“Ken je die?", zegt hij tegen mij. Dat waren precies zijn woorden. Ik zeg: “Ja, dat is mijn verloofde; daar ben ik mee in ondertrouw.” “Dan heb ik nog een vraag,” zegt hij. “Zou je hieruit willen?” Ik zeg: “Ja, natuurlijk. Vanzelfsprekend. Maar onder één voorwaarde: ik ga niet alleen. Ik zit hier met mijn twee broers. Ik ga hier niet vluchten en mijn broers achterlaten.” (Simon Bachrach)
Foto links: Benjamin, Maurits en Simon Bachrach op hun onderduikadres met verder de onderduikgever (met pet), zijn dochter en kleinkinderen.
De broers Bachrach
- Voornaam
- Mozes
- Achternaam
- Bachrach
- Geboortedatum
- 17 november 1917
- Geboorteplaats
- Arnhem
- Sterfdatum
- 14 oktober 1944
- Sterfplaats
- Raalte
Mozes Bachrach, die Maurits werd genoemd, werd geboren in Arnhem op 17 november 1917 als tweede zoon van David Bachrach (Londen, 9 februari 1885 – Arnhem, 3 november 1929) en Christina Eijsman (Arnhem, 22 juli 1884). Hij had een oudere broer, Simon (Arnhem, 6 juni 1916), een jongere broer Benjamin (Arnhem, 2 augustus 1921) en een zusje Hanna Sebilla (Arnhem, 18 januari 1924). Dit portret gaat ook over hen.
David Bachrach had een broer en twee zussen, onder wie Sara Bachrach, de bloemenvrouw van het Rembrandtsplein, zie *1. Christina Eijsman had negen broers en zusters, van wie vijf in de Duitse kampen werden vermoord, zie *2.
Davids beroep was knopenmaker, maar later verdiende hij zijn geld met werk dat hij deed voor de SDAP, als bezoldigd propagandist. Hij kwam op voor de arbeiders van de spinnerij van de Enka fabriek, die met de hand draden uit zuurbaden moesten trekken, werk dat zwaar en ongezond was. David zat in verschillende verenigingsbesturen, streed als bewust socialist voor de verheffing van de arbeider en was om die reden ook geheelonthouder. Simon vertelt in een interview met Guido Abuys van Herinneringscentrum Kamp Westerbork in 2010 dat zijn vader een uitgesproken atheïst was, waardoor het gezin vrijwel geen contact had met de Joodse Gemeente van Arnhem.
De Arbeid, 9 november 1926. PAS staat voor Plaatselijk Arbeids Secretariaat.
PAS is onderdeel van NAS, een landelijke vakcentrale, waar verschillende vakbonden bij aangesloten waren.
David Bachrach
https://www.myheritage.nl/site-family-tree-515153131/misjpoge?srsltid=AfmBOoqVZk0AlxxcAfL-2wRrJc7c8wzkfEBCKCMuSnkgK3E2kbkI07OR
Toen David in 1929 overleed, bleef zijn vrouw Christina zonder inkomen achter met vier jonge kinderen. Om haar leven wat minder zwaar te maken besliste de opperrabbijn dat de twee oudste jongens, Simon en Maurits, naar het Joods Weeshuis in Utrecht (Centraal Israëlitisch Weeshuis aan de Nieuwegracht 92) moesten, en dat Christina via het Joods Armenbestuur financiële ondersteuning kreeg voor de twee jongste kinderen. Later nam ze meisjes van de Enka fabriek in huis, aan de Atjehstraat 12, om wat geld te verdienen. Simon herinnert zich dat de dames van het Armenbestuur af en toe kwamen controleren of zijn moeder de financiële steun nog wel nodig had. “Dan was ze dagen van slag”. De enige aardige herinnering die hij aan die tijd heeft is die aan de voorzitter van de kerkenraad, G. Leverpoll, die hem en Maurits naar het weeshuis in Utrecht bracht. “In de trein bekeek hij mijn schoolrapport en zag voor gedrag en vlijt onvoldoendes staan. De cijfers waren in rood geschreven. Toen zei hij: Zullen we dat rapport maar verscheuren? Daar heeft niemand iets mee te maken”.
Simon vertelt over het weeshuis, waar hij en zijn broer tien jaar woonden: het was een zeer orthodox weeshuis, en daardoor kwam ik vaak in de problemen, het botste omdat ik atheïstisch was opgevoed. Mijn moeder mocht een keer per jaar op bezoek komen, ze moest dat schriftelijk aanvragen, en soms werd het verzoek afgewezen. Dan moest ze het na drie maanden opnieuw proberen.
De twee jongste kinderen, Hanna en Benjamin in 1933.
https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12
Simon en Maurits deden een technische opleiding, terwijl ze nog in het weeshuis woonden. Simon werkte bij een fabriek die elektrische fietsen maakte (EMI Electronische Mechanische Industrie) in Utrecht, en later op een scheepswerf. Uiteindelijk werd hij in 1939 uit het weeshuis getrapt, zoals hij dat zelf vertelde in het interview. Hij had wel wat van de opstandige mentaliteit van zijn vader meegekregen. Met zijn twee broers heeft hij een tijdje ondergedoken gezeten in Putten, maar hij vertelt dat hij pas echt de oorlogsdreiging voelde toen hij in 1942 een ster op zijn kleding moest dragen. Hij werkte toen bij de etikettenfabriek Mogendorff aan de Utrechtseweg in Arnhem, en was daar de enige die precies wist hoe de pas aangeschafte, moderne machines werkten. De productie was enorm, 60.000 etiketten per vijf minuten, dus hij was een onmisbare werknemer, maar toen in 1941 de razzia’s begonnen, besloot Simon het zekere voor het onzekere te nemen en onder te duiken, in Hilversum. In de fabriek kon niemand met de machines omgaan; de inmiddels aangestelde Verwalter eiste daarom in een brief aan Simons moeder de terugkeer van haar zoon. Met zijn baas, Mogendorff, die ook was ondergedoken, ging Simon terug naar de fabriek om zijn opvolger in te werken, waarna hij alsnog ontslag kreeg.
Simon Bachrach aan het werk in de fabriek (uit: Margo Klijn, De Stille slag)
https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12
In 1942 werden de broers Bachrach opgeroepen om zich te melden voor een werkkamp. Simon en Benjamin moesten naar kamp De Witte Paal in Sint-Johannesga in Friesland. Maurits kwam terecht in kamp Linde bij Zuidwolde in Drenthe. Simon vertelt: De Witte Paal was een slecht kamp. Je had altijd honger. Ik heb eens een peer kunnen kopen. De schil bewaarde ik en zo af en toe haalde ik er met mijn nagel iets van de binnenkant af. Zo’n stukje viel als een klont in je maag, maar ik kon er weer even tegen. ’s Morgens moest je eerst aantreden voor de Nederlandse commandant, een oud-marineman die daar met zijn vrouw woonde. De commando’s werden gegeven door Duitse Joden: Aufstehen! Liegen! enz. Er kwam ook wel eens een opzichter van de Heidemaatschappij. Voor hen moesten we greppels graven van 60 cm breed en 80 cm diep. Dat was voor de waterbeheersing. En dan ging die opzichter, dat was een NSB’er, meten of het 60 diep en 80 breed was. Over die greppels lagen smalle planken voor de kruiwagens. Voor dat transportwerk werden speciaal intellectuelen uitgezocht die zulk werk nog nooit hadden gedaan. Die vielen er vaak in met kruiwagen en al. Die mensen hadden het moeilijk hoor.
Tussen 3 en 5 oktober 1942 werden al de Joodse werkkampen opgeheven en de gevangenen overgebracht naar Westerbork. Daar werden de drie broers weer verenigd. Het kamp liep vol, duizenden mannen kwamen uit de werkkampen en heel veel vrouwen, kinderen en ouderen uit de noordelijke provincies hadden zich na opgeroepen te zijn op stations verzameld en waren naar Westerbork vervoerd. Het aantal gevangenen in het kamp liep op tot 15.000. Simon herinnert zich de treinreis naar Hooghalen en dat ze een eind moesten lopen van het station naar het kamp. Daar werden ze geregistreerd in een barak waar wel 20 tot 30 typistes bezig waren. De gevangenen moesten hun papieren, en sieraden inleveren bij Lippmann & Rosenthal in een barak die tot bank was gepromoveerd. Mijn moeder had wat geld meegegeven, want je kon niet weten waar je het nog voor kon gebruiken. Een keer kwam er op een zondag een bus binnen met … daar zaten dames in. Een Joods bejaardenhuis uit Rotterdam. En toen werden wat mensen gevraagd om die oudjes te helpen. Dat heb ik ook gedaan. Toen heb ik buiten kunnen zeggen wat er ging gebeuren. Wat ze te wachten stond. En toen zijn heel veel… Ik heb het nog van een enkeling gezien… zijn ze begonnen met het papieren geld te verscheuren in de wc. Dat is me altijd bijgebleven.
Voor het eten moesten ze lang in de rij staan, en kregen dan hun portie stamppot. Dat haalde ik in een blikje van Karel I of Karel II, zo’n sigarendoosje. Dan werd er een hap in gedaan. Ze konden vrij rondlopen in het kamp, sliepen met 500 mannen in een grote loods, op de stenen vloer, in hun kleren; voor zoveel mensen waren er geen bedden.
Op 12 oktober stonden Maurits en Benjamin op de lijst voor het transport naar Auschwitz, maar net toen zij de trein in zouden gaan, bleek dat de wagons vol waren. “Transport vol”, werd er geroepen. Ze konden terug, een wonderlijke speling van het lot.
De vrouw van Simon, Alijda (Lijda) Jacobs (Arnhem, 7 juni 1917- 26 april 2005) – ze waren op 23 januari 1941 in ondertrouw gegaan – woonde bij haar ouders in de Alexanderstraat in Arnhem en werkte als dienstmeisje bij de familie Mogendorff in de Frombergdwarsstraat. Als niet-Joodse kon ze daar op den duur niet langer in dienst blijven. Ze ging zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor Joodse onderduikers, onder wie haar verloofde Simon en diens familie. Onderduiken is altijd beter dan je overgeven, was haar vaste overtuiging. Ze raakte betrokken bij de verzetsgroep van Loek Visser en kreeg te maken met onderduikadressen, smokkelen van Joodse kinderen en onderduikers, vervalste persoonsbewijzen, voedselbonnen en koerierswerk. Ook leerde ze omgaan met pistool en knuppel, waarmee ze op de hei bij Arnhem oefende.
Alijda wist intussen dat Simon in Westerbork was. Ze reisde vanuit Arnhem naar Hooghalen, met het idee om hem uit het kamp te halen. Er gingen geregeld chauffeurs het kamp in en uit met materialen voor de barakkenbouw. Een van hen, Geurt Kreuze, legde op haar verzoek contact met Simon middels een fotootje van haar, het bewijs voor Simon dat Geurt te vertrouwen was. Simon wilde wel ontsnappen op voorwaarde dat zijn broers ook konden wegkomen. “Ken je die?” Zegt hij tegen mij. Dat waren precies zijn woorden. Ik zeg: “Ja, dat is mijn verloofde; daar ben ik mee in ondertrouw.” “Dan heb ik nog een vraag,” zegt hij. “Zou je hieruit willen?” Ik zeg: “Ja, natuurlijk. Vanzelfsprekend. Maar onder één voorwaarde: ik ga niet alleen. Ik zit hier met mijn twee broers. Ik ga hier niet vluchten en mijn broers achterlaten.” Geurts commentaar was dat Alijda dat antwoord al had voorspeld.
Alijda ging zelf op de vrachtwagen het kamp in “als nieuwe secretaresse, maar nog zonder papieren” en besprak bij het ketelhuis bij de appèlplaats met de broers het ontsnappingsplan. Simon zou naast Geurt in de cabine van de vrachtwagen het kamp uitrijden als stukadoor met een pet op en een overall aan die onder de kalk zat. Simon vertelt: Kreuze kwam met de vrachtwagen het kamp binnenrijden, had een overall meegenomen, en een pet. “Jodenster afdoen”, zei hij. Mijn twee broers zwaaiden mij gedag en ook Nico Menko, die ik kende uit het weeshuis, hij kwam ook uit Arnhem. We reden zo het kamp uit, eerst met drie Duitse bewakers, die een lift wilden. Een van hen kwam naast me zitten, dus ik zat tussen hem en de chauffeur in. De andere twee gingen achterop met drie fietsen. Ze werden in een dorp (Beilen) afgezet en toen voelde ik me pas vrij. Ik geloof dat Lijda onder een zeil of een deken achterop lag. We zijn toen met de trein naar Arnhem gegaan, naar mijn moeder. Zij was boos op Lijda, die ook een beetje voor haar zorgde, boos dat ze haar alleen had gelaten. Lijda zei: “Mopper maar niet, ga eens kijken wie er beneden in de gang staat.” Mijn twee broers, Nico Menco en ook anderen zijn op dezelfde manier door Lijda bevrijd.
Vanaf het station was ik via de Wageningenstraat naar huis gelopen, langs het huis van de familie Mozes. Ze stonden op dat moment met de koffers klaar, om gehoor te geven aan de oproep om naar Westerbork te gaan. Ik zei, niet gaan, je kunt net zo goed hier de gaskraan openzetten. Ze hebben naar me geluisterd, gelukkig, en hebben de oorlog overleefd. Een dochter, die later kapster was, zei wel eens, als je een andere straat had genomen, waren wij niet geboren.
Alijda Jacobs op 21-jarige leeftijd
Bron: https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12
“Mijn moeder Alijda leerde ons dat je altijd keuzes kunt maken, en dat je ook achter je keuzes moet staan en niet als een schaap achter andere schapen moet aanlopen ”, vertelt zoon John Bachrach uit Westervoort 75 jaar later. (https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12) “Ze was een krachtige vrouw, sociaal bewogen, zorgde voor gezinnen die het minder hadden en had een goede kijk op mensen. Het motto “wie één mens redt, redt de wereld” was haar op het lijf geschreven”.
Dezelfde zaterdag van zijn bevrijding uit Westerbork werd Simon door Lijda naar Duiven gebracht om onder te duiken bij een boer, Piet Reijmer, die in het verzet zat. Die maandag bracht ze Maurits en Benjamin ook naar Duiven. Het was ongeveer ’s avonds half twaalf, toen riep Piet Reijmer, die boer, die riep mij en zei: “Simon, kiek es wie d’r staet!”; “Kijk eens wie er staat!” En met die stallamp zwaaide hij zo en toen stond Lijda daar met mijn beide broers. Maar het was nog niet afgelopen, want ze had Nico Menco beloofd hem ook te redden. En die heeft ze dan ook gehaald; die kwam donderdags. Allemaal op dezelfde manier. Ik denk dat die wacht die daar stond, dat die Kreuze hebben gekend. Zodoende is het toen voor mij ook uitgesteld van dinsdag naar zaterdag, omdat, zoals ik toen gehoord heb, er een andere bewaking was gekomen die Kreuze niet zo goed kende. Hij werkte samen met die marechaussee.
Simon denkt dat hij en zijn broers vier of vijf weken in Westerbork zijn geweest, misschien wel korter, want mijn vrouw die was wel zo iemand van: maak korte metten, die gaat meteen aan het werk hè. En dan moet het ook heel… als dat lukt, heel snel gebeuren.
Na de ontsnapping van de broers uit Westerbork ging Alijda door met haar verzetswerk. Bij de kunstzijdefabriek Enka regelde ze dat ze maandelijks een geldbedrag kon ophalen dat werd gebruikt om onderduikers te ondersteunen.
Op de vraag of ze voor haar verzetswerk ooit waardering heeft gekregen, antwoordt Simon dat ze een onderscheiding heeft gekregen, het Nederlands Verzetsherdenkingskruis. En dat ze ereburger van de staat Israël is geworden. Dat hangt allemaal op de gang hier om de hoek…ereburger van de staat Israël. De Nederlandse pers heeft zes vrouwen onderscheiden; zes dappere Nederlandse vrouwen; daar was mijn vrouw ook bij.
In 1982 kreeg Alijda de Israëlische Yad Vashem onderscheiding, en de lezers van het blad Margriet onderscheidden haar met de zilveren Margriet.
Uiteindelijk ging het mis voor Geurt Kreuze (1910-1945). Hij werd om iets anders dan de ontsnappingen gearresteerd, in november 1942, en opgesloten in het Huis van Bewaring in Assen. Als strafgevangene werd hij geïnterneerd in de kampen Amersfoort (december 1942), Vught (januari 1943), Sachsenhausen (september 1944) en Bergen-Belsen. Hij stierf daar in de lente van 1945, 34 jaar oud. Hij liet zijn vrouw Geertje (1917-1997) en drie kinderen achter. Geurt Kreuze kreeg de Israëlische Yad Vashem onderscheiding postuum in 2005.
Geurt (Geuchien) Kreuze https://collections.yadvashem.org/en/photos/14486969
Simon zag door het raam hoe Maurits door landwachters in het weiland aan de Portlanderdijk tussen Nieuw-Heeten en Schoonheten werd doodgeschoten.
Via een onderduikadres in Arnhem, waar ze niet lang konden blijven, omdat de vrouw te bang werd en de broers vroeg te vertrekken, kwamen ze alle drie terecht bij boeren in de omgeving van Raalte, bij Schoonheten, alle drie bij verschillende boeren.
De drie broers Bachrach tijdens de onderduik.
https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12
Dus ik zat bij boerderij A, een boer verder zat mijn broer Maurits die onder mij zat. Ik kon de boerderij waar hij ondergedoken zat wel zien. En mijn jongste broer die zat nog iets dichterbij. Niemand, behalve de politie, wist wie wij waren, dat wij jodenjongens waren. De boeren waar wij ondergedoken hebben gezeten hadden geen idee wie wij waren. We hebben daar gezeten tot kort voor de bevrijding. Ik zat bij boer Vrielink. En dan komt zaterdag ’s morgens 14 oktober ’44 een razzia. Zaterdagmorgen. En ik hoorde schieten. Maar ik hoorde ook meteen Duitsers roepen. En die riepen die mevrouw, de mevrouw waar ik in huis was. Zij was weduwe. Zij en haar zoon zaten achter op het land te melken. Dus die moffen die schreeuwden naar haar; die wilden het huis in. En de deuren die stonden ook allemaal open, dat was gewoonte. Maar ze hebben het niet gehoord. Op een gegeven moment hoorde ik ze de trap op komen. … En toen heb ik mijn bed gepakt; ik had een vluchtkast gemaakt zodat ik mijn warm beslapen bed via die kast in die vliering kon zetten. Die kast die kon ik van achteren met een klosje dicht doen en daar zat ik dan achter. Dat had ik mijn broer laten zien. Toen zijn ze bij mijn broer Maurits terecht gekomen; bij Aaltje en Hendrik Strokappe, daar zat mijn broer ondergedoken.
Van links naar rechts: Bennie, Alijda en Maurits schillen aardappels op hun onderduikadres na de ontsnapping uit Westerbork
(uit: Richard Woolderink, Raalte in oorlogstijd ’40-’45 - https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12)
Maurits was bij Aaltje en Hendrik Strookappe ondergedoken en iedereen dacht dat hij Hendrik Bakker heette, zoals op zijn vervalste persoonsbewijs stond. Simon heette Gerrit Salemink, de schuilnaam van Bennie was Chris Geensen.
Maurits schreef in juni 1944 onder zijn schuilnaam Henk Bakker in het poëziealbum van Dina, dochter van zijn onderduikgevers, het volgende versje:
Beste Dina
Dit is de eerste keer dat ik in een poëziealbum ga schrijven.
En hoop dat het hierbij zal blijven
Want eerlijk gezegd weet ik niet goed, of ik wel doe zoals het moet
Ik hoop dat je mij geen standje zult maken. Anders zouden we nog aan het vechten raken
Het dichten gaat me niet van een leiendak, want nu is duiker m’n heerlijk vak
Dina echte albumversjes ken ik niet Dat merk je wel als je dit gedichtje ziet
Maar wat ik je wens komt recht uit het hart. En dat is: dat je gespaard moge blijven voor al het verdriet en smart
Waaronder thans duizenden mensen lijden En die wachten op gelukkiger tijden
Dina blijf zoals je nu bent eerlijk en eenvoudig en rein, dan behoef ik voor jouw verdere leven niet bang te zijn
Dus Dina laat ’t gaan zoals ik denk dan ben ik tevreden en sluit, ‘t beste,
Henk
Vervalst persoonsbewijs van Simon Bachrach op naam van Gerrit Salemink.
(Bron: De stille slag - Margo Klijn Uit collectie John Bachrach)
https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12
In oktober 1944 was er dus die razzia waarover Simon vertelt. Hij en Bennie wisten zich schuil te houden. Maurits rende naar de boerderij waar zij zaten, wetende dat Simon een goede schuilplaats had gemaakt. Simon zag door het raam hoe Maurits door landwachters in het weiland aan de Portlanderdijk tussen Nieuw-Heeten en Schoonheten werd doodgeschoten. Hij kon niets uitrichten zonder zichzelf te verraden. Maurits werd bij de boerderij begraven en later als Hendrik Bakker in Raalte herbegraven. In de officiële registers staat hij als Hendrik Bakker aangetekend. Het kostte nog moeite om dat later allemaal te wijzigen en zijn echte naam, Mozes Bachrach, te registreren. Hij werd 26 jaar.
Een paar boeren werden erbij geroepen en die hebben dat gat gegraven. En daar heeft mijn broer één week gelegen, dus op de plaats waar hij doodgeschoten is. Burgemeester van der Vijver dat was een NSB’er. Dus die heeft gezegd: “Laat hem daar maar liggen.” Naderhand is hij overgebracht naar de begraafplaats in Raalte. Daar heeft hij gelegen bij de Engelse piloten. Want er werden nogal veel Engelse vliegtuigen neergeschoten en die piloten zijn daar begraven. Op een gegeven moment is dat Engels grondgebied geworden. Dat is gewoonte, hè, dat is net als bij de Grebbeberg. Toen hebben ze mijn broer dus herbegraven. Mijn vrouw en ik en mijn broer, die leefde toen nog, gingen regelmatig naar Raalte. We hebben er wat planten en een boompje neergezet. En een steen neergelegd. Tot een jaar of zeven, acht geleden, toen heb ik bericht gekregen van het gemeentebestuur van Raalte, dat er plannen bestonden om mijn broer op te graven en naar een plaats naar onze keuze over te brengen. Dat kon zijn Arnhem, een Joodse begraafplaats die niet meer in gebruik was in Raalte, of, als daar toestemming voor werd verleend, de erebegraafplaats in Loenen. Toen heb ik gekozen voor de erebegraafplaats Loenen.
Espelo. Monument voor de slachtoffers van de Sallandse razzia. (Foto John Bachrach)
(https://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten/zoeken/2780/espelo-monument-aan-de-haarlerweg)
Na de tragische dood van Maurits, bleven de broers Bennie en Simon tot na de bevrijding in Schoonheten.
Hun moeder Christina Eijsman en hun zusje Hanna Sebilla waren met hulp van Alijda ondergedoken in de buurt van Arnhem, in Oosterbeek. Plotseling stonden op zaterdag 20 maart 1943 de Duitsers voor de deur van het huis; Christina was thuis, Hanna niet. Zij kon met haar valse persoonsbewijs redelijk vrij rondlopen en ze had een baantje in Arnhem. Christina werd direct gearresteerd en afgevoerd. De buurtgenoten zagen dit tot hun ontzetting gebeuren. Christina zou zijn verraden door een buurtgenoot uit Arnhem. Deze had de bijnaam ‘Blikken Willem’ en liep een beetje mank. Hij woonde net als Christina in de Arnhemse wijk Klarendal.
Christina werd overgebracht naar het hoofdkwartier van de Duitse Sicherheitsdienst (SD) aan de Utrechtsestraat 85 in Arnhem. Toen Hanna van haar werk naar haar onderduikadres in Oosterbeek fietste werd ze door mensen uit de buurt gewaarschuwd dat haar moeder was gearresteerd en dat ze dus niet naar ‘huis’ moest gaan. Toen ze dat hoorde, was ze totaal overstuur. Ze kon niet zonder haar moeder en wilde haar niet in de steek laten. Ze meldde zich daarom ‘vrijwillig’ bij de ‘Aussenstelle’ van de Duitse Sicherheitsdienst in Arnhem, waar ze meteen werd gearresteerd.
Bij de SD werden moeder en dochter verhoord door de Duitse Sturmführer Willy Bühe. Bij het verhoor werd bij Christina f. 462,50 afgepakt. Hanna raakt f. 43,63 kwijt. Vermoedelijk hadden ze dit geld van de bank gehaald toen ze gingen onderduiken. Ze wisten dat ze niet meer bij het geld zouden kunnen komen en ze hebben waarschijnlijk ook voor de onderduik moeten betalen.
Na de verhoren werden Christina en Hanna op zondagavond 21 maart om 19.10 uur opgesloten in het Huis van Bewaring aan het Walburgplein. Twee dagen later, op dinsdag 23 maart werden beiden overgebracht naar Westerbork, waar ze in barak 66 werden gezet, een van de strafbarakken. Christina en Hannah verbleven slechts één week in Westerbork. Al op dinsdag 30 maart 1943 werden ze op transport gezet naar Sobibor. Bij aankomst daar op 2 april 1943 werden beiden meteen vermoord. Christina Eijsman werd 58 jaar, Hanna Sebilla Bachrach werd 19 jaar.
Christina Bachrach-Eijsman
(bron: www.joodsmonumentarnhem.nl uit collectie John Bachrach)
Simon en Alijda trouwden op 3 augustus 1945 in Arnhem.
Gemeentearchief Arnhem. Huwelijksakte Simon en Alijda.
Over de moeder van Simon staat: “verblijvende in een onbekende plaats in Polen en dientengevolge
in de onmogelijkheid verkerende haar wil ten opzichte van dit huwelijk te verklaren”.
https://permalink.geldersarchief.nl/7132E181C6DC4C3299473F728ED2FDC8
En toen kwam ik op het gemeentehuis, Arnhem, dat lag helemaal in puin. En toen zijn we gelopen naar het gemeentehuis in Velp… Kijken of ik het goed vertel. Ja. Daar ben ik getrouwd; meneer Kamphuis heeft ons daar in het huwelijk gebracht. En toen heeft hij nog een kleine speech gehouden, om te herinneren aan het concentratiekamp en die nare oorlogstijd. En toen vroeg hij vijfendertig cent. Gemeente leges. Ik bezat niet één cent. De kleding die ik droeg… Mijn vrouw die had schoenen geleend bij een buurjongen; Kooi heette die. En een broek. Zo ben ik getrouwd. Ik had helemaal niets. En hulp? Ja, mijn vrouw. En voor de rest stond er niemand klaar, hoor.
Ze gingen wonen in de Johan de Wittlaan in Arnhem en kregen twee zonen, Danny (1946-1981) en John (1948), en dochter Tineke (1953). Bij de familie Bachrach was het gemis van de vermoorde familieleden groot en de oorlog nooit ver weg. 'Loek Visser en een aantal KP-leden kwamen na de oorlog met enige regelmaat bij ons thuis. Ik mocht nooit bij hun gesprekken aanwezig zijn. De schuifdeur van onze woonkamer was de grens', herinnert John zich. 'Mijn moeder wist veel namen van foute Arnhemmers, onder wie belangrijke zakenmensen. Soms wilde zij ons liever niet bij bepaalde families over de vloer zien komen'.
De oorlogsverhalen en de namen Westerbork en Hooghalen zitten John in het geheugen geklonken. 'Mijn ouders zijn betrekkelijk oud geworden, mijn moeder overleed op 88-jarige leeftijd op 2 april 2005, de laatste jaren was zij ziek en zat ze in een rolstoel. Mijn vader is 95 jaar geworden, en overleed op 19 juni 2011. Zijn gezondheid liet de laatste jaren te wensen over. Zij kregen tot hun vreugde zes kleinkinderen en acht achterkleinkinderen'. (Bron: https://joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=173&rubriek_id=12)
Bennie, Benjamin, heeft jaren bij Simon en Alijda in huis gewoond. Hij overleed op 27 juni 1989 in Arnhem.
Alijda en Simon
(Bron: https://www.geni.com/photo/view/288347694220002597?album_type=photos_of_me&photo_id=288476052740006357)
*1 . Ouders, broer en zussen van David Bachrach
Vader: Simon Bachrach (1841 – 1899)
Moeder: Rosette van Dam (achternaam ook gevonden als Faudern) (1862 - ?)
• Nathan (Arnhem 6/1/1881 – Apeldoorn 24/9/1920)
• Hanna (Arnhem 3/9/1882 - ?) X Jacob Tobar (Zevenaar 1865 – Zutphen 21/12/1921)
Rosette Elisabeth (Arnhem 26/11/1911 – Sobibor 4/6/1943) X Nathan Herschel (Assen 29/7/1906 – Sobibor 4/6/1943) dochter heeft overleefd
Phili Blogowski-Herschel schrijft in haar boekje: 'Om de twee weken, nam tante Lijda me mee, naar mijn ouders, die toen ondergedoken zaten. Lijda en ik namen de trein zonder geldige papieren. Het was een groot risico, maar zonder risico zouden veel dingen ook toen al het einde zijn geweest...'s avonds haalde tante Lijda me weer op en dan was het een drama. Mijn moeder wilde me niet laten gaan. Ze lag schreeuwend op de grond. Wanhopig probeerde ze mijn hand vast te houden en aan de andere kant mijn tante, die ons wilde losmaken....waar haalde mijn tante Lijda de moed vandaan om zo'n risico te nemen? Ze deed alleen wat haar hart haar vertelde' (Phili Blogowski- Herschel, Ik heb het overleefd, leef ik nog? Brave New Books, maart 2023).
• Sara (Londen 8/5/1887 – Amsterdam 26/6/1982) X niet getrouwd
Johanna (Annie) Bachrach (Amsterdam 20/10/1906 – Sobibor 2/7/1943) X Mozes Slier (Amsterdam 6/12/1901 – Sobibor 9/7/1943)
Sara (Amsterdam 5/1/1924 – Sobibor 11/6/1943)
Betje (Amsterdam 8/2/1929 – Sobibor 2/7/1943)
Hendrika (Amsterdam 17/6/1930 – Sobibor 2/7/1943)
Rachel (Amsterdam 13/8/1932 – Sobibor 11/6/1943)
Liesje (Amsterdam 7/6/1935 – Sobibor 2/7/1943)
Philip (Amsterdam 6/10/1942 – Sobibor 2/7/1943)
Simon Bacharach (Amsterdam 26/2/1910 – Auschwitz 26/1/1943)
Sara kreeg met Hendrik Frederik Albers nog 8 kinderen. Zij was in Amsterdam zeer bekend als de bloemenvrouw van het Rembrandtsplein.
"Trouw". Meppel, 10-09-1975. Geraadpleegd op Delpher op 14-01-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010822639:mpeg21:p005
Voor het volledige artikel klik hier.
*2 - Ouders, broers en zusters van Christina Eijsman:
Vader: Benjamin Eijsman (’s-Heerenberg 14/6/1857 – Arnhem 18/12/1930)
Moeder: Elisabeth Bos (Zutphen 3/10/1859 – Arnhem 19/6/1928)
Broers en zusters:
• Mozes (Arnhem 8/10/1882 – 1900)
• Carolina (Arnhem 1/12/1886 – Sobibor 2/4/1943) X Asser van Gelderen (Oosterbeek 26/10/1892 – Midden-Europa 29/2/1944)
Jacob Alexander (Arnhem 25/3/1918 – Sobibor 28/5/1943)
Elisabeth (Arnhem 1/10/1919 – Sobibor 2/4/1943)
Jozef (Arnhem 9/8/1921 – Sobibor 2/4/1943)
• Jacob (Arnhem 29/3/1889 – Auschwitz 15/10/1942)
• Dora (Arnhem 15/2/1891 – Sobibor 26/3/1943) X Michiel Andries Marcus (Zaltbommel 4/5/1891 – Arnhem 14/8/1927)
Rebecca (Arnhem 30/11/1915 – Sobibor 26/3/1943)
• Rosa (Arnhem 22/12/1892 – Ede 17/2/1988) X Herman Jansen (1875 – 1933)
• Johanna (Arnhem 9/2/1895 – Auschwitz 14/1/1943) X Izak Kruijer (Arnhem 16/5/1889 – Auschwitz 14/1/1943)
Lammer Bertus (Arnhem 18/5/1917 – Soest 2/1/1987)
Elisabeth (Arnhem 8/1/1921 – 9/1/1943)
• Hartog (Herman) (Arnhem 18/9/1896 – Mauthausen 20/10/1941) X Maria Johanna Henriette Peters (?) Zie over Hartog: https://www.joodsmonumentarnhem.nl/p/p/f.php?flexpag_id=180&rubriek_id=12
• Frederika (Arnhem 12/1/1899 – 12/7/1899)
• Simon (Arnhem 22/12/1900 – 1989) X Klara Velleman (Groningen 12/6/1902 – Arnhem 9/12/1958)
Benjamin (Groningen 4/6/1924 – Rogoznica, Polen 7/2/1945)
Samuel (Arnhem maart 1927 – december 1927)