Jeremia (Remi) Frank

Remi Frank wordt op 7 januari 1923 in Amsterdam geboren. Zijn ouders zijn allebei Joods. Het beroep van zijn vader, Jacob Frank (1874-1944 Auschwitz)), is textielbewerker. Hij woont en werkt op het adres Weesperzijde 23 in Amsterdam. In dat huis is Remi ook geboren. Remi is de jongste van de vier kinderen: zijn broer Sally en zus Jeannette hebben de oorlog overleefd, zijn zus Mirjam is met haar man omgebracht in Auschwitz.

Jeremia (Remi) Frank

Voornaam
Jeremia
Achternaam
Frank
Geboortedatum
07 januari 1923
Geboorteplaats
Amsterdam
Sterfdatum
25 januari 1943
Sterfplaats
Auschwitz

In de jeugd van Remi gaat de familie Frank vaak op vakantie naar Zandvoort en Abcoude.
Remi gaat naar school op het Barleaus Gymnasium. Daar raakt hij bevriend met Benjamin de Vries en met diens tweelingbroer Maurits. Benjamin heeft later een boek geschreven over Remi. Ook leert Remi op het gymnasium Isa Baschwitz kennen.  Hun moeder overlijdt in 1939. De voogdij gaat naar haar broer Meyer. In 1939 wonen Remi en ook zijn broer Sally kort in Gouda bij de familie Regensberg.

In 1941 haalt Remi zijn gymnasiumdiploma en vanaf 23 maart 1942 gaat Remi als leerling-verpleger werken in Het Apeldoornsche Bosch. In Amsterdam voelt hij zich niet langer veilig. Er is daar nog maar weinig familie en jonge Joodse mannen worden opgepakt. Remi woont in Apeldoorn met collega’s aan de Zutphensestraat 106. Remi wandelt en fietst er veel in de omgeving en leert Betsy de Vries kennen. Betsy werkt ook als verpleegster. Ze vinden elkaar steeds leuker en verloven zich. Ze mogen echter niet bij elkaar op de kamer komen.

"Dit is waarschijnlijk de bewogenste nacht van mijn leven. Ik zit in de wacht op de ziekenzaal van een krankzinnigengesticht, wat gedoemd is binnen het etmaal te zijn vertrokken naar onbekende oorden."

Op 20 januari 1943 komt de Ordedienst van kamp Westerbork naar Het Apeldoornsche Bosch. Zij zijn een dag te vroeg. Daardoor weet iedereen dat er ontruimd zal gaan worden. Op de avond van 20 januari 1943 schrijft Remi aan zijn vrienden:

“Beste Mau en Ben, Dit is waarschijnlijk de bewogenste nacht van mijn leven. Ik zit in de wacht op de ziekenzaal van een krankzinnigengesticht, wat gedoemd is binnen het etmaal te zijn vertrokken naar onbekende oorden. Honderd of honderd en vijftig orde-diensten, hiertoe uitgekozen om de migratie te leiden, hebben zich reeds in de gebouwen genesteld. Personeel en patiënten, alles in rep en roer. Velen nemen de benen. Nu de kans op veilig onderduiken binnen dat kleine Nederland zo gering is, vind ik dit onverstandig voor de patiënten. En voor het personeel geldt hier de spreekwijze, het zinkende schip verlaten, al geldt het hier zeker niet allemaal wakkere kapiteinen. Toch bevinden er zich hier vele hoofden onder, zelfs een dokter. Dien zal ik later nooit, willen nemen en vertrouwen, omdat ik nu weet, dat hij je niet tot in de uiterste nood zal bijstaan. Frits is ook weg, ik mis hem erg. Op afdeling en overal komen nu handen te kort, want niet alleen dat er nu zoveel krachten ontbreken, moeten alle nieuwe aangekomenen verzorgd en gehuisvest worden, de ordedienst en de hulpbehoevenden en zieken uit het dorp Apeldoorn dat gisteren ‘Jodenvrij’ is gemaakt. En al het personeel pakt en pakt en het goede deel (d.w.z. de gezonde) patiënten pakt en pakt. Koffers, rugzakken, de allernoodzakelijkste benodigdheden worden verzameld, geruild, van den dag gehaald, verloren en vergeten. Ondertussen heeft ieder op zijn tijd de behoefte aan slaap en voedsel. Begrijpen jullie de wanorde? En het is een krankzinnigengesticht. Dat houdt in, dat het hier mensen betreft, die hiertegen niet bestand zijn, een deels de patiënten, die het ongeluk heel goed begrijpen, psychopaten, maar toch zich geen raad weten, de debielen, imbicielen, idioten en dementen, die in goede moede doorleven en onbewust van wat hen bedreigt. Jongens, ik houd op, hartelijk gegroet. Voor Bets ben ik bang, zij is niet heel flink en het gaat mij zo aan het hart, als ik zie, dat zij er niet tegen op kan. Voor de rest heb ik goeden moed. Remi”

Op vrijdag 22 januari 1943 vertrekt om 7 uur een trein met bijna 1.300 patiënten en 52 personeelsleden. De bestemming van de trein is Auschwitz-Birkenau. Remi Frank vertrekt ook in deze trein. In 1999 onthulde Isa Teske-Baschwitz, een schoolvriendin van Remi, dat ze Remi in 1943 in Amsterdam heeft gezien. Hij zat op een vrachtwagen en riep: “Isa, Isa, red me!” Het is niet bekend of het verhaal echt klopt, omdat Remi toen in Apeldoorn of Auschwitz moest zijn. Benjamin de Vries was na de oorlog benieuwd waar Remi was en wilde weten of hij nog leefde. Hij is in juli 1946 naar het Rode Kruis gegaan. Daar kreeg hij te horen dat er nog niets bekend was over Remi en dat hij waarschijnlijk niet meer in leven was. Later werd duidelijk dat Remi Frank net als de patiënten die hij begeleidde direct na aankomst in Auschwitz op 25 januari 1943 is vermoord.
De broer van Remi, Sally, is in de oorlog samen met zijn partner Deborah Knoller gevlucht naar Brussel, waar ze trouwen. Daarna zijn ze naar Zwitserland gevlucht en daar als vluchteling gebleven. In 1947 zijn ze naar Israël gegaan waar Sally in 1975 is overleden.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.