De zonen van Roosje
Roosje Hoepelman wordt op 24 augustus 1892 geboren als Rosette Sweijd. Ze is de dochter van Philip Sweijd en Sophia Beer. Moeder is briljantslijpster, vader is sigarenmaker. Pas later wisselt hij van beroep en wordt diamantbewerker.
De zonen van Roosje
- Voornaam
- Joseph en Philip
- Achternaam
- Hoepelman
Roosje heeft een oudere broer, Jacob van 9 mei 1891. Ze krijgt er nog een broertje bij. Isaac wordt geboren op 7 november 1897, de dag dat moeder Sophia sterft in het kraambed. Sophia had een vier jaar jonger zusje, Mietje. Die neemt de zorg voor vader en kinderen Sweijd op zich. Na drieënhalve maand trouwt ze, zeventien jaar jong, met Philip. Het gezin blijft nog een paar jaar in Amsterdam maar verhuist toch betrekkelijk snel naar Berchem, toen een voorstadje van Antwerpen waar "de diamant" het beter doet dan thuis.
De beide broers gaan eigenlijk als vanzelf als diamantbewerker door het leven. Ze trouwen in België, Isaac krijgt er twee dochtertjes, Jacob en zijn Rachel gaan als eerste terug naar Amsterdam, Isaac doet dat later. Vader Philip komt in 1920 terug naar Amsterdam, keert voor een paar jaar weerom naar België en vindt daarna in Amsterdam nooit meer werk.
Waarschijnlijk blijft Roosje tot 1920 in het ouderlijk huis wonen. Want op oudejaarsdag 1919 trouwt ze met de ruim zes jaar jongere Zacharias Hoepelman, roepnaam Joseph, geboren 1 april 1889, diamantslijper van beroep. Misschien blijven ze wel wonen in het huis dat vader Philip leeg achterlaat. In ieder geval krijgt het echtpaar Hoepelman in Berchem twee zonen. Joseph komt op 16 januari 1921, Philip volgt op 25 september 1922.
Dan wordt het 1933. Roosje is kennelijk overleden. In de dossiers van het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun over grootvader Philip staat aangetekend dat de beide jongens in de loop van dat jaar zijn ondergebracht in het mannekenspensionaat in Boom, België. Hun vader verdwijnt naar Zuid-Afrika, laat geen adres achter en betaalt het pensionaat niet. De jongens kunnen niet in Boom blijven.
Opa Philip heeft met veel moeite een kleine maar vooral betaalbare woning gevonden in de Transvaalbuurt, Amsterdam Oost. De la Reijstraat 14-h. Op 20 april 1936 worden Joseph en Philip junior in het gezin van Opa en Oma opgenomen. Maar de woningcorporatie gooit roet in het eten. Volgens de regels is de 2-kamerwoning te klein voor vier mensen. Bovendien geldt: inwoning verboden ! De jongens moeten weg. Maar naar het Nieuw Israëlitisch Jongensweeshuis mogen ze niet. Ook in het Centraal Israëlitisch Weeshuis zijn ze niet welkom. Want ze zijn opgegroeid, schrijft men, in RK omgeving ( ! ).
De wethouder wordt ingeschakeld. Brieven worden geschreven. En in november 1936 verhuizen Joseph en Philip naar het Stadsbestedelingenhuis. Ondertussen gaat bij het Gemeentelijk Bureau voor Maatschappelijke Steun de speurtocht naar vader Hoepelman onverdroten voort. Want papa moet, vindt men, financieel flink bijdragen aan de kosten van zijn koters. Men schrijft naar het pensionaat in Boom, men schrijft opnieuw, schrijft tenslotte naar Zuid-Afrika, ontdekt als adres 5th Street 41 Orange Grove, Johannesburg, enige tijd later 31 Bakstraat Johannesburg en noteert toch wat verbaasd dat er geen enkele reactie van vader Hoepelman komt. Op 02 september 1942 administreert de dienstdoend beambte Zacharias Hoepelman als zijnde overleden.
Naar het Nieuw Israëlitisch Jongensweeshuis mogen de kinderen niet. Ook in het Centraal Israëlitisch Weeshuis zijn ze niet welkom.
Terug naar Joseph en Philip. Waarschijnlijk hebben ze als inwoners van het Stadsbestedelingenhuis een vak moeten leren. Joseph is kleermaker, Philip machinebankwerker. In februari 1941 hebben ze het tehuis verlaten. Ze wonen nu in de Vrolikstraat, op nummer 305 II, pal naast hun oom Isaac Sweijd en zijn gezin op nummer 303 III. Dan komen de echte verhuizingen. In juli wordt Philip – onder verdenking van illegale communistische activiteiten - verhuisd naar kamp Amersfoort. In het jaar daarop gaat het snel, van Amersfoort naar Buchenwald, van daar naar Ravensbrück en tot slot naar Dachau.
Joseph verhuist pas weer in februari 1942, naar de Nieuwe Keizersgracht 13 hs, in juni dat jaar naar Waterlooplein 55 hs, in juli naar werkkamp Arriën, naar Westerbork en, jawel, naar Auschwitz. Daarna wordt alles duister.
Op een inlegvelletje in het dossier van grootvader Philip Sweijd staat het slot: "1/9/42 Beide kinderen zijn naar Duitsland vertrokken." En met potlood tweemaal onderstreept schuin daarboven "overleden".