![Jonas en Roosje Israëls](https://westerborkportretten.nl/media/zoo/images/1099e_geknipt_85667fa06babb46aaa4e90345802e568.jpg)
Broer en zus Roosje en Jonas Israëls werden in maart 1943 vanuit Zuidhorn naar kamp Westerbork weggevoerd en van daar naar het vernietigingskamp Sobibor gedeporteerd. Geschiedenisdocent Mariska Rozema zocht het verhaal van Jonas en Roosje uit.
Het was in 1990 dat mijn zus verhuisde naar Leek en onze ouders en ik meehielpen met de verhuizing. Daarbij maakten we ook kennis met de nieuwe buren, een echtpaar op hoge leeftijd, beide voorzien van een flinke bos wit haar. Onze vader (in 1931 in Zuidhorn geboren) bekeek de nieuwe buurman eens goed, heeft zich van hem afgewend en nooit een woord met hem gesproken. En dat had alles te maken met het verhaal van Roosje en Jonas Israëls uit Zuidhorn. Als tiener was mijn vader getuige geweest van hoe deze twee hoogbejaarde inwoners van Zuidhorn op transport werden gezet. Hij vertelde hoe Roosje, zich vastklampend aan het matras uit het bed, huilend en schreeuwend met matras en al achter in een auto werd gegooid en zo werd afgevoerd. Hij had in de nieuwe buurman een van de mannen herkend die in 1943 deze twee oude mensjes op transport heeft helpen zetten.
Foto links: Jonas Israëls - Groninger Archieven https://hdl.handle.net/21.12105/e607dd43-54f2-ec06-6a06-4d254b548f27
Jonas en Roosje Israëls
- Voornaam
- Jonas
- Achternaam
- Israëls
- Geboortedatum
- 23 januari 1859
- Geboorteplaats
- Zuidhorn
- Sterfdatum
- 16 april 1943
- Sterfplaats
- Sobibor
Jonas en Roosje Israëls waren de enige kinderen van het echtpaar Israëls die in 1943 nog in leven waren en in Zuidhorn woonden. Het was een groot gezin geweest waartoe deze broer en zus behoorden. Salomon Sanders Israëls (1807 – 1869) en Lea Simons Levi (23 augustus 1822 – 5 november 1900, Zuidhorn) waren op 6 juni 1844 getrouwd en kregen vervolgens tien kinderen: Saartje, Sander, Simon, Judik, Levie, Meijer, Roosje, Jonas, Hanne en Mietje. Van al deze kinderen waren in 1943 alleen Jonas, Roosje en Mietje nog in leven. De andere kinderen waren tussen 1870 en 1919 overleden.
In zijn jongere jaren was Jonas veehandelaar in Zuidhorn.
Links (bij de staart) Jonas Israëls, vierde persoon van links is Sander Israëls. Foto uit de periode 1895-1905. Groninger Archieven – Uit: De Joodse gemeenschap in het Westerkwartier, Peize en Roden van G.J. van Klinken en J.H. de Vey
- https://hdl.handle.net/21.12105/2f3ab203-01f7-8cea-bcce-c33a699c4b35
In de tijd dat Jonas als veehandelaar werkzaam was in het Westerkwartier, ging Roosje naar Meppel om als dienstmeid te werken. Wanneer zij naar Meppel is gegaan is niet duidelijk, wel dat zij in 1876 terugging naar Zuidhorn. Uiteindelijk kwamen broer en zus samen te wonen in het pand waar eerder een schooltje was gevestigd.
Het oude schoolgebouw, later de woning van Jonas en Roosje, aan de Schoolstraat in Zuidhorn. In 1951 is het pand afgebrand. Uit: De Joodse gemeenschap in het Westerkwartier, Peize en Roden van G.J. van Klinken en J.H. de Vey
https://hdl.handle.net/21.12105/eb0a7567-8379-712e-8731-1d39627145d8
Het was wel duidelijk dat zij in die toestand niet konden worden vervoerd.
https://hdl.handle.net/21.12105/e607dd43-54f2-ec06-6a06-4d254b548f27
Roosje en Jonas leefden strikt volgens de Joodse wetten. Op de sjabbat schakelden zij een niet-Joods dienstmeisje in om voor hen het fornuis aan te steken, zodat eten kon worden gekookt. In 1941 plaatste Roosje een advertentie om een Joods dienstmeisje te vinden, het was niet-Joden immers verboden nog langer voor Joden te werken.
Advertentie. "Het joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam". Amsterdam, 28-11-1941, p. 8.
Geraadpleegd op Delpher op 13-01-2025, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010318183:mpeg21:p008
Aan de deportatie van Roosje en Jonas gingen een aantal ontwikkelingen vooraf. Hun deportatie had namelijk al in november 1942 moeten plaatsvinden en niet pas in maart 1943. Op 26 november 1942 had de Zuidhornse burgemeester R.A. Cleveringa een telegram ontvangen waarin de Sicherheitspolizei te kennen gaf dat alle Joden binnen zijn gemeente gearresteerd dienden te worden. Cleveringa heeft dit bevel echter niet uitgevoerd. Tot die tijd had hij meegewerkt aan de uitvoering van enkele bepalingen tegen de Joden in zijn gemeente. Zo had hij het goedgevonden dat de radio’s van de twee Joodse families die Zuidhorn telde (dus ook bij Roosje en Jonas) in beslag werden genomen, had hij er ook voor gezorgd dat de “voor Joden verboden”- bordjes her en der in de gemeente werden geplaatst en dat de Joden hun fietsen moesten inleveren. Deze laatste maatregel leverde één fiets op in de gemeente Zuidhorn. Het bevel om de Joden uit Zuidhorn te laten arresteren ging Cleveringa blijkbaar te ver. Hij zocht contact met het verzet om ervoor te zorgen dat “zijn” Joden een onderduikadres konden krijgen. Jonas en Roosje weigerden echter om onder te duiken. Want, zoals Roosje zei, ze hadden geen slecht geweten, nooit iemand kwaad gedaan en dus wilden ze niet onderduiken.
Dan wordt het begin maart 1943. Roosje en Jonas krijgen het bericht dat ze zich klaar moeten maken voor vertrek uit Zuidhorn. Dit bevel kwam van de Groepscommandant van de marechaussee en pro-Duitse luitenant in Zuidhorn, Harke Rutgers. Er moest nu maar eens werk worden gemaakt met het Judenfrei maken van Zuidhorn. Rutgers had eerst nog wat tegengesputterd dat de Joodse inwoners van Zuidhorn oud waren, maar dat was geen reden om ze niet te arresteren.
Op dinsdagavond 9 maart, rijdt er om 18.30 uur een auto onder begeleiding van twee marechaussees, onder wie Rutgers, de Schoolstraat in om Roosje en Jonas te halen. De dag daarvoor waren ze er ook al geweest maar toen was de arrestatie niet verlopen zoals Rutgers in gedachten had. Roosje en Jonas waren dermate van slag door de hele situatie dat ze eerst gekalmeerd moesten worden door Rutgers en diens collega. Toen ze eenmaal wat rustiger waren geworden en nadat Rutgers en collega hadden geholpen met zaken bij elkaar te pakken, stelde Jonas voor hen even alleen te laten zodat hij en Roosje de laatste spullen konden verzamelen. De beide dienders trokken zich daarop terug en wachtten buiten het huis. Toen Jonas en Roosje niet meer van zich lieten horen, gingen ze weer naar binnen waar de beide oudjes zich hadden opgehangen aan de trapleuning. De stroppen worden snel van de halzen gehaald. Roosje komt snel weer bij maar Jonas komt pas na hartmassages weer bij. Het was wel duidelijk dat zij in die toestand niet konden worden vervoerd. Ze kregen daarom toestemming nog één nacht, onder bewaking, in hun huis te blijven. De volgende dag, 9 maart, zijn ze alsnog weggevoerd.
Jonas en Roosje worden eerst naar het Joodse oudeliedengesticht “Beth Zekeiniem” aan de Schoolholm in Groningen gebracht. Vandaar gaan ze op 9 april naar Westerbork. Roosje komt in barak 84 terecht, het ziekenhuis van kamp Westerbork. Jonas gaat naar barak 69.
Ze zijn niet lang in dit kamp. Op 13 april worden ze transport gezet, eindbestemming Sobibor. Op 16 april komen ze aan in het kamp in het oosten van Polen. Wat ze niet geweten zullen hebben is dat hun zus Mietje een maand daarvoor op 16 maart 1943 in datzelfde kamp is omgekomen.
Ooggetuigen vertelden achteraf wat er na aankomst in Sobibor met ouderen en zieken gebeurde. Daaruit is op te maken hoe waarschijnlijk ook het leven van Jonas en Roosje daar eindigde: met lorries worden ze naar een plek achterin het kamp gebracht. Daar krijgen ze te verstaan zich uit te kleden en zich aan de rand van een massagraf op te stellen. Vervolgens worden ze door nekschoten om het leven gebracht. Roosje is dan 86 jaar oud en Jonas 84.
Of de nieuwe buurman in Leek inderdaad betrokken is geweest bij de arrestatie van Roosje en Jonas hebben we niet kunnen achterhalen. Zijn naam komt in geen enkel rapport voor. De geschiedenis van Roosje en Jonas heeft mij echter nooit losgelaten en dat heeft ervoor gezorgd dat ik in 2023 in Sobibor stond en, namens mijn vader, hun namen heb genoemd tijdens een herdenkingsceremonie.