in. Nelleke en Liesel waren vooral trots op het leuke bolerootje.

Er volgden meer maatregelen tegen de Joodse bevolking. Het eigendomsrecht van hun huis werd hen afgenomen. Ernst moest zijn auto inleveren, daar reed nu de politie in. Omdat Ernst nog betrokken was bij zijn inmiddels door een Joodse Verwalter beheerde bedrijf, had hij een speciale pas waarmee hij als Jood gebruik mocht maken van de tram.
In Amsterdam kwamen aan het begin van de zomer van 1942 de eerste deportaties op gang. Rotterdam volgde rond juli 1942. De oproepen om zich te melden voor tewerkstellingen in Duitsland gingen rond, de dreiging voor de Joodse bevolking werd steeds groter.

 Nelleke, Gretchen en Liesel in 1942, kort voor de onderduik. Deze foto werd gemaakt ter ere van de koperen bruiloft van Ernst en Gretchen.

Het was op een avond in de zomer van 1942 dat het echtpaar Van der Meer aanbelde aan het huis aan de Straatweg. Ary en Riemke van der Meer woonden om de hoek, aan de Prins Bernhardkade. Ze waren gereformeerd, hun geloof was voor hen de reden om in verzet te komen tegen de bezetter.
Ernst en Gretchen kenden Ary en Riemke nauwelijks. Groot moet dan ook hun verbazing geweest zijn toen ze de boodschap hoorden die het echtpaar bracht: ze vonden dat Ernst en Gretchen moesten onderduiken, en wel onmiddellijk, en zij zouden helpen.
Natuurlijk moesten Ernst en Gretchen aan het idee wennen. Gretchen was hier eerder aan toe dan Ernst. Wat hen tegenhield was het vooruitzicht dat ze apart zouden moeten onderduiken, de familie Van der Meer had voor Ernst en Gretchen plaats gevonden in het bovenhuis van familie De Jong in Rotterdam, maar voor de meisjes was dit geen goede plek: hoe kon je nou twee jonge meisjes, van negen en elf opsluiten op een plek waar ze zich heel stil moesten houden en niet naar buiten mochten! Voor de meisjes zou een andere plek gevonden moeten worden.
Gretchen liet zich door Ernst overhalen, er was geen andere keuze dan te accepteren dat haar gezin gescheiden de onderduik in moest gaan.

In oktober 1942 stonden er twee Nederlandse leden van de SS voor de deur, ze kwamen het gezin halen. Ernst kon voorkomen dat ze meteen mee moesten, hij overblufte de twee mannen door te vertellen dat de Verwalter van zijn zaak een persoonlijke vriendin van Hitler was en dat zij het was die hem die pas voor het openbaar vervoer gegeven had. De mannen zouden uitzoeken of dit verhaal klopte, ze garandeerden dat ze de volgende avond zeker zouden terugkomen.
Het gezin moest meteen onderduiken, diezelfde avond nog. Het lukte om hun meest waardevolle bezittingen naar de familie Van der Meer te brengen, het kostbare zilveren familiebestek met het monogram ‘vC’ erop en tienduizenden guldens, die Ernst had weten achter te houden toen hij zijn bezit moest inleveren bij de Lippmann-Rosenthal-bank. Het geld werd verstopt in de Bosatlas van de familie Van der Meer.
Gretchen, praktisch als altijd, verzamelde de belangrijkste zaken in tassen en ging de deur uit om nog wat voedsel te bemachtigen. Aan Ernst was het de taak om zijn dochters te vertellen wat er ging gebeuren. Maar hoe vertel je zoiets? Het heeft diepe indruk gemaakt op Nelleke. Met name is ze het beeld dat haar sterke vader huilde nooit vergeten.
Ernst zal geprobeerd hebben het uit te leggen. Dat ze weg moesten, dat dat veiliger was. Dat ze niet samen konden blijven, maar dat de meisjes gingen logeren op een leuk plekje buiten de stad, waar ze buiten konden spelen. En hij had ze nog iets heel belangrijks verteld: zolang ze van papa en mama gescheiden waren, heetten ze geen Liesel en Nelleke van Cleeff, maar Liesje en Nelly Hoogendijk. Hij heeft hen op het hart gedrukt dit nooit te vergeten. Pas als ze weer samen waren, mochten ze weer Liesel en Nelleke van Cleeff heten.

Marie de Jong, de dochter van de onderduikgevers van Ernst en Gretchen, haalde de meisjes op. Het afscheid van hun kinderen moet voor de ouders onmenselijk geweest zijn. Waarschijnlijk hebben noch de meisjes noch hun ouders kunnen beseffen wat hen nog boven het hoofd hing.
Nelleke herinnerde zich dat haar moeder zei dat ze een koffer zou nasturen met al hun speeltjes en kleding. ‘Die koffer is natuurlijk nooit aangekomen. Daar hebben we jaren op gewacht,’ zou ze later zeggen. En dat ze moesten lopen naar de trein, en halverwege, ergens achter Hillegersberg, had Marie gezegd dat ze hun bolerootje moesten uitdoen. ‘Maar dat mag niet’, had ze geroepen. ‘Vinden pappie en mammie dat wel goed?’ Ze vroeg zich ineens af hoelang ze haar ouders en haar huis niet meer zou zien. Ze durfde het niet te vragen.

Ernst en Gretchen gingen ’s avonds, apart, naar hun schuiladres, op een half uur lopen vanaf hun huis. Hun onderkomen was in Van Maanenstraat, nummer 5a, op de tweede verdieping. Daar maakten ze kennis met het gereformeerde echtpaar Jan en Nel de Jong. Ze kregen het voor- en het tussenkamertje. Ze zouden met de pot mee-eten en Ary van der Meer, die directeur was van een bakkerij, zou voor brood en bonnen zorgen. De Van Cleeffs betaalden voor hun onderkomen tien gulden huur per week. Ze moesten muisstil zijn als er bezoek kwam, en ze mochten de wc niet doortrekken als de familie op zondag naar de kerk ging. Het feit dat zich tegenover het huis een zwembad bevond, maakte het verblijf betrekkelijk veilig.
In deze beperkte ruimte zouden Ernst en Gretchen tweeëneenhalf jaar moeten verblijven. Ze zouden in die periode slechts één keer buitenkomen, dat was op Kerstavond 1944. Op die avond hadden Ary en Riemke van der Meer hen uitgenodigd om bij hen te komen eten en de avond samen door te brengen. Ze zouden die traditie jarenlang volhouden, totdat het gezien hun leeftijden niet meer mogelijk was.

Voor de twee meisjes volgden omzwervingen. Ze kwamen eerst in Wassenaar terecht, bij de voormalig directeur van het Haagse Gemeentemuseum. Daar kregen ze te horen dat ze de volgende dag naar een vriendin van de vrouw des huizes zouden gaan, zij was een Joodse, ze heette Annelies Lewin, en ze was getrouwd met een niet-Joodse sportleraar. Ze konden daar een paar weken blijven. Nelleke en Liesel herinnerden zich dat dit fijn was, het echtpaar was heel vriendelijk, dit was de leuke logeerpartij die hun vader hen in het vooruitzicht had gesteld.
De meisjes moesten echter verder. Ze kregen op een dag van Annelies Lewin te horen dat het haar eindelijk gelukt was om een adres te vinden waar ze voor langere tijd veilig zouden zijn. Dat was op een boerderij in Putten, waar de gereformeerde gemeenschap tal van Joden veiligheid bood.
Hier hadden de meisjes het zwaar, hier was geen geborgenheid. Ze sliepen niet bij het boerengezin, maar op de hooizolder. Ze moesten overdag hard werken, Nelleke zou later zeggen: ‘We moesten spinnen, we moesten alsmaar spinnen daar. Wat natuurlijk niet ging, want we hadden het nog nooit gedaan. Urenlang aardappels schillen en urenlang spinnen en allerlei dingen doen.’
Wat misschien het meest traumatische was, waren de nachten. In het boek ‘De redding van de familie Van Cleeff’ is hierover het volgende te lezen:

Nelleke merkte hoe de boer, die ze in gedachten ‘de man met de baard’ noemde, de hooizolder op klom en bij haar zusje ging liggen. Wat er precies gebeurde, kon ze niet zien of horen, maar ze voelde dat het niet pluis was. Overdag durfde ze aan Liesel niets te vragen en daardoor leek het of er geleidelijk aan een vreemde, niet-benoembare spanning tussen hen ontstond. De zusjes, die voor de oorlog al niet zoveel samen hadden gespeeld, groeiden langzaam uit elkaar.
De man met de baard maakte het allemaal nog erger door de angstige meisjes te verzekeren dat ze tot het einde van de oorlog op de boerderij zouden blijven. Enige dankbaarheid was dus wel op z’n plaats, vond hij. Nelleke, de jongste van de twee, leed onder vreselijke heimwee. Ze smachtte naar een kus of een knuffel van haar ouders, en hoopte dat iemand eens troostend een arm om haar heen zou slaan. De negenjarige was alleen met haar gevoelens, die ze met niemand kon delen. Ze klampte zich vast aan het visioen van de koffer met speelgoed en kleren, die haar moeder beloofd had na te sturen en die dus ieder moment kon arriveren.

Na enkele maanden moesten Liesel en Nelleke weg uit Putten, het was daar niet meer veilig, veel onderduikers in die omgeving werden slachtoffer van de Jodenjacht. De kinderen werden naar Blaricum gebracht, waar ze op een zonnige bovenkamer binnen moesten blijven. Ze vonden het daar fijner dan in Putten. Het zouden de laatste dagen zijn dat ze samen in onderduik waren.

Liesel werd als eerste opgehaald. Ze ging naar Soest, waar ze terechtkwam bij een echtpaar van in de zestig, bij Cornelis en Alida Klaarhamer. Deze mensen hadden een volwassen dochter die in het door Japan bezette Indië woonde en om wie ze zich grote zorgen maakten. Ze namen Liesel op als een eigen dochter en gaven haar geborgenheid. Liesel leerde van Alida veel van tuinieren, ze hielp met de was en met kleren verstellen. Ze mocht weer kind zijn bij dit echtpaar, ze speelde buiten en las de boeken van de dochter des huizes. Het was vredig en ontspannen, misschien wel meer dan bij haar moeder thuis, hier had ze geen last van de dagelijkse dwang van Gretchen.

Ook Nelleke kreeg een nieuw onderkomen, dat was in het begin van 1943. Zij kwam terecht in Driebergen, aan de Welgelegenlaan 29. Hier hadden de gezusters Lammerdina Elisabeth en Jacoba Maria Holst voor de oorlog een tehuis waarin ze kinderen met gezondheidsproblemen opvingen. Deze kinderen werden aan het begin van de oorlog naar huis gestuurd, nu werd hun huis bevolkt door zo’n tien Joodse kinderen, die voor niet-Joods doorgingen. Het huis was de één na laatste woning in de laan, die uitliep in een dennenbos. In de middenberm van de laan stroomde een watertje, waardoor de villa voor de Duitsers niet aantrekkelijk was om in te nemen. En wanneer de dames met de groep kinderen het bos introkken, keek niemand vreemd op, ze waren dat van de gezusters gewend.
Lammerdina Elisabeth werd door de kinderen tante Bep genoemd en haar zuster Jacoba Maria heette tante To.

Het huis van tante Bep en tante To aan de Welgelegenlaan

Voor Nelleke was dit het paradijs. Ze genoot van de gezelligheid en de drukte in het huis. Een jongen van elf vertrok en zij werd de oudste van de kinderen. Met plezier vervulde ze haar taken, zoals afwassen en opruimen. De tantes deden hun best om de oudere kinderen wat schoolse vaardigheden bij te brengen. Nelleke genoot van het dagelijks zingen van psalmen, en elke avond als ze door de tantes naar bed gebracht werd, bad ze dat zij, haar ouders en haar zusje maar gauw weer bij elkaar mochten zijn. Ze speelde met de kinderen in het dennenbos en zwommen in het vennetje. Ze genoot van de zondagen, dan aten ze van het mooie servies. Kortom, ze had het goed bij de tantes en na enkele maanden voelde het voor haar alsof tante Bep en tante To haar nieuwe ouders waren, en alle andere kinderen haar broertjes en haar zusjes.

Ernst en Gretchen wisten niet waar hun kinderen verbleven, maar door de contacten met de ondergrondse konden ze zo nu en dan wel hun kinderen een berichtje sturen. Ze verrasten Nelleke met een pakje, roze lintjes, een trui, schoenen en taaitaai. Er zat ook een fotootje van Liesel in, spelend met een jong poesje in de tuin van de Klaarhamers. Nelleke schreef, met behulp van de tantes, een bedankbriefje terug, met daarin een fotootje van haarzelf. Er was ook een briefje voor Liesel, die ze keurig volgens de met haar ouders gemaakte afspraak Lies noemde. Ze schreef onder andere: ‘Ik heb voor Mam een kleedje geborduurd en ik heb het kantje er ook op gezet en voor Pap heb ik een teekening gemaakt.’ Ze besloot met een P.S.: ‘Zeg, Pap, nu kan je zien of je al aan mijn vlechten kan trekken.

In het najaar van 1943 ging het mis. Nelleke speelde met wat andere kinderen uit het tehuis in het bos bij het vennetje, toen er een paar volwassenen langs wandelden. Nelleke schrok, ze herkende de mensen uit Hillegersberg, ze woonden vlak bij haar in de buurt. Ook zij werd herkend, de vrouw in het gezelschap kwam naar haar toe, ze zei: ‘Zo, daar hebben we Nelleke van Cleeff, en die zit ondergedoken.’ Nelleke stamelde dat ze Nelly Hoogendijk heette, maar het gezelschap liep alweer verder.

Op 15 november 1943 stopte een overvalwagen voor het huis aan de Welgelegenlaan. Het huis werd omsingeld, voor Nellekes gevoel waren er wel honderd agenten. De tantes moesten naar de keuken en de kinderen werden een voor een ondervraagd. Weer zei Nelleke dat ze Nelly Hoogendijk heette, maar ze werd niet geloofd. De kinderen en de tantes werden in de overvalwagen geladen, waar al andere opgepakte onderduikers in zaten. Ze werden naar Amsterdam, naar de Hollandsche Schouwburg getransporteerd. De tantes, met de kleinsten op schoot, begonnen een gezang te zingen:

 

Grote God, wij loven U, Heer o sterkste aller sterken!
Heel de wereld buigt voor U en bewondert uwe werken.

En van Johannes De Heer:

Als g’in nood gezeten,
Geen uitkomst ziet,
Wil dan nooit vergeten
God verlaat u niet.

 

Nelleke zou later verklaren dat deze herinnering misschien wel de grootste indruk op haar gemaakt heeft uit haar oorlogsperiode. Ze zal letterlijk zeggen: ‘…omdat ze ondanks het feit dat er dus iets heel ergs aan de hand was, ze toch bij ons bleven tot het laatste moment, en ze ons beschermd hebben waar ze konden en met ons gezongen hebben en we allemaal heel dicht tegen hen aankropen.’
Dat dit kerklied grote indruk maakte op Nelleke is later ook gebleken: ze had aangegeven dat dit gespeeld moest worden op haar uitvaart. En zo is het ook gebeurd in 2018.

Het is nooit duidelijk geworden wie het verraad gepleegd heeft. Het kan zijn dat het kwam doordat Nelleke herkend werd, ze heeft zich daarover heel lang heel schuldig gevoeld. Maar de overburen waren NSB’ers, het kan ook heel goed zijn dat zij het geweest zijn die de gezusters Holst verraden hebben.

Aangekomen bij de Hollandsche Schouwburg werden ze uit elkaar gehaald. Tante Bep gaf de baby van tien maanden aan Nelleke, ze zei: ‘Jij bent de oudste, jij krijgt de baby.’ Er was geen tijd voor afscheid en Nelleke werd voor de tweede maal beroofd van mensen die haar het liefste waren. Ze moest twee angstige dagen in de Hollandsche Schouwburg blijven. Al die tijd bleef de baby bij haar.

De gezusters Bep en To Holst werden overgebracht naar kamp Vught. Ze maakten het bunkerdrama van januari 1944 mee, waarbij 74 vrouwen opgesloten werden in een bunker van negen vierkante meter. Bep was een van de tien vrouwen die dit niet overleefde, To Holst werd levenslang door dit drama getekend.

Tante To en tante Bep

In 1996 heeft Nelleke in de Pieterskerk in Vught het gedenkraam van dit bunkerdrama onthuld. Op dit gebrandschilderde glas-in-loodraam staan een aantal vrouwenfiguren afgebeeld.

Gedenkraam in de Pieterskerk in Vught

Nelleke werd op 17 november 1943 op tram 9 gezet, naar het Centraal Station in Amsterdam. Eenmaal in de trein naar kamp Westerbork werd haar de baby afgenomen en ook de andere kinderen zag ze niet meer. Nelleke voelde zich dubbel schuldig, nu kon ze ook al niet voldoen aan het laatste verzoek van tante Bep om op de baby te passen.

Tot Nellekes verontwaardiging werden bij haar registratie in kamp Westerbork haar vlechten afgeknipt, ze had luizen. Ook was ze boos dat ze werd geregistreerd als Nelleke van Cleeff, en niet als Nelly Hoogendijk. Ze was herkend door vrienden van haar ouders, Annie en Alexander Bosman, die al sinds september met hun twee dochters in het kamp verbleven. Annie Bosman had haar gezegd dat ze hier weer gewoon Nelleke van Cleeff mocht heten, maar Nelleke was de belofte aan haar ouders niet vergeten en weigerde dat.
Annie en Alex Bosman stonden op de ‘Barneveldlijst’, een lijst waarop Joden stonden die ‘beschermd dienden te worden tegen transport, wegens verdiensten in de maatschappij’. Vanaf dat Nelleke in het kamp was, nam het echtpaar Bosman de verantwoordelijkheid voor haar op zich.
Het toen tienjarige meisje werd geplaatst in barak 35, het weeshuis. De meeste kinderen werden vanuit het weeshuis snel op transport gezet, maar Nelleke genoot dus de bescherming van het echtpaar Bosman. Het kan ook zijn dat ze niet weggevoerd werd, om haar ondergedoken ouders te ‘lokken’ om zich aan te geven.
Nelleke kon in deze periode de school bezoeken, maar buiten schooltijd moesten de kinderen zichzelf vermaken.
In ‘De redding van de familie Van Cleeff’ wordt deze periode als volgt beschreven:

Nelleke voelde zich eenzaam en angstig en ze trok zich zoveel mogelijk terug van alle drukte van rondhangende gevangenen. Op een nacht lag ze zo te woelen dat ze tijdens haar slaap uit haar driehoge stapelbed viel en haar heup bezeerde. Het deed lange tijd pijn, maar hoe vervelend dat ook was, ze leed nog het meeste aan het gebrek aan warmte en troost, alsof de klap op de harde koude grond haar nog meer dan anders deed beseffen dat ze er alleen voor stond. Ze was inmiddels elf geworden en ze was genoodzaakt om voor zichzelf te zorgen en voor zichzelf op te komen. Nelleke, klein voor haar leeftijd, voelde haar eigen kwetsbaarheid in deze boosaardige wereld: dit hoorde niet, dat mocht niet, en je moest vooral niet te veel opvallen, want dan ging je op transport.

Nelleke voelde zich niet op haar gemak bij het gezin Bosman, ze voelde zich dom in vergelijking met de twee dochters die in Rotterdam op het gymnasium hadden gezeten. Ze had het idee dat de familie op haar neerkeek. Ze wist niet dat Annie Bosman juist haar beschermengel was, aan wie het lukte om haar niet op de transportlijst te laten komen.

Nelleke groeide, haar kleren pasten niet meer. Uit haar schoenen moest ze een stukje leer knippen om de pijn in haar voeten te verzachten.
Het was op een bitterkoude winterdag vroeg in 1944 dat Nelleke bij de leiding werd geroepen: er was iemand voor haar gekomen. Het was Ary van der Meer. In het boek ‘De redding van de familie Van Cleeff’ een beschrijving van deze ontmoeting:

Ze vermande zich en liep aarzelend door de sneeuw naar hem toe en hoorde hem aan. Van der Meer stelde haar een paar vragen en Nelleke zag dat hij naar haar modderige voeten keek. ‘Ik ken u niet,’ zei ze toen. ‘Ik heet Nelly Hoogendijk.’ Hierna draaide ze zich om en liep weg van de slagboom richting haar barak aan de noordzijde van het kamp. Ze was trots op zichzelf, ze had woord gehouden. De belofte aan haar vader, dat ze pas weer Nelleke van Cleeff zou heten vanaf het moment van hun hereniging, stond recht overeind.

Het bericht dat Nelleke opgesloten zat in kamp Westerbork had dus haar ouders bereikt. En Ary van der Meer vatte daarna het plan op om het meisje te bevrijden uit het kamp, hij had vernomen dat dit misschien tegen betaling mogelijk was. Hiervoor had hij tienduizend gulden uit de Bosatlas meegenomen en ook een aantal groene, vierkante blikken vol met koeken uit zijn fabriek. Hij was dan ook teleurgesteld dat zijn plan mislukt was. Wel had hij Annie Bosman kunnen spreken en van haar had hij gehoord dat zij Nelleke onder haar hoede had genomen, en dat zij voor het kind een Sperre geregeld had.
Annie Bosman had Ary gesmeekt om niet nogmaals te proberen om Nelleke te bevrijden, er zouden zeker represaillemaatregelen genomen worden, waarschijnlijk tegen haar gezin.
Ary reed later nogmaals naar kamp Westerbork, ditmaal met een lijst met vragen van haar ouders over Nelleke en haar omstandigheden. Hij sprak weer met Annie Bosman en daar kreeg hij te horen dat de Sperre meer waard was als er ook dooppapieren bijzaten. Dat ging Ary regelen.

In juli 1944 werd ook Liesel verraden en opgepakt, evenals haar pleegmoeder, Alida Klaarhamer. Haar pleegvader, Cornelis Klaarhamer was gelukkig niet thuis op het moment dat ze gehaald werden. Het tweetal werd naar de Weteringschansgevangenis in Amsterdam gebracht. Daar zat Liesel zes weken gevangen.

Half augustus 1944 kwam de toen dertienjarige Liesel in kamp Westerbork aan, ze werd geplaatst in barak 67, de strafbarak, door prikkeldraad afgescheiden van de rest van het kamp.
Nelleke had haar zus zien aankomen, ze lag toen in de ziekenbarak. Ze was een van de velen die tuberculose had opgelopen.

Het lukte Ary van der Meer om aan vervalste dooppapieren te komen. Hiermee kwam Liesel uit de strafbarak en werd ze geplaatst in de barak voor gedoopte Joden. Ook haar nam de familie Bosman als pleegkind onder hun hoede.
Liesel kon het goed vinden met de beide dochters van de familie. En ze ontmoette er Carla Josephus Jitta, ze werden vriendinnen. Hun vriendschap zouden ze ook na de oorlog voortzetten, tot aan de dood van Liesel in 2019.
Nelleke werd uit het ziekenhuis ontslagen. De meisjes ontmoetten elkaar, maar ze beleefden daar geen steun aan. Ze waren uit elkaar gegroeid, ze hadden ieder hun eigen weg gevolgd, naar elkaar toegroeien lukte niet.
Voor de oorlog was het al duidelijk dat de meisjes heel verschillende karakters hadden. Liesel werd doorgaans knap en slim gevonden, Nelleke was een dromer, een meisje dat vaak in haar fantasie leefde. Nelleke zou zich altijd de mindere van haar oudere zus voelen. In tegenstelling tot Liesel voelde ze zich niet op haar gemak bij de familie Bosman, ze vond zichzelf dom en minderwaardig. Ook had ze last van haar schuldgevoel over de voor haar traumatische ontdekking van de schuilplaats bij tante To en tante Bep. Kortom, ze was eenzaam.
Liesel was veel zelfverzekerder, maar in tegenstelling tot haar vriendin Carla, volgzaam. Ze had weinig moeite om de bevelen en regels van de Duits-Joodse leiding in het kamp op te volgen en ook was het Duits haar vertrouwd. Zo was ze tenslotte ook thuis door haar moeder Gretchen opgevoed.

Op 4 september 1944 kwam voor Nelleke en Liesel de gevreesde oproep, ze moesten op transport. Door hun dooppapieren hadden ze daarvoor al eens op het allerlaatste moment niet naar Bergen-Belsen gehoeven, maar nu was er geen ontkomen meer aan. Kampcommandant Gemmeker had besloten dat kamp Westerbork in zijn geheel moest worden ontruimd, iedereen, dus ook mensen met Sperres, moest weg. Hun bestemming werd Theresienstadt, wat gold als ‘modelkamp’. Ook de familie Bosman en Carla Josephus Jitta, haar broer en grootmoeder gingen op dit transport met trein XXIV/7. Ze waren een van de 2087 personen die de veewagons ingeduwd werden. De wagons waren overvol, zitten was nauwelijks mogelijk. Ze zouden na twee ellendige dagen aankomen in Theresienstadt.
In het Shoah-interview sprak Nelleke over haar herinneringen aan dit transport in de volle veewagon. Ze herinnerde zich nog het gegooi met de deuren van de trein, het gegil en gesnauw, gerinkel en dorst hebben. Mensen die overgaven of flauwvielen. Ze vertelde:

'Ja helemaal vol. Niet te geloven, onbegrijpelijk want je kon niet eens bewegen en je moest bewegen en dat is dus zo idioot en dat willen slapen en niet kunnen slapen en zo’n dorst en naar de wc willen, maar dat was er gewoon allemaal niet. En toen kwamen we in Theresienstadt aan en toen was het heel koud. Nou u bent er zelf geweest dus u weet hoe het was met die vierkante blokhuizen en dat grauw en wit en al van diezelfde kapotte ramen, maar de bagage was er überhaupt niet die we mee hadden. Die was er helemaal niet meer. Toen moesten we op die binnenplaats verzamelen.'

De in Theresienstadt aangekomen gevangenen moesten door de poort en kwamen op een vierkant plein terecht. Nelleke en Liesel, die in de wagon steeds hadden moeten staan, waren doodmoe, ze gingen op de stenen vloer liggen en vielen bijna onmiddellijk in slaap. Nelleke vertelde verder:

‘Nou en toen was het: waar moeten we nou slapen. Ik was zo moe, ik was ontzettend moe en iedereen was zo moe en daar lag ik dus, moest ik dus in die vierkante… Het was heel koud en er waren natuurlijk ook geen matrassen of wat ook. Je lag gewoon op steen, daar buiten op de plaats en naast mij lag een violist van het concertgebouw en die had door de kampen heen zijn viool meegesleept. Hoe dat toch mogelijk is dat weet ik niet, maar dat ben ik nooit vergeten. Die speelde zo verschrikkelijk mooi. Hij heeft zo ontzettend veel geoefend en het was zo knap en het was een hele stille, rustige, prettig iemand en hij koesterde zijn instrument alsof het zijn kind was. Prachtig was dat. Tenminste dat maakte op mij indruk.'

Binnenplaats van een kazerne in Theresienstadt, 1944

Na de registratie kwam Nelleke in het ‘Kinderheim’ voor meisjes terecht. Liesel kwam met de familie Bosman op een kamer met stapelbedden van driehoog.
In Theresienstadt mochten de gevangenen vrij rondlopen.
Nelleke vertelde in het interview hoe minderwaardig ze zich in die tijd voelde:

‘Toen de volgende morgen zijn we dus naar de barakken gegaan. Die familie Bosman was daar ook en die zou ons dan zo’n beetje door die kampen heen slepen en dat vond ik dus niet prettig. Waarom weet ik niet. Ik was eigenlijk het domme eendje. Zij hadden al twee gymnasiumkinderen en dat had ik dus allemaal niet. Ik heb me altijd heel dom gevoeld. Misschien was het niet terecht hoor. Ik herinner me ook dat meneer Bosman 50 jaar werd in Theresienstadt en toen moesten we allemaal iets verzinnen. Het enige wat ik kon verzinnen en ik dacht: ‘Nou dat zal ook wel weer dom zijn,’ was een boterham uit te sparen met een beetje suiker erop. Nou ja en toen bleek dat opeens het cadeau van de dag te zijn, maar dat had ik nooit verwacht. Krankzinnig allemaal!’

Fragment van de transportlijst naar Theresienstadt

Concentratiekamp Theresienstadt was eerder een achttiende-eeuws garnizoensstadje in het noordwesten van Tsjechoslowakije, met zo’n zesduizend inwoners. Met zijn dikke vestingmuren en het omringende water was het voor de Nazi’s een ideale plaats om gevangenen binnen te houden, er hoefden geen barakken te worden gebouwd, de kazernes stonden er al.
In naam was dit bedoeld als een ‘modelconcentratiekamp’, om zand in de ogen te strooien van de buitenstaander. De omstandigheden waren er echter bedroevend, er was een enorme overbevolking, zo’n 70.000 Joden woonden er, de hygiëne was zeer slecht, er waren veel ziektes en iedereen werd geplaagd door vlooien en wandluizen. Ook met de voedselvoorziening was het slecht gesteld. De winter van 1944-1945 was bitterkoud, met temperaturen van vijfentwintig graden onder nul.

Theresienstadt

Toen het transport van Nelleke en Liesel in Theresienstadt aankwam, waren de draaidagen nog bezig van de beruchte propagandafilm die de Nazi’s maakten om ‘de wereld’ te laten zien dat het heus niet zo slecht was in de concentratiekampen, de laatste draaidag was op 11 september. De film heette ‘Ein Dokumentarfilm aus dem jüdischen Siedlungsgebiet’, met als ondertitel: ‘Der Führer schenkt den Juden eine Stadt’. Er werd geënsceneerd dat het helemaal niet zo slecht was in de kampen, zo werd er bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd gehouden met toeschouwers aan tafeltjes. Nadat de filmploeg klaar was, werden de transporten naar Auschwitz herstart en opgevoerd. Ook de filmploeg en alle figuranten ondergingen dit lot, ook zij werden in Auschwitz vermoord.

De Nederlanders van de Barneveld- en de gedooptenlijst werden (nog) niet opgeroepen voor transport naar Auschwitz, zij bleven in Theresienstadt. Vanuit de Hamburgbarak, waar de groep verbleef, konden ze de grote aantallen transporten zien vertrekken, met steeds weer de wanhopigen die in de wagons gedreven werden.

Ook in het ‘Kinderheim’ voelde Nelleke zich eenzaam. Ze kon wat extra eten verdienen, door, met andere kinderen samen, kastanjes te zoeken.
Toen in november 1944 de Duitsers beseften dat ze de verliezende partij waren, stelden ze alles in het werk om hun sporen uit te wissen. Zo wilden ze ook de as van vijfendertigduizend gecremeerde Joden opruimen, de urnen zouden hiervoor in vrachtwagens geladen worden en in de rivier de Eger gestort. Dit was een mooi klusje voor de kinderen van het kamp.
In het boek ‘De redding van de familie Van Cleeff’ is hierover het volgende te lezen:

De urnen stonden op open rekken: ijzeren kistjes voor de prominenten, houten kistjes voor de iets minder prominenten en vierkanten kartonnen doosjes voor de gewone Joden. De kinderen, onder wie Liesel, Nelleke en Carla, werden in lange rijen opgesteld en gaven de urnen aan elkaar door. Ze wisten heel goed wat de inhoud ervan was, maar werden toch baldadig van het eentonige werk. Regelmatig haperde de ‘lopende band’ en viel de inhoud van een kist of doos op de grond, die de kinderen dan met hun handen terug in de urn schepten. Stukken gebit vielen uit de kistjes en werden dan voor de grap in andere urnen gestopt, een paar jongens mengden met opzet de as van een vooraanstaande met die van een minder vooraanstaande. Anderen gooiden elkaar de doosjes toe. Carla zag een meisje naar de urn van haar moeder zoeken en beseft toen met een schok dat het om echte mensen ging. Liesel vond het werk niet eens zo vervelend, want in het geschutsgewelf was het tenminste warm. Nelleke stond erbij toen een ander kind bij toeval de namen van haar vader en moeder op een doos tegenkwam. Terugdenken aan hun eerdere leven, aan hun huis in Hillegersberg, kwam niet meer in de zusjes op. Alles concentreerde zich op de dagelijkse beslommeringen: ervoor zorgen dat je het niet koud had, dat je genoeg te eten en te drinken binnenkreeg en dat je niet werd geslagen.

Nelleke was graag alleen, dan zat ze op de stadswal die het kamp ommuurde. Dan staarde ze naar de lichtjes van Praag heel in de verte. Alsof daar de warmte en veiligheid was die ze zo miste.

Hun redding kwam doordat Himmler tot een uitwisseling met Zwitserland had besloten, in ruil voor geld. Nelleke en Liesel van Cleeff, vader en moeder Bosman en hun twee dochters en Carla Josephus Jitta met haar broer en grootmoeder hoorden tot de 1201 geselecteerden die op 5 februari 1945 met de trein Theresienstadt mochten verlaten. Dit keer reisden ze met personenwagons. De trein had het getto nog maar net verlaten of de Duitse begeleiders deelden grote hoeveelheden brood, margarine, suiker, worst en melkpoeder uit. Het stelde de reizigers enigszins gerust, dit zouden ze niet gekregen hebben als ze toch naar Auschwitz gebracht werden.
Op de derde avond van de reis moesten de passagiers de Jodensterren afdoen. Ze kregen zelfs scheergerei en lippenstift, en hierbij de instructie dat ze aan de Zwitsers moesten vertellen hoe goed ze het gehad hadden. Deze reizigers in de trein werden uiteindelijk overgedragen aan het Zwitserse Rode Kruis, ze waren vrij.
Nelleke herinnerde zich de treinreis als volgt:

‘…en toen zijn we dus inderdaad in die trein terechtgekomen en allemaal op elkaar gepakt uiteraard, maar wel met zitplaatsen en toen, het is zo gek dat… Dat vond ik toen zo klein dat ik was al idioot dat daar moffen met zulke pakken en zulke toestanden met Ovomaltine en met melk om te laten weten hoe goed wij het hebben gehad in die kampen. Iets onbegrijpelijks vind ik dat. Dat vond ik toen ook al gek, want we mochten ook nooit zeggen hoe we het gehad hadden in die kampen. Toen zeiden we natuurlijk allemaal: “Nee, dat doen we niet” maar ja dat is natuurlijk geklets van hier tot ginder. Als we maar vrij waren. Nou en toen kwamen we van zo pikkedonker, van Tsjecho-Slowakije en Duitsland wat dus echt aardedonker was. Je kan het je nu niet meer voorstellen, want je ziet altijd wel één lichtje en toen ineens kwamen we daar bij Zwitserland en dat was dus een land met miljarden lichtjes die in dat land tegen die bergen aan… Het is helemaal niet te beschrijven, zo fantastisch als dat was, dat je licht zag na al die jaren. En we werden verwend met sigaretten en met chocola en met weet ik veel allemaal.‘

De groep ex-gevangenen werd in quarantaine geplaatst, ze werden gedoucht, ontluisd en op een speciaal dieet gezet om weer te wennen aan normaal voedsel.
Nelleke werd geplaatst in een kindertehuis in de bergen van Montreux, Liesel ging naar het internaat van het Prinses Beatrix Lyceum in Glion, een internaat waar voor de oorlog Nederlandse kinderen met astma geplaatst werden. Ook de dochters Bosman en vriendin Carla kwamen hier terecht. Hier werd het leven van Liesel weer een beetje gewoon, ze was tussen leeftijdsgenoten, maakte pret en zwom met haar vrienden en vriendinnen in het meer.
Tot er in het internaat een tyfusepidemie uitbrak, er was een rioolbuis gesprongen en het vuile water had zich vermengd met het drinkwater. Er stierven een aantal leerlingen en zowel Liesel als Carla, met hun nog ondervoede lichamen, werden ernstig ziek, voor hun leven werd gevreesd.
Vader Alexander Bosman vertrok, zodra dat mogelijk was, met zijn oudste dochter naar Nederland, maar Annie Bosman bleef met haar jongste kind bij de doodzieke meisjes in Zwitserland.

In Nederland konden Ernst en Gretchen na 5 mei 1945 hun onderduikadres, waar ze tweeëneenhalf jaar hadden moeten verblijven, verlaten. Kort daarna hoorden ze tot hun opluchting dat ook hun twee dochters de oorlog overleefd hadden en zich in Zwitserland bevonden. Maar ook kregen ze te horen dat Liesel ernstig ziek was en ze zetten alles op alles om naar hun dochters toe te reizen. Ze moesten diverse obstakels overwinnen om in Zwitserland te komen, het duurde een week voor ze er waren.
Natuurlijk gingen ze eerst naar Liesel, hopend hun dochter levend aan te treffen. Maar voor ze de kamer van hun oudste dochter binnenstapten, bezochten ze Liesels vriendinnetje Carla, wetende dat dit meisje haar ouders verloren had.

Het weerzien van Liesel met haar ouders was dubbel voor haar. Haar moeder overweldigde haar, ze realiseerde zich meteen dat ze de zelfstandigheid waarmee ze de afgelopen jaren de ellende het hoofd had geboden, kwijt was. Het was duidelijk dat moeder Gretchen haar oude rol meteen oppakte en alles weer regelde.

Ook Nelleke voelde de enorme afstand die tussen haar en haar ouders ontstaan was. Zij werd op het station in Montreux afgeleverd en zag daar haar vader en moeder weer. Ze was aanvankelijk jaloers, omdat haar ouders eerst naar Liesel gegaan waren. En toen ze haar vader en moeder in levenden lijve voor zich zag staan, voelde ze geen blijdschap. Het was ongemakkelijk en onwerkelijk, het waren twee wildvreemde mensen voor haar geworden. Gretchen knuffelde haar en zei: ‘Wat heerlijk dat je er weer bent,’ om te vervolgen met ‘maar je haar zit vreselijk, het wordt tijd dat we voor jou een kapper zoeken.’
De afstand was te groot, de band was weg. Later zou Nelleke hierover zeggen: ‘Het was verschrikkelijk.’

Nelleke en haar vader keerden al snel terug naar Hillegersberg. Moeder Gretchen bleef in Zwitserland totdat Liesel genoeg opgeknapt was om terug te reizen. Gretchen nam om haar pensionkosten in Zwitserland te betalen hiervoor zelfs een baantje als schoonmaakster aan.
Liesel en Carla wogen na hun ziekte nog maar zevenendertig kilo en na hun ontslag uit het ziekenhuis keerden ze terug naar het Beatrix Lyceum, totdat Gretchen besloot dat Liesel beter bij haar in het pension kon wonen. Eind oktober reisden ze terug naar huis. Carla keerde later terug naar het pleeggezin waar ze voor de oorlog had gelogeerd.

Terug in Hillegersberg had Ernst, op aanraden en met behulp van Ary van der Meer, het NSB-gezin Fokkelman uit hun woning aan de Straatweg gezet. ‘Zo meneer Fokkelman, dank u wel dat u op mijn huis gepast heeft. Ik geef u 1 uur om mijn huis te verlaten.’
Nadat de Fokkelmans het huis verlaten hadden hebben de oudere kinderen Van der Meer met veel plezier de inventaris van de foute Nederlander uit het raam gegooid. De man had nog de brutaliteit om te vragen of hij de vleugel mee mocht nemen, want hij had net pianoles en het spelen ging hem zo aardig af!

1946, Nelleke weer terug in Hillegersberg

Nadat het gezin weer herenigd was, probeerde Gretchen het gezinsleven voort te zetten alsof er niets gebeurd was. ‘Het is voorbij, vanaf nu kijken we alleen nog maar vooruit,’ was haar devies. Ernst bouwde intussen met succes zijn bedrijf weer op, maar thuis was hij stil en somber. De onderduiktijd had hun verschillende karakters, de actieve Gretchen en de passieve Ernst, uitvergroot en de verschillen leken niet meer te overbruggen.
Ook was de tijdgeest zo dat er geen aandacht was voor het immense leed dat de Joodse bevolking, en zo ook de familie Van Cleeff, was aangedaan. Men vond dat de achterblijvers in de hongerwinter ook heel erg hadden geleden.
Gretchen en Ernst moeten ook gevonden hebben dat ze geboft hadden, zij hadden geen directe familieleden verloren in de oorlog.
De toch al niet zo’n hechte band tussen moeder Gretchen en haar dochters Liesel en Nelleke verslechterde, de meisjes waren niet meer de gewillige meisjes van weleer. Het boek ‘De redding van de familie Van Cleeff’ verwoordt dit mooi:

Haar gedweeë dochtertjes bestonden feitelijk niet meer, het leven in de kampen had Liesel en Nelleke vroeg zelfstandig gemaakt. Ze waren aan hun lot overgelaten in de boze buitenwereld, zonder bescherming van hun ouders, en hadden geleerd hun kwetsbaarheid en hun gevoelsleven weg te stoppen. Ze waren erin geslaagd te overleven en voor zichzelf te zorgen. Maar evengoed stond Gretchen ’s ochtends klaar om hun haren te kammen en liet ze ’s avonds het bad vol lopen in de verwachting dat de vijftienjarige Liesel en de dertienjarige Nelleke haar hulp nodig hadden bij het baden en afdrogen. Iedere ochtend keek ze onder de bedden van haar dochters om te zien of er etenswaren of andere spullen verstopt lagen – een overblijfsel uit de kampen waar vooral Liesel last van had. Dit soort ‘gewoonten’ hield gelukkig na een tijdje weer op, zodat ook daar niet meer over hoefde te worden gesproken {…} Gretchens temperament maakt de sfeer in huis er niet beter op: ze kon uitbundige vrolijkheid moeiteloos afwisselen met geruzie. Als iets haar niet aanstond, verhief ze haar stem en liet ze het luidkeels weten. Het ging allemaal niet zo diep, in de meeste gevallen waren het irritaties die even snel verdwenen als ze waren opgekomen – en dan legde ze opeens weer een verfrissend gevoel van humor aan de dag. Van huis uit verstond Gretchen wel de kunst van het relativeren, in de grootste tegenvallers kon ze nog een grap zien.

Zwijgen over de angsten die alle vier de gezinsleden doorstaan hadden en het besef dat de oorlog een ongewenst gespreksonderwerp was, heeft voor een zeer groot deel de jeugd van na de oorlog van beide meisjes bepaald.

Nelleke was nog steeds dat dromerige en introverte meisje. Ze kon niet praten over haar schuldgevoelens, die nog versterkt werden nadat ze over het lot van tante Bep hoorde, die was omgekomen tijdens het bunkerdrama in Vught.
Ze leed onder de angsten die ze sinds de kamptijd had en ze miste haar vader, die zich nauwelijks met zijn gezin bemoeide. In haar hoofd zag ze nog steeds die huilende man bij hun afscheid in de oorlog. Ook letterlijk droeg Nelleke de sporen van het leed van de oorlog, ze moest aangepast schoeisel dragen, een gevolg van het dragen van te kleine schoenen in de kampen.
Haar schooltijd verliep moeizaam, maar ze haalde toch de driejarige HBS. Ze bleek zeer muzikaal, veel meer dan haar zus, zodat het voor haar voelde dat er toch nog iets was waarin ze uitblonk. Nelleke ging na de HBS viool studeren aan het conservatorium, met als bijvak piano.

Nelleke studerend voor het conservatorium. 1951

Ook Liesel sprak niet over haar angstgevoelens, zoals bij het geluid van treinen, harde knallen of barse stemmen of over haar visioenen van gaskranen als ze onder de douche stapte. Ze wilde zo snel mogelijk uit huis. Ze kreeg bijles en studeerde hard, het lukte haar zelfs om een klas over te slaan, en als 17-jarige haalde ze haar HBS-diploma. Na een tussenjaar vertrok ze naar Amsterdam om daar te gaan studeren.

De relatie tussen Ernst en Gretchen en Ary en Riemke van der Meer bleef innig, de gezinnen bleven jaarlijks de kerstavond ‘Heilige Abend’ samen vieren, als herinnering aan die ene avond in 1944 toen Ernst en Gretchen hun onderduik even konden onderbreken voor het kerstdiner bij Ary en Riemke en hun gezin. Deze traditie heeft voortgeduurd tot aan het overlijden van Gretchen. Ook de band met de familie Bosman bleef hecht.

In Gretchen groeide de wens om nogmaals zwanger te worden, misschien dat de komst van een nieuw kind de gezinsband zou verstevigen. Na drie miskramen kreeg zij op 28 maart 1951 een zoon, Jan Tobias. Jan, vernoemd naar Jan de Jong, de onderduikgever en Tobias naar de vader van Ernst. Jan moest de troonopvolger worden, het vredeskind. Zijn moeder en vader waren bij zijn geboorte 41 en 52, zijn zussen 18 en 20 jaar. 

 Liesel (21), Nelleke (19) en hun broertje Jan (1)

Vier jaar na de geboorte van Jan zou Ernst de diagnose Parkinson krijgen. Misschien verklaarde dit wel zijn toegenomen teruggetrokkenheid en depressiviteit.
Het bedrijf Cleco werd overgenomen door een neef. De zaak kwam in een neerwaartse spiraal, mede door concurrentie uit de lagelonenlanden die de gehele Nederlandse textielindustrie harde klappen toebracht. Het trotse familiebedrijf zou in 1972 opgeheven moeten worden.
Gretchen had zich met volle aandacht op de opvoeding van Jan gestort. Ze verwende hem, maar zag daarnaast ook streng toe op zijn ‘juiste ontwikkeling’. Met als resultaat dat Jan vreselijk rebelleerde en op school totaal zijn best niet deed. Inmiddels werd voor Gretchen de verzorging van Ernst zwaarder. Ernst onderging twee hersenoperaties. Gretchen moest een keuze maken tussen haar man en haar zoon. Ze koos voor Ernst en stuurde Jan naar een internaat. Dat mislukte, vervolgens zocht Gretchen een pleeggezin voor hem. Daar isoleerde hij zichzelf van dit pleeggezin en zat meestal alleen op zijn kamer. Ook zijn schoolresultaten bleven wisselend.
Ernst overleed in 1967. Na zijn dood haalde Gretchen de zestienjarige Jan weer terug naar Hillegersberg. Ze had misschien verwacht dat ze nu haar leven met haar zoon rustig kon voortzetten, maar heftige conflicten tussen hen verstoorden dit beeld. Jan liet zich niet door zijn moeder betuttelen. Na het behalen van zijn HBS-diploma kon hij het huis uit. De relatie tussen Jan en zijn moeder is altijd moeizaam gebleven.

Liesel was als achttienjarige naar Amsterdam vertrokken om te studeren, zij woonde dus al niet meer thuis toen haar broertje Jan geboren werd. Buiten het strenge toezicht van haar moeder stortte ze zich met volle overgave in het studentenleven en feestte heel wat af. Zoveel dat ze haar tentamens niet haalde. Na twee jaar was vader Ernst het zat om haar te onderhouden, ze moest maar een baantje zoeken. Ze vond werk bij de Amerikaanse Ford-autofabriek. Ze verloofde zich met Otto Rombouts, een pas afgestudeerd arts, die graag naar Amerika wilde. Liesel vond dit prima, hoe verder weg van haar moeder, hoe beter.
Liesel en Otto trouwden op 17 augustus 1957. Otto was al vertrokken naar de Verenigde Staten toen Liesel beviel van haar eerste dochter, Ernestine. Een half jaar later verhuisde ze met de baby naar de overkant van de oceaan om zich bij haar man te voegen. Haar tweede dochter Beatrix werd geboren in 1961. Het gezin vestigde zich in Seattle, waar Otto anesthesist was.
Liesel en Otto scheidden na dertig jaar, de twee dochters waren toen volwassen vrouwen. Liesel bleef een moeilijk te doorgronden vrouw, conflict mijdend, maar ook in staat om haar zin door te drijven. Ze bleef bang voor het geluid van laag overvliegende vliegtuigen en voor harde stemmen.
Net als Nelleke nam zij deel aan het Shoah-interviewproject, maar in het interview is te horen dat ze zich weinig herinnert over de oorlogstijd. Ook met haar dochters sprak ze nauwelijks over de oorlog. Ze volgde jarenlang therapieën, maar haar dochters vroegen zich later af of ze haar kampervaringen wel gedeeld had met haar therapeuten.
Liesel stierf op 13 oktober 2019 op 88-jarige leeftijd in Seattle.

Drie jaar voor het huwelijk van Liesel was Nelleke al getrouwd. Dat was in 1954. Ze was toen twintig, het was voor haar het excuus geweest om het ouderlijk huis te kunnen verlaten. Na de geboorte van Jan had ze zich nog meer de Assepoester van het gezin gevoeld. Gretchens aandacht was voornamelijk op Jan gericht en ze liet Nelleke de vervelende klusjes opknappen.
Haar echtgenoot was Gerard Meijer, hij was als altviolist verbonden aan het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Ze kende hem omdat hij dirigent was van het orkest waar ze in speelde. Gretchen was niet zo blij met deze echtgenoot. Haar latere schoonzoon Otto beviel haar beter, daar kon ze goed mee voor de dag komen. Gretchen vond dat haar dochter door met een musicus te trouwen een armoedzaaiersbestaan zou gaan leiden.

Nelleke en Gretchen op Nellekes trouwdag, 1954

Later werd Gerard musicus bij het Residentieorkest in Den Haag.
Nelleke en Gerard woonden eerst in Rotterdam. Daar werd hun eerste kind Johan geboren. Dat was in 1959, het was een dag na de geboorte van Liesels eerste kind.
Het gezin verhuisde daarna naar de Donizettilaan in Hillegersberg. Daar werd in 1960 dochter Marlies geboren en in 1962 zoon Casper.

Casper, Marlies, Nelleke en Johan in december 2015

Ernst en Gretchen met kleindochter Marlies, 1961

Het gezin verhuisde naar de Koningin Julianalaan in Voorburg. Daar werd Nellekes vierde kind geboren, een dochter. Ze kreeg de naam Anne Gerardiene, roepnaam Geerte. Tot groot verdriet van het gezin werd de baby ziek, ze overleed toen ze nog maar acht weken oud was. Het was weer een traumatische ervaring voor Nelleke, voor haar was Geerte een heel bijzonder kind, het meisje had de ´zon in haar leven´ moeten worden.

Met het huwelijk ging het nadien niet goed. Gerard bleek een verhouding te hebben met een van zijn leerlingen. Er volgde een hardvochtige scheiding, en Nelleke verhuisde naar Hazerswoude. Gerard mocht wel zijn kinderen zien, maar hij kwam bij Nelleke de deur niet meer in, hij moest zelfs een portiek verderop zijn kinderen afhalen. Gerard woonde toen in een eenvoudig kamertje bij een hospita. De kinderen zagen hoe verdrietig hij was.
Nelleke brak niet alleen met Gerard, maar ook met haar viool waarop ze altijd met zoveel liefde had gespeeld. Het deed haar teveel aan Gerard denken.

De scheiding had een grote impact op Nellekes leven. In het boek ‘De redding van de familie Van Cleeff' wordt dit als volgt beschreven:

Ze was jong getrouwd – mogelijk omdat ze op zoek was geweest naar de veiligheid die ze thuis had gemist – en nu stortte haar wereld alsnog in met het opbreken van haar huwelijk. De angst was weer in volle hevigheid terug en alle overlevingsdriften die in haar gesluimerd hadden, kwamen scherper dan ooit aan de oppervlakte. Nelleke veranderde. Voor haar kinderen was het of er een moeder vóór en een moeder na de scheiding bestond. De laatste was afstandelijk, koel, manipulatief. Ze was nooit een gezellige knuffelmoeder geweest, maar nu werd ze in de ogen van haar kinderen soms onaangenaam dwingend. Hun opleiding en ontwikkeling kwam vóór alles en de kinderen moesten van haar allemaal op een sport, maar ze kwam zelden kijken. Daar kwam nog bij dat Nelleke na haar scheiding voor de kost moest zorgen en haar ‘sleutelkinderen’ op elkaar waren aangewezen. Ze hadden nooit geleerd aardig voor elkaar te zijn en rekening met elkaar te houden, ze ruzieden heel wat af en de oudste werd op een gegeven moment tijdelijk uit huis geplaatst.

Tot Nellekes grote geluk vond ze haar nieuwe partner, Hilbert Kalfsbeek, een vioolleerling van Nellekes ex-man. Hilbert was ook gescheiden en vader van vier kinderen. Hij was precies wat Nelleke nodig had, hij was zorgzaam en liefdevol, steunde haar en deed alles wat ze maar vroeg. Hij was iemand voor wie ze het middelpunt was. Hilbert trok al snel bij Nelleke in en in 1971 trouwden ze.
Het lukte Nelleke echter niet om een warme moeder voor haar kinderen te zijn, ze werden in de vakanties op zomerkamp gestuurd en moesten zich op de achtergrond houden als er bezoek was.

Naarmate Nelleke ouder werd namen haar herbelevingen toe. Ze had nachtmerries en viel geregeld uit bed. Net als Liesel zocht ook zij professionele hulp, en bij haar therapeuten kon ze kwijt wat ze met haar kinderen niet kon delen. Ze kreeg zo inzicht in haar mechanismen in hoe ze omging met haar traumatische ervaringen, met het feit dat ze soms heel open en vrolijk was, maar dat dat zo kon omslaan in onbereikbaarheid en afgeslotenheid. Aan mensen die verder van haar afstonden kon ze beter haar genegenheid tonen dan aan haar kinderen, dat hadden die kinderen allang ervaren.

Gretchen verhuisde in 1968, een jaar na de dood van Ernst, naar een vrijstaand huisje aan de Bergse Plas, vlakbij het huis aan de Straatweg 150 waar ze eerder met haar gezin woonde. Haar nieuwe huis was aan twee kanten omringd door water en had een zeer grote en prachtige tuin, met mooi uitzicht over de plas en een aanlegsteiger. Daar lag het zeilbootje dat ze voor haar kleinkinderen had gekocht.
Vooral Marlies, de dochter van Nelleke, was graag bij haar grootmoeder, er ontstond een grote verbondenheid tussen hen. Marlies werd zo ook geregeld de schakel die de boodschappen tussen haar grootmoeder en haar moeder over moest brengen.
Gretchen was een lieve grootmoeder, wat ze haar kinderen niet had kunnen geven, gaf ze haar kleinkinderen wel. Toen kleinzoon Johan in Rotterdam ging studeren woonde hij door de week bij haar en Marlies leende geregeld haar oma’s Mini Cooper om naar haar werk te gaan.
Gretchen was milder geworden met de jaren, maar haar drukke, charmante en bazige karakter bleef natuurlijk ook.
Hoewel de verhouding met de familie Van der Meer hecht bleef, was er rivaliteit tussen Gretchen en Riemke, het waren twee dominante vrouwen. Het contact met Jan en Nel de Jong bleef ook, maar dit echtpaar voelde zich niet op haar plaats bij de toch wat deftige familie Van Cleeff.
Gretchen heeft er eind jaren zeventig en begin jaren tachtig voor gezorgd dat achtereenvolgend Jan de Jong (zijn vrouw Nel was toen al overleden) en het echtpaar Van der Meer de Yad Vashem-onderscheiding verkregen hebben.

Rond haar zeventigste jaar was Gretchen verhuisd naar de begane grond in het luxueuze appartementencomplex Park Bijdorp aan de Straatweg in Hillegersberg. Ze had haar huis aan het water goed kunnen verkopen. Ze had nu geld genoeg, maar feesten gaf ze niet meer, ze stopte haar energie nu vooral in goede doelen.
In 1984 constateerde zoon Jan dat zijn moeder de telefoon niet opnam. Hij alarmeerde zijn zus Nelleke en zijn nicht Marlies. Gretchen werd op de grond gevonden, flink onderkoeld. In het ziekenhuis bleek dat ze darm- en leverkanker had.
Haar ziekbed duurde zes weken. In die tijd zocht haar familie haar zoveel mogelijk op.
Gretchen stierf op 24 mei 1984. Ze was 74 jaar oud.
Over haar laatste dagen, in het boek ‘De redding van de familie Van Cleeff’:

Marlies hoorde haar uit over haar verliefdheid op Ernst en zag haar oude ogen weer stralen. De laatste keer dat Marlies langskwam, lag Gretchen op haar zij en sloeg met een sterk vermagerde hand ritmisch op haar bed, terwijl ze haar aankeek en zei: ‘Bijna vierentwintig jaar geleden kwam er een heel schattig meisje op de wereld en ik was helemaal gek op haar. En nu lieverd, wordt het tijd om afscheid te nemen.’
Kort daarop stierf Gretchen. Haar kleindochter Marlies was de enige van wie ze met zoveel woorden afscheid nam. Blijkbaar was het voor kleinkinderen nog steeds gemakkelijker om dicht bij haar te komen dan voor haar eigen kinderen.

Voor de kinderen van Nelleke bleef de oorlogsperiode van hun moeder een ondoorgrondelijke episode. Als ze doorvroegen, klapte Nelleke dicht. Hilbert kwam dan tussenbeide en zei dat ze hun moeder met rust moesten laten. Het was dan ook bijzonder dat zowel Nelleke als Liesel bereid waren om mee te werken aan het project van Steven Spielberg om de overlevenden van de Holocaust te laten interviewen.
Uit deze interviews blijkt dat de zussen in hun volwassen leven heel verschillend met hun traumatische jeugd omgingen; waar Nelleke later heel veel details en gevoelens wist, verdrong Liesel dit klaarblijkelijk, zij herinnerde zich op latere leeftijd niet zo veel meer van de oorlogsperiode.

Liesel en Nelleke

Het was voor Nelleke de eerste keer dat ze haar oorlogservaringen op een rij zette. Daarna werkte ze mee aan het boekje ‘Een gedenkteken en een naam’, waarin het lot van de Joden in Hillegersberg en Schiebroek beschreven werd. En ze bezocht basisscholen om over de oorlog te vertellen. Het praten over de oorlog had een bevrijdende werking, merkte ze. Toch kregen haar kinderen lang niet altijd antwoord op de vragen die ze hadden.

Uit ‘De redding van de familie Van Cleeff’:

Nellekes kinderen beseften maar al te goed dat hun moeder een oorlogsslachtoffer was en dat dit ook bij hen sporen had nagelaten. (…)
Nellekes behoefte om in het middelpunt te staan en haar onvermogen om warmte te geven, schreven ze allemaal toe aan haar trauma. Zelf betrapten haar kinderen zich regelmatig op emoties waarvan ze niet wisten waar ze vandaan kwamen. De jongste zoon Casper raakte onwel als er een trein met piepende, wringende geluiden de bocht om kwam, al voordat hij wist dat zijn moeder in een veewagon was vervoerd. Van schreeuwerige Duitsers werd hij misselijk. Hij las over het antisemitisme en de oorlog, en hoopte dat zijn moeder nog met nieuwe herinneringen zou komen, want als ze er al over praatte, dan vertelde ze altijd precies hetzelfde, vond hij. Dat vond Hans ook, Nellekes nieuwe partner na de dood van Hilbert. Haar oorlogsverhaal leek wel versteend, dacht Hans dan, alsof er maar één versie is die ze zelf kan verdragen. Een veilige, begrijpelijke, hanteerbare versie voor jong en oud.
Marlies leek nog het meest bang voor haar moeders oorlogsverhaal. Ze kon het bijna niet aan om zich voor te stellen wat haar moeder had meegemaakt. Toch nam ze Nelleke bij wijze van cadeau voor haar vijfenzeventigste verjaardag, mee naar Yad Vashem en het Holocaust History Museum in Israël. Naarmate de gang door het museum vorderde, de geschiedenis van het Jodendom voor en tijdens de oorlog zich ontvouwde en de overlevenden hun verhalen op de beeldschermen vertelden, hoorde Marlies hoe het geluid van dichtslaande treindeuren luider en luider klonk. Het greep haar vreselijk aan en halverwege de tour werd ze hysterisch. Haar moeder toonde geen enkele emotie, maar pakte het gezicht van haar dochter met beide handen beet. Nelleke keek Marlies in de ogen en zei alleen maar: ‘In het echt was het nog veel erger.’

Nelleke en dochter Marlies in Yad Vashem in Jeruzalem, Israël

Nelleke had steeds fulltime gewerkt, ze was secretaresse van de burgemeester van Hazerswoude. Na de pensionering verhuisde ze met Hilbert naar Drenthe, ze kochten een woonboerderij aan het Oranjekanaal in Hijken.

Nelleke en Hilbert in hun woonboerderij aan het Oranjekanaal NZ8 in Hijken

Nelleke legde zich toe op het ontwerpen en maken van sieraden. In de boerderij had ze een winkeltje: Studio 8. Haar sieradenlijn ‘Cleperlini’ bevatte veel parels en Swarowski-kristallen.

Studio 8, het sieradenwinkeltje van Nelleke

Helaas begon de gezondheid van Hilbert te wensen over te laten en ze besloten terug te keren naar Schiedam. Dat was in 1992. Ook Studio 8 verhuisde mee.
Hilbert overleed na een lang ziekbed in 2005.

Nelleke ontmoette tijdens een culturele muziekreis naar Berlijn Hans van der Laan. Ze deelden dezelfde interesses, hun passie voor muziek en lekker eten, voor concerten en musea. Hans werd haar nieuwe partner tot aan zijn overlijden in 2017.

In augustus 2013 werd bij Nelleke vasculaire dementie vastgesteld. Ze werd opgenomen in een beschermde woonomgeving ‘Rietveld'in Wlphen aan den Rijn, waar ze liefdevol verzorgd werd.
Nellekes nachtmerries hielden op, ze werd een zachtmoedige, lieve oude dame.

Nelleke en Marlies in Rietveld in 2015

Nelleke van Cleeff overleed op 4 juni 2018, het was de dag voor haar 85e verjaardag.
Haar rouwkaart en haar grafsteen kregen de tekst: ’In vrijheid geboren, in vrijheid gestorven’. Dit waren de krachtige woorden die ze zelf uitgezocht had.

Graf Nelleke in Aalsmeer, de plaats waar haar dochter Marlies woont.

 

Auke Kok en Dido Michielsen schreven in hun boek ‘De redding van de familie Van Cleeff’ (Amsterdam 2015) uitgebreid over Nelleke van Cleeff, maar ook over de andere familieleden.

 

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.