'Ofschoon zijn blijmoedigheid en zijn nooit falend optimisme menigmaal tegenspraak uitlokten, toch ging er een opbouwende kracht uit van zijn zonnige persoonlijkheid. Men voelde, dat hij in het goede moest geloven, omdat hijzelf een en al zuivere goedheid was.'
Martinus van der Heijden
- Voornaam
- Martinus
- Achternaam
- van der Heijden
- Geboortedatum
- 19 januari 1913
- Geboorteplaats
- Den Bosch
- Sterfdatum
- 23 juli 1943
- Sterfplaats
- Sobibor
Martinus van der Heijden werd geboren op 19 januari 1913 in Den Bosch als derde kind van Michiel (Mozes) van der Heijden (Oisterwijk, 30 augustus 1873 – Den Haag, 18 december 1928) en Rachel Lea Pauline Jacobson (Amsterdam, 24 juli 1883).
Haagsche Courant, 22 januari 1913
Martinus had een broer, die echter al op vier jarige leeftijd in 1910 overleed en vijf zussen van wie een als baby overleed (*1). Michiel van der Heijden was advocaat en procureur in Den Bosch en vanaf 1921 in Den Haag. Het gezin verhuisde toen naar de Anna Paulownastraat 48 in Den Haag en in 1924 naar nummer 85 in dezelfde straat.
Op 30 januari 1926 werd Martinus, die Tini werd genoemd, bar mitswah in de synagoge van Den Haag.
22 januari 1926, Centraal blad voor Israëlieten in Nederland
Zijn vader was lid van Mizrachi - hij was zelfs voorzitter van de afdeling Den Haag - een religieus zionistische beweging, die veel deed om Israël op te bouwen als een land voor Joden op grondslag van thora en tradities. Hij overleed in 1928 op 55-jarige leeftijd. Hij had in veel organisaties bestuursfuncties bekleed, zo lezen we in onderstaand artikel in de Haagsche Courant van 19 december 1928 dat verscheen naar aanleiding van zijn overlijden de dag ervoor:
Gisteravond is na een langdurige ongesteldheid hoewel toch nog onverwacht, op circa 60-jarigen leeftijd overleden de heer mr. M. van der Heyden, advocaat en procureur, lid van den kerkeraad der Nederlandsch-Israëlietische gemeente. Afkomstig uit 's-Hertogenbosch, alwaar hij circa 25 jaar allerlei bestuursfuncties in de Joodsche gemeenschap heeft vervuld, heeft hij hier ter stede steeds getoond, groote belangstelling te koesteren voor alles, wat met de Joodsche gemeente en haar instellingen in verband staat en deze geruggesteund in den zin van Thora en traditie. Hij was vice-voorzitter van het Joodsch Tehuis, secretaris van het Haagsche Patronage-comité van het Palestina-Opbouwfonds ,,Keren Hajesod", voorzitter van de Haagsche afdeeling der Nederlandse Mizrachie (Wetsgetrouw Zionisme), bestuurslid van de Joodsche bouwvereeniging Mishkenoth Israël", enz. Voor al deze functies moest hij eenigen tijd geleden daartoe door zijn ziekte gedwongen, bedanken. Slechts het kerkeraadslidmaatschap bleef hii tot zijn dood aanhouden. Mr v. d. Heijden, die op streng orthodoxe grondslag stond, was een vurig aanhanger van de Zionistische beweging. Toen tijdens de kerkeraadszitting van gisteravond bekend werd, dat mr. v. d. Heyden gestorven was, werd de zitting als teeken van rouw onmiddellijk opgeheven.
Martinus was evenals zijn vader zionist en actief in diverse verenigingen. In 1936 werd hij bestuurslid van de Joodse Jeugdfederatie, een zionistische jeugdbeweging die was gelieerd aan de Nederlandse Zionistenbond. Hij woonde toen in de Mariastraat 29 in Den Haag.
Martinus studeerde van 1932 tot en met 1938 sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam. Op 3 juni 1938 legde hij met goed gevolg het doctoraalexamen af.
In het blad Mensch en Maatschappij bespreekt hij het Palestine Royal Commission Report, een Brits rapport uit 1937 dat de vraag behandelt of de Britten het mandaat over Palestina moeten opgeven of niet. De conclusie van de Britten is om Palestina te verdelen in een Arabische staat en een Joodse staat, waarbij in beide staten Joden en Arabieren wonen, omdat die er op het moment van verdeling al wonen.
Het idee van een uitwisseling gaat mank want de verhouding Joden – Arabieren is 1: 200, voert Martinus aan.
Op 2 februari 1939 trouwde Martinus met Dorothée Franziska Brunswic (ook geschreven Braunschweig) in Den Haag. Zij gaven kennis van hun huwelijk in de volgende advertentie, waarin ook wordt vermeld dat ze in een synagoge in Parijs hun Joodse bruiloft gingen vieren:
De Joodse Wachter, 10 februari 1939
Dorothée F. Brunswic (bron: www.joodsmonument.nl)
Dorothée woonde in die tijd met haar ouders, drie broers en een zus in Parijs. Het gezin kwam uit Heidelberg, waar Dorothée was geboren op 24 januari 1918. Haar vader, Willy Brunswic (Heidelberg 1885- Parijs 1962) was arts en was met zijn vrouw, Clara Gerschel (Berlijn, 3 maart 1892 – Parijs 1969), en kinderen naar Parijs gevlucht toen het voor Joden in Duitsland in de jaren ’30 zeer onaangenaam werd. In de huwelijksakte van Martinus en Dorothée staat dat zij de Franse nationaliteit had. Ook staat er dat Martinus leider van het Joods Nationaal Fonds was, als beroep. Hij was secretaris van de JNF-commissie:
De getuigen bij het huwelijk waren Lion van Dijk, gemeenteambtenaar in Rotterdam en de man van Martinus’ zus Betty Ada, Carolina van der Heijden, de oudste zus van Martinus, bibliothecaresse, en een vriend van hem, Ezra de Lieme, econoom te Den Haag.
Handtekeningen onder de Huwelijksakte, Den Haag 8 februari 1939
Per 1 mei 1939 stonden Martinus en Dorothée ingeschreven op het adres Hectorstraat 12 in Amsterdam. De reden voor de verhuizing naar Amsterdam zal waarschijnlijk de aanstelling als leraar aardrijkskunde op de Joodse HBS zijn geweest.
Over Martinus als leraar schreef C. Eitje in In Memoriam, gevallen Leraren in de periode 1940 – 1945:
Tini van der Heijden doceerde aan de Joodse HBS de geographie; het aardrijkskundelokaal was dus zijn eigen domicilie. En daar kon men hem meestal vinden te midden van een groepje hevig discussiërende leerlingen, die met hem hun vele problemen bespraken. Want Tini was zelf nog jong genoeg en bovendien zo pittig, levenslustig en vol belangstelling, dat de leerlingen in hem meer een vriend dan een leraar zagen. En ook in de docentenkamer mocht men hem graag. Want ofschoon zijn blijmoedigheid en zijn nooit falend optimisme menigmaal tegenspraak uitlokten, toch ging er een opbouwende kracht uit van zijn zonnige persoonlijkheid. Men voelde, dat hij in het goede moest geloven, omdat hijzelf een en al zuivere goedheid was.
Vanaf 13 augustus 1939 stond op het adres in de Hectorstraat ook ingeschreven de zus van Dorothée, Anne Lore, die uit Parijs was overgekomen en daar op 30 november ook weer naar terugkeerde. Haar verblijf zal waarschijnlijk te maken hebben gehad met de zwangerschap van Dorothée, want op 13 oktober 1939 werd Eva Racheel geboren:
De Joodse Wachter, 20 oktober 1939
10 oktober 1941, Het Joodsche Weekblad:
uitgave van de Joodsche Raad te Amsterdam
In 1941 verscheen bij uitgeverij Joachimsthal in Amsterdam een boekje van de hand van Martinus, Joodse Omzwervingen. Het Joodse volk wordt “Het volk verstrooid en verspreid onder de volkeren” genoemd, en Martinus beschrijft die omzwervingen door de eeuwen heen, en de reden ervan. Hij eindigt het boekje als volgt:
De weg die Ahasverus (de wandelende Jood) heeft afgelegd is een harde geweest. Er was geen ongeluk, dat hem niet heeft getroffen. Maar hij zwierf verder, omdat hij in zich met stellige zekerheid wist, dat hij eens de rust zou vinden, waarnaar het verlangen van elken zwerver uitgaat. ………. Zo ziet Ahasverus aan de horizon van zijn weg een beeld, dat zijn oogen bijkans twee duizend jaren niet meer gezien hebben: de velden van Erets Jisraeel bewerkt door den Joodsen boer. Als Ahasverus de weg naar deze velden heeft afgelegd, zal alleen het sprookje nog van hem verhalen.
'Maar zijn onwankelbaar vertrouwen in een betere toekomst en zijn hoop eens in Palestina zijn Joodse idealen te kunnen verwezenlijken, maakten Van der Heijden niet blind voor het gevaar.'
C. Eitje schrijft verder over Martinus: Maar zijn onwankelbaar vertrouwen in een betere toekomst en zijn hoop eens in Palestina zijn Joodse idealen te kunnen verwezenlijken, maakten Van der Heijden niet blind voor het gevaar, dat hem en zijn gezin bedreigde. Hij had reeds eenmaal door verraad kennis met de gevangenis gemaakt en sindsdien trachtte hij steeds weer voor zijn vrouw en zijn twee jonge kinderen een veilige schuilplaats te vinden. Helaas, het is hem niet gelukt.
Op 20 juni 1943 kwamen Martinus en Dorothée met hun kinderen aan in Westerbork; waarschijnlijk waren ze die dag opgepakt bij de grote razzia in Amsterdam-Zuid.
Binnenkomende transporten op 20 juni 1943. Vanuit Amsterdam komen meer dan 5000 nieuwe gevangenen aan in kamp Westerbork.
Hij verbleef in barak 61, zij met de kinderen in barak 65. Martinus had geprobeerd voor hem en zijn gezin een Palestina certificaat te krijgen, maar tevergeefs: na een maand in Westerbork te zijn geweest werden ze, op 20 juli 1943, op transport gesteld naar Sobibor, waar ze bij aankomst op 23 juli 1943 allen werden vermoord. Martinus van der Heijden werd 30 jaar, Dorothée van der Heijden – Brunswic 25 jaar. Racheel van der Heijden werd slechts 3 jaar, en de kleine Michaeel werd anderhalf.
Fragmenten van de transportlijst van 20 juli 1943 met het gezin Van der Heijden-Braunschweig.
De moeder van Martinus, Rachel Lea Pauline van der Heijden Jacobson was misschien samen met Martinus en zijn gezin ondergedoken, want ook zij kwam op 20 juni 1943 in Westerbork aan en verbleef in barak 65, en ook zij werd met het transport van 20 juli 1943 naar Sobibor gedeporteerd waar ze op 23 juli 1943 werd vermoord. Zij werd 60 jaar.
Rachel Lea Pauline van der Heijden Jacobson
Over het transport van 20 juli 1943 naar Sobibor schreef Philip Mechanicus in zijn dagboek het volgende:
dit transport was verschrikkelijk ……….er waren voornamelijk mensen die hun hoop hadden gevestigd op Palestina, maar wier papieren waren afgekeurd. Het was voor deze mensen verschrikkelijk omdat ze zich in hun hoop bedrogen achtten. Onder hen bevonden zich zo goed als alle leraren, die op Westerbork lesgaven. Het was verschrikkelijk voor de vrome Joden, omdat een aantal bekende rabbijnen in het transport opgenomen was. Het was verschrikkelijk omdat het snikheet was. Het was waarschijnlijk psychisch gesproken wel het ellendigste transport ooit van Westerbork naar het Oosten vertrokken.
De zussen van Martinus overleefden de oorlog, en ook de ouders en de drie broers en de zus van Dorothée wisten aan deportatie te ontkomen.
Na de oorlog ontdekte historicus Jaap Meijer de afstudeerscriptie van Martinus en gaf die uit in het tijdschrift Binyan. Hij schreef in 1950: zo’n scriptie van een nog niet afgestudeerde is nog wat zoekende naar vorm. Toch is de inhoud van veel betekenis en de vorm zeer acceptabel.
Martinus wilde schrijven over de 17de -eeuwse Haagse Portugese Joden. Hij schreef: In de loop van het onderzoek bleek mij dat het Haagse archief niet genoeg materiaal opleverde om een bijdrage tot het leven van de Joden in Den Haag te leveren. Daarom ben ik overgegaan om ook de Portugese Joden van Holland en Brazilië te bespreken.
Hieronder de aangrijpende inleiding van Jaap Meijer in Binyan:
Binyan 1950 Over de dissertatie van Martinus van der Heijden: de Portugese Joden in de Republiek
* 1: broer en zussen van Martinus van der Heijden:
• Carolina Hanna (Den Bosch 29/8/1904 – Rotterdam 17/4/1972) X Max David Vredenburg (1905 – 1976) Zij waren getrouwd tussen 1930 en 1935. https://nl.wikipedia.org/wiki/Max_Vredenburg
• Johan Isaac (Den Bosch 29/12/1905 – 19/10/1910)
• Betty Ada (Den Bosch 26/12/1914 – Jerusalem 30/8/2009) X Lion van Dijk (Rotterdam 24/12/1903 – Jerusalem 3/12/1987)
• Adalheid Rosette (Den Bosch 7/2/1917 – Rotterdam 12/10/2008) X Levie de Swaan (Groningen 14/3/1907 – 1971)
• Johanna Henriette (Den Bosch 2/3/1916 – 14/3/1916)
• Geertruida Frederika (Den Bosch 24/7/1919 - ?) X Carel Hammelburg (Rotterdam 1920 - ?) Beiden hebben de oorlog overleefd.