Elisabeth, roepnaam Liesje, werd in 1926 geboren in Bodegraven. Elisabeth was de dochter van Joseph Gans en Duifje Gans-Piller. Zij had twee broers, Levi en Coen, en vier zussen, Vrouwtje, Marianne, Judith en Henriëtte. Die laatste twee woonden aan het begin van oorlog niet meer thuis en overleefden de oorlog. De rest van het gezin is vermoord in de vernietigingskampen van de nazi's. Liesje was degene die het meeste de zorg voor haar moeder die erg zwak en vaak ziek was op zich nam. Elisabeth verdiende de kost als hulp in de huishouding. Volgens officiële bronnen zou zij op 30 september 1942 vermoord zijn in Auschwitz, iets meer dan een maand nadat zij vanuit haar woonplaats Bodegraven naar Westerbork was gegaan. Voor het huis waar het gezin woonde, Emmakade 133 in Bodegraven, liggen de struikelstenen met de namen van de omgekomen gezinsleden.
Op de foto links: Liesje met haar vader Joseph
Liesje Gans
- Voornaam
- Liesje
- Achternaam
- Gans
- Geboortedatum
- 03 februari 1926
- Geboorteplaats
- Bodegraven
- Sterfdatum
- 30 september 1942
- Sterfplaats
- Auschwitz
Joseph Gans werd geboren in Amsterdam op 9 december 1891. Hij trouwde met Duifje Piller en er werden zeven kinderen geboren: Henriëtte, Judith, Vrouwtje, Marianne, Levi, Coenraad en Elisabeth. Na Amsterdam verhuisde het gezin eerst naar Zwammerdam en daarna in 1916 naar Bodegraven waar vader Joseph een winkel in galanterieën (snuisterijen) begon. Later handelde hij in lompen en metalen. Eerst woonde het gezin aan de Emmakade 119 in Bodegraven, later op nummer 133. Het gezin was geliefd in Bodegraven en wanneer Joseph op zijn bakfiets langs kwam, werd er vaak naar hem gezwaaid. In 1994 vertelden de buren Boere, Versloot en Van Geen in een documentaire, dat het een keurig gezin was. De familie Gans was aan het begin van de oorlog het enige Joodse gezin in Bodegraven en toen ook zij te maken kregen met de maatregelen die tegen Joden werden ingevoerd, was de betrokkenheid van buren en plaatsgenoten zeer groot. Buren hielpen met het opnaaien van de Jodensterren en voorzagen het gezin regelmatig van eten en drinken. Niet zonder risico want voor Joden werd steeds meer verboden. De omgang met buurtgenoten en deelname aan het openbare leven werd steeds verder ingeperkt.
Het huis aan de Emmakade
"Wij gaan met elkaar en komen met elkaar weer terug".
De vijf thuiswonende kinderen, Vrouwtje (roepnaam Froukje, 26), Marianne (24), Levi (23), Coenraad (roepnaam Coen, 18) en Elisabeth (roepnaam Liesje, 16), kregen onderduikadressen aangeboden maar dat wilden ze niet omdat ze bij elkaar wilden blijven. Daarbij speelde ook een rol dat ze niet wisten wat ze precies moesten verwachten van de arbeidsinzet in Oost-Europa en ze dus onterecht in de veronderstelling waren dat ze geen direct gevaar liepen. Eén van de zonen zei: "Wij gaan met elkaar en komen met elkaar weer terug". Op 14 augustus 1942 ging het vijftal met de bus naar Rotterdam, begeleid door een drietal buren. Een paar dagen later gingen zelfs een aantal buren naar Westerbork om te zien hoe het met de kinderen ging. Ze hebben uiteindelijk alleen met Levi gesproken en die gaf hen een optimistische indruk. Dat zal bij terugkomst in Bodegraven met de ouders besproken zijn en hen misschien zelfs gerustgesteld hebben. Ten onrechte, want de kinderen zouden al kort daarna op transport gaan naar Auschwitz en daar alle vijf binnen enkele weken omkomen. Waarschijnlijk hebben Joseph en Duifje geen weet gehad van het lot van hun kinderen. Wat er daadwerkelijk gebeurde in het Oosten zullen ze pas geweten hebben toen ze zelf in oktober op transport gingen.
De kinderen Gans met Jodenster. Liesje staat in het midden.
Joseph en Duifje werden op 19 oktober 1942 opgepakt en naar kamp Westerbork gebracht. Ze waren er maar enkele dagen, want op 23 oktober 1942 volgde transport naar Auschwitz. Duifje werd daar direct na aankomst, op 26 oktober, vermoord. Joseph behoorde tot de groep van 170 mannen uit dit transport die al in Cosel uit de trein werden gehaald en tewerkgesteld werden in verschillende werkkampen in de buurt. Zijn precieze lot is onbekend. Na de oorlog is na onderzoek vastgesteld dat hij waarschijnlijk op 31 maart 1944 al niet meer in leven was en ergens in Midden-Europa moet zijn omgekomen.
Dochter Judith die de oorlog overleefde, liet na de oorlog een gedenksteen aanbrengen aan het huis aan de Emmakade.