Marita Deen

Marita Simons-Deen, geboren in 1942, geeft gastlessen over de Tweede Wereldoorlog aan scholieren. Ze begint haar verhaal steeds met het tonen van een familiefoto, die haar zeer dierbaar is. Het lijkt een feestelijk diner. De mensen op de foto zijn haar Joodse familie van moederskant, kort voor de oorlog. Ze zijn uit Duitsland gevlucht naar Nederland, uit angst voor de nazi’s.
‘Van de dertien mensen op de foto hebben er maar twee, onder wie mijn moeder, de oorlog overleefd. Op de foto staan mijn moeder en vader linksboven.’

Foto links: Marita op de arm van haar vader Louis

Marita Deen

Voornaam
Jans Marita (Marita)
Achternaam
Deen
Geboortedatum
08 februari 1942
Geboorteplaats
Amsterdam

Het gehele interview, waaruit bovenstaande tekst geciteerd is, is te lezen op de websitehttps://ag-eindhoven.nl/marita-simons.

Jans Marita Deen was de dochter van Louis Deen (18 november 1906- Warschau 1 februari 1944)) en Gretel Deen-Kaufmann (1 februari 1914- 3 januari 2000).
Louis was koopman. Hij stond met zijn ‘ongeregelde waren’ van maandag t/m vrijdag op het Waterlooplein. Gretel was in 1933 uit Duitsland naar Nederland gekomen om te werken als dienstmeisje. Later zou ze een semester medicijnen studeren.

Louis trouwde op 15 januari 1941 met Gretel Kaufmann. Na korte tijd aan de Sint Antoniesbreestraat 71 woonden ze weer in bij de ouders van Louis op de Raamgracht 57.

Op 8 februari 1942 werd in Amsterdam de dochter van Louis en Gretel geboren. Ze kreeg de namen Jans Marita. Ze werd vernoemd naar de beide grootmoeders: de moeder van Louis heette Jansje en Gretels moeder was Martha. Het kind kreeg als roepnaam Marita.

Louis met Marita

Tijdens de bezettingsjaren had Louis een Sperre, door zijn werk bij de broodvoorziening van de Joodse Raad in Amsterdam. Ondanks dat werden hij en zijn vrouw Gretel opgepakt en kwamen op 27 mei 1943 aan in kamp Westerbork. Ze hadden hun dochter Marita toen al laten onderduiken.

Ze hadden hun dochter Marita toen al laten onderduiken

Ruim een jaar later werd ook Marita opgepakt. Ze kwam op 27 juli 1944 aan in kamp Westerbork. Ze was een van de ‘Unbekannte Kinder’, ofwel Onbekende Kinderen. Over deze groep kinderen schreef Daphne Meijer in 2001 het boek: ‘Onbekende Kinderen De laatste trein uit Westerbork’.

Onderstaande tekst is overgenomen uit dit boek:

Gretel Deen ontvangt in 1942 haar oproep voor tewerkstelling. Omdat zij een semester medicijnen gestudeerd had, probeert zij bij de Joodse Raad werk te krijgen als verpleegster. De Joodse Raad kan niets voor haar doen, maar via haar huisarts kan zij aan het werk als kraamverpleegster in gemengd gehuwde gezinnen. Wanneer Gretel Deen werkt, wordt haar babydochter Marita door familie opgevangen. Marita komt, samen met haar familie een aantal keren in de Hollandsche Schouwburg terecht. Elke keer weet Gretel haar kind te bevrijden. Marita is een jaar oud als zij een oproep krijgt om zich in de Schouwburg te melden. Gretel zorgt ervoor dat haar dochtertje in de crèche terechtkomt. Een dag later wordt Marita uit de crèche ontslagen. Gretel laat haar meteen onderduiken. In eerste instantie vindt ze een adres bij een familie in Brabant met dertien kinderen. De familie Deen protesteert; het onderduikadres is niet deftig genoeg voor hun enige kleindochter en oogappel. Gretels schoonouders vinden voor hun kleindochter een adres in Amsterdam. Marita komt terecht bij de familie Gottmer. Ze gaat Sientje Gottmer heten.

Louis Deen en Gretel Deen-Kaufmann moesten na een verblijf van drie-en-een-halve maand op transport. Op 7 september 1943 vertrok hun trein naar Auschwitz. Louis werd hier van zijn vrouw gescheiden, hij werd doorgestuurd naar Warschau.

Uit het boek:

Haar ouders zijn tijdens een razzia in mei 1943 van huis gehaald en naar Westerbork gebracht. Gretel Deen kan er als verpleegster aan de slag. In september 1943 vertrekken Gretel en Louis naar Auschwitz. Marita: ´Op 10 september 1943 kwam de trein in Birkenau aan. Op die dag heeft zij mijn vader voor het laatst gezien.’
Ze heeft geluk: een SS´er denkt haar te herkennen en zorgt dat zij als verpleegster kan werken. Gretel verzorgt vrouwen met difterie en vlektyfus en overleeft dankzij de steun van een arts. Op een gegeven moment gaat zij met een groep Hongaarse vrouwen op transport naar Breslau (Wroclaw). Ook hier werkt zij als verpleegster.

Kamp Warschau, het kamp waar Louis in terechtkwam, was gebouwd op de resten van het getto van Warschau dat eerder dat jaar door de Duitsers was ontruimd. In het getto van Warschau werden voor de ontruiming zo’n half miljoen Joden gevangengehouden. Na de ontruiming moest alles met de grond gelijk gemaakt worden, niets mocht er nog aan herinneren. De dwangarbeiders kregen de opdracht tussen de resten van het getto waardevolle materialen te zoeken, zoals bakstenen, stukken ijzer, lood en koper en de porseleinen potten van elektriciteitsmasten.
Kort voor de Russen kwamen werd concentratiekamp Warschau ontruimd en werd de kampadministratie vernietigd.
Er zouden tussen de 400 en 500 Nederlandse Joden in kamp Warschau gewerkt hebben. Overlevenden spraken over 1.200 tot 1.700 Nederlanders. Van hen zouden nog geen dertig mensen het kamp hebben overleefd.

Getto van Warschau

Louis Deen overleefde kamp Warschau niet. Volgens getuige Engelsman is hij in februari 1944 aan de gevolgen van tyfus overleden. Zijn overlijdensdatum is vastgesteld op 1 februari 1944.
Louis Deen is 37 jaar geworden.

In boek Onbekende Kinderen, wordt, naast het verhaal over de plaatsing bij de familie Gottmer, ook vermeld dat Marita als onderduikertje in de buurt van Utrecht terechtkwam. Waarschijnlijk was dit door bemiddeling van de verzetsbeweging van het Utrechts Kindercomité.
Hoe het kwam dat Marita opgepakt werd en op 27 juli 1944 aankwam in kamp Westerbork, is niet bekend. Ze werd geplaatst in barak 35, het weeshuis. Dat lag aan de rand van het kamp. Ze werd aangemeld als Onbekend Kind. Marita was toen bijna tweeëneenhalf jaar.

Het weeshuis in barak 35

De auteur van het boek Onbekende Kinderen heeft bijna alle kinderen uit deze groep kunnen opsporen. Ze heeft aan hen gevraagd wat ze zich nog konden herinneren van hun aankomst in kamp Westerbork. Hun antwoord was: ‘Niets’. Daphne Meijer beschrijft:

Hoe de kinderen worden geadministreerd, en of dat een beetje klopt, hangt af van de omstandigheden. Een wat ouder kind kan tijdens het verhoor zo worden geïntimideerd dat het zijn eigen naam prijsgeeft. Een ander geeft zijn schuilnaam op. (…) Van de meeste kinderen klopt de naam, of in elk geval bijna. Marita Deen, die bij de burgerlijke stand staat ingeschreven met de voornamen Jans Marita, komt in de administratie van Westerbork terecht als Jansje Deen.
Op deze manier komen er in 1942, 1943 en 1944 honderden uit de onderduik weggehaalde Joodse kinderen Kamp Westerbork binnen. Als er enige twijfel is over hun identiteit, worden ze geadministreerd als Unbekanntes Kind. Deze kinderen komen in het weeshuis van het kamp terecht. In 1943 wordt het weeshuis leeggehaald en gaan de kinderen die er dan verblijven, op transport naar de vernietigingskampen. Een aantal kinderen blijft echter kortere of langere tijd gespaard, omdat er administratief gezien iets met het kind is. Het kan zijn dat iemand van de kampleiding het kind protegeert en het een Sperre geeft. Of omdat er twijfel is of het wel ‘voljoods’ is.

In februari 1944 is er weer een transport vertrokken waar een aantal weeskinderen bij zaten. Er bleef een handjevol kinderen achter. Het groepje groeide in de loop van 1944 uit tot vijftig. Marita Deen, die in juli 1944 aankwam, werd een van deze vijftig kinderen.

Met het naderen van het einde van de oorlog besloot kampcommandant Gemmeker op 1 september 1944 dat kamp Westerbork leeggehaald moest worden. Er zouden zo’n 500 kampbewoners achterblijven om het kamp te ‘demonteren’.

De vijftig Onbekende Kinderen moesten mee met het laatste transport uit Westerbork. Dat was op 13 september 1944.
Oud-kampgevangene Hans Bial beschrijft in zijn dagboek:

Woensdag 13 september was ik al voor zeven uur ’s ochtends in het weeshuis besteld om bij het transport van de kinderen mee te helpen. Uit de keuken haalde ik pap en thee voor het ontbijt en voor de wagon. De wagon werd goed ingericht, met veel matrassen, boxen en kinderbedjes. Het was vreselijk hoe de kleintjes schreeuwen als ze aangekleed uit hun bedjes worden gehaald. Eentje heeft 40,4 koorts. De groteren vinden het wel interessant, verheugen zich op het ritje met de paardenwagen naar de wagon, die dit keer achter bij de industriebarakken staat. De reis begint om negen uur; met ons achterop de wagen. De uittocht van de kinderen Israëls in de meest letterlijke zin. Mijn houtplaatjes komen jammer genoeg nu toch van pas. Hen zo tegen twaalf uur ’s middags in de wagon geholpen en afscheid genomen.
(Houten plaatjes: de kinderen droegen een houten naamplaatje om hun hals waarop stond: Unbekanntes Kind of een vermoedelijke naam.)

De trein ging naar Bergen-Belsen. Het transport bevatte in totaal 279 personen, naast de Onbekende Kinderen waren dat Joden van de ‘Barneveldlijst’ en de zogenaamde ‘Diamantjoden.’ Voor hen was er een personenwagon. De reis duurde drie dagen en drie nachten. Een meisje van negen maanden overleed onderweg.
In het boek Onbekende kinderen vertelt verzorgster Mary Adriaansz over de reis:

Drie dagen en nachten duurde ‘t, in een goederenwagon. De Nederlanders die in het kamp werkten, hadden strobalen in de wagon gelegd, waar de kinderen op konden liggen. Er stonden tafeltjes en kleine bankjes voor de kinderen. We hadden van de Nederlanders melkbussen met water en melk gekregen, en zo’n ouderwetse wasmand, met zo’n deksel, die vol zat met boterhammen. ‘Gooi alles maar weg, ook de vieze luiers,’ zeiden ze. ‘Jullie gaan naar een kamp waar jullie het veel beter zullen hebben.’ We wisten tevoren niet dat de reis zo lang zou duren, anders hadden we niets weggegooid natuurlijk. In de trein zongen we liedjes, vertelden we verhaaltjes. De kinderen waren moe, ziek. Sommigen waren nog niet zindelijk. Het was vreselijk. Terwijl de hoge pieten, de diamantairs, naast ons in de coupés zaten, moesten wij met de kinderen in een goederentrein.

Het kamp Bergen-Belsen was oorspronkelijk bedoeld om Joden op te sluiten die mogelijk als ‘ruilobject’ konden dienen. Toen de kinderen op 16 september 1944 arriveerden waren de omstandigheden, ruim een jaar na het ontstaan van het kamp, sterk verslechterd, het kamp raakte overvol. En ook vanuit Bergen-Belsen vertrokken inmiddels transporten naar Auschwitz.
De groep Onbekende Kinderen kwam in het kamp onder de hoede van het echtpaar Birnbaum. Dit echtpaar had in kamp Westerbork het weeshuis geleid en ook in Bergen-Belsen ontfermden ze zich over de weeskinderen.

De situatie in Bergen-Belsen begon door aanhoudende aanvoer van gevangenen uit de andere kampen helemaal uit de hand te lopen. Er was een enorm plaatsgebrek en er braken besmettelijke ziekten uit.
De groep Onbekende Kinderen, waaronder Marita Deen, had het geluk dat ze op 17 november 1944 weer verder op transport gesteld werden, ditmaal naar Theresienstadt. De schrijfster van het boek vertelt dat het gissen is naar de reden van deze overplaatsing. Werden ze nog steeds als ruilmiddel gezien en moesten ze weggehaald worden uit Bergen-Belsen, waar inmiddels tyfus was uitgebroken? Hadden ze een beschermer onder de nazileiding?

In Theresienstadt werd een weeshuis voor de kinderen ingericht, vlak bij de ingang van het kamp, waar de treinen binnenkwamen. Het lag pal naast het mortuarium:

Tweemaal per dag passeren door gevangenen voortgetrokken karren waarop de doden opgestapeld liggen. ‘Dan mochten de kinderen niet naar buiten kijken.

Marita’s moeder, Gretel Deen-Kaufmann verbleef tot januari 1945 in Breslau, waar ze nog steeds als verpleegster werkte.

In januari 1945 moeten de vrouwen nogmaals op transport. Na veertien dagen arriveren de vrouwelijke gevangenen lopend in Groß-Rosen. Een trein brengt hen naar Mauthausen. Op 14 februari komen zij ten slotte in Bergen-Belsen aan. Ook hier gaat Marita’s moeder in het hospitaal werken. Van gevangenen die zij in andere kampen had ontmoet, hoort zij dat haar dochter in Bergen-Belsen was gesignaleerd en tot een groep kinderen behoorde die doorgestuurd was naar een volgend kamp. Gretel Deen verliest op dat moment alle hoop dat Marita nog in leven zou kunnen zijn.
Na de bevrijding van Bergen-Belsen wordt zij directrice van het Britse hospitaal. Zij komt met de Britten overeen dat zij met het leger naar Engeland reist om daar haar medicijnenstudie weer op te pakken. Er komt echter iets tussen, een verzoek om een groep kinderen uit Bergen-Belsen te begeleiden op hun terugreis naar Nederland. Waarschijnlijk betreft het hier de kinderen van de Diamantjoden, van wie de ouders in 1944 nog waren doorgestuurd naar Sachsenhausen en Ravensbrück. Gretel Deen neemt deze kinderen mee naar Eindhoven. In een schriftje van het Rode Kruis ontdekt zij de naam van haar dochtertje, waarschijnlijk op een lijst van in Theresienstadt verblijvende Nederlanders. Veertien dagen later arriveert Marita terug uit Theresienstadt en zijn moeder en dochter herenigd.

Marita’s moeder stuurt haar dochter om aan te sterken een tijdje naar haar zuster in Oss. Die neemt haar waarschijnlijk mee naar een boerderij. Het maakt diepe indruk op Marita. ‘Ik zal toen een jaar of vijf zijn geweest. Het enige dat ik me ervan kan herinneren, is dat ik op een volle pispot moest plassen. Dat hij al vol was en ik er toch op moest, zodat mijn billen nat werden. En dat varkens geslacht werden. Dat gegil.’

Marita Deen stort zich op haar schoolwerk en later op haar studie. Marita: ‘Mijn moeder kwam na de oorlog berooid thuis. Toen ik na haar overlijden haar huis leegruimde, kwam ik erachter dat zij, behalve het trouwboekje van haar huwelijk met mijn vader, enkele andere papieren en een paar foto’s, niets meer teruggekregen had van wat zij anderen had toevertrouwd.’ Haar moeder Gretel werkt hard om haar dochter niet te laten merken dat er geen geld is. Ze stimuleert Marita om op school haar best te doen. ‘Ze wilde dat ik bereikte wat zij door Hitler niet heeft kunnen doen. Ze was een sterke en harde vrouw, die altijd voor iedereen klaarstond en zichzelf wegcijferde, zoals ook in de kampen.’

Gretel en haar dochter gingen wonen op een kamer in Amsterdam. Gretel hertrouwde in 1950. Haar tweede man heette Szlama Zypior, hij kwam uit Polen, in de oorlog had hij zijn vrouw en twee zoontjes verloren. Gretel Zypior-Kaufmann overleed op 86-jarige leeftijd op 3 februari 2000.

Marita werd arts. Ze trouwde en kreeg twee zoons. Haar man heeft als kind ook in kamp Westerbork en Theresienstadt gezeten.

Inmiddels is Marita Simons-Deen op leeftijd. Ze geeft gastlessen over de Tweede Wereldoorlog aan scholieren. Op onderstaande website is het interview met haar te lezen waaruit in de inleiding geciteerd werd:

https://ag-eindhoven.nl/marita-simons

 

 

Het boek van Daphne Meijer ‘Onbekende Kinderen. De laatste trein uit Westerbork’ is verschenen in 2001.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.