Jacob Goudsmit

Jacob Goudsmit werd op 11 juni 1895 in Amsterdam geboren. Hij was de zoon van Joachim Goudsmit (1873-1932) en Marianne Goudsmit-Henriques Pimentel (1870-?).
Jacob had een jongere broer, Emanuel (1897-1968) en een jongere zus, Jeanette (1905-Sobibor 1943).

1911: Jacob op ongeveer 16-jarige leeftijd.
Fotocollectie Joods Historisch Museum

 

Foto links: J.H. Coppenhagen. Anafiem Gedoe'iem. Overleden joodse artsen uit Nederland 1940-1945.

Jacob Goudsmit

Voornaam
Jacob
Achternaam
Goudsmit
Geboortedatum
11 juni 1895
Geboorteplaats
Amsterdam
Sterfdatum
24 januari 1945
Sterfplaats
Auschwitz

Jacob Goudsmit studeerde geneeskunde in Amsterdam. Hij legde het artsexamen af op 12 februari 1919. Hij promoveerde op 17 december 1920 in Amsterdam op het proefschrift 'Experimental investigations with trypan blue in connection with the intraspinal treatment of lues nervosa'.
Jacob Goudsmit specialiseerde zich in de inwendige geneeskunde.

Algemeen Handelsblad, 14 september 1926

Later schreef hij verschillende monografieën, onder meer 'Epidemiologische en bacteriologische gegevens over het roodvonk'. Dit werd in 1931 bekroond door de Nederlandsche Maatschappij Geneeskunde. (In boekvorm verschenen in 1932). Daarnaast schreef Jacob: 'Bloedziekten en bloedbeeld. Diagnostiek en behandeling. Een beschrijving voor practizeerende artsen en studenten.’ (1e druk: 1938, tweede herziene druk 1942). De boeken van Jacob Goudsmit zijn tot op heden nog steeds verkrijgbaar/digitaal te lezen.

Het Vaderland, 07-07-1931

Vanaf 1922 was Jacob Goudsmit werkzaam als internist in het ziekenhuis te Zaandam.

Op 26 februari 1924 trouwde Jacob met Josephine (Jos) Regine Caroline Helene Wolf. Het huwelijk was in Zaandam. Josephine werd geboren op 23 mei 1901 in Amsterdam. Haar vader was Jozef Wolf (1870-1939), haar moeder Jacoba W.M.E. van Haren (1878-1968). Haar zus Lucie (1902) en broer Arnold (1906) overleefden de oorlog.

1924: Jacob en Josephine Goudsmit-Wolf, foto:  Atelier Jacob Merkelbach. Fotocollectie Joods Historisch Museum

Tot 1935 woonde Jacob met zijn gezin op diverse plaatsen in Zaandam, nl.: de Westzijde, Stationsstraat en ten slotte op de Botenmakerstraat 76.

De Zaanlander, 27-01-1926

Er werden drie kinderen geboren: Joachim Jozef (18-02-1925), Robert (05-12-1926) en Hans (06-02-1930). De kinderen Goudsmit hebben de oorlog overleefd.

Een conflict in het ziekenhuis van Zaandam zorgde ervoor dat Jacob ‘eervol ontslag’ nam. Het zal geen prettige tijd geweest zijn voor het gezin.

Het Volk, 26-11-1935

De familie Goudsmit verhuisde eind 1935 naar Amsterdam en ging wonen in de Jan Luykenstraat 41. Jacob ontving ook daar patiënten aan huis en tevens in het verpleeghuis in Koog aan de Zaan.

De Zaanlander, 16-11-1935

De Zaanlander, 08-01-1936

Jacob werkte tevens als internist voor de twee Joodse ziekenhuizen het ‘Nederlands Israelietisch Ziekenhuis’ (NIZ) en het ‘Portugeesch Israelitiesch Ziekenhuis’ (PIZ) en het verpleeghuis ‘De Joodsche Invalide’ (JI).

Foto: Internationaal Persfoto Bureau N.V. Fotocollectie Stadsarchief Amsterdam

Ferdinand Aus der Fünten gaf Herschel en Goudsmit de schuld van de verdwijning van mensen op zijn lijst en hij besloot hen in plaats van vader en zoon Souget op transport te stellen.

De medewerkers van de Zentralstelle namen het daarop voor Herschel en Goudsmit op en bezwoeren dat zij onschuldig waren, waarop Aus der Fünten lange tijd zweeg. Volgens Herschel zei Jacob Goudsmit: ‘dan gaan we even waardig als velen voor ons.’ Herschel zelf had eerder de neiging te ontsnappen, maar Aus der Fünten besloot met: ‘Nah, geh schon.’ Voor Herschel was het een van de meest dramatische dagen van zijn leven, maar ook een dag waarop hij ‘een moedig mens had leren kennen, die ook nog een briljant idee had, dat zeker mensen gered heeft’.

Hieronder twee advertenties van de familie Goudsmit uit de oorlogsjaren. De tweede is geplaatst in september 1943, vier maanden voor de deportatie van Jacob en Josephine Goudsmit-Wolf naar kamp Westerbork:

Het Joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam , 07-11-1941

Het Joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam, 10-09-1943

Tijdens de ontwikkelingen van de Tweede Wereldoorlog was Jacob vanwege zijn werk in het NIZ tot het laatst toe vrijgesteld van deportatie. In het proefschrift van Hannah Laetitia van den Ende dat zij in 2015 in Maastricht verdedigde, wordt de rol van de Joodse artsen in 1940-1945 beschreven. Jacob Goudsmit wordt hierin geregeld genoemd. Het proefschrift heet ‘VERGEET NIET DAT JE ARTS BENT’. Dit proefschrift is een uiterst interessante weergave van de gebeurtenissen van deze periode. Hieronder enkele fragmenten die de rol van Jacob als arts in de bezettingstijd goed weergeven:

https://cris.maastrichtuniversity.nl/ws/portalfiles/portal/1098903/guid-0218a2d1-a36b-4c88-8e3e-e77b4e1b06be-ASSET1.0.pdf

[…] Joods bewustzijn kon in de loop van de jaren dertig dan ook voor de Joodse artsen samengaan met een verhoogd besef van potentieel gevaar. Dat leidde tot verschillende reacties. Internist Jacob Goudsmit bijvoorbeeld volgde de politieke ontwikkelingen in Duitsland op de voet en was daardoor goed op de hoogte van de anti-Joodse politiek aldaar. Hij legde een plakboek aan met artikelen uit diverse kranten en debatteerde avonden lang met politieke vrienden over de beste manier om met de ontwikkelingen om te gaan […]

[…]Toen de capitulatie op 14 mei 1940 een feit was, verdrong angst voor wat komen zou bij velen de strijdbaarheid. Nu de gevreesde bezetting van Nederland realiteit was geworden, poogden velen alsnog om per boot naar Engeland te ontkomen. IJmuiden liep die dag vol met mensen die maar één doel voor ogen hadden: de territoriale wateren uit varen. Slechts enkele artsen lukte het. I.H.J. Vos, naast arts ook bekend liberaal politicus, zette op 14 mei om tien voor acht zijn vrouw en twee zoons op de boot naar Engeland. Zelf bleef hij in Nederland, ‘omdat hij dat als zijn plicht beschouwde’. De artsen David van der Poorten, Aron Vedder, Bernard Premsela, Izaak van Esso, Sally de Jong, Jacob Goudsmit en Marinus Mortier Hijmans waren onder degenen die tevergeefs probeerden hun gezin (en zichzelf) op een boot te krijgen […]

[…] En inderdaad, tijdens de ontruiming van De Joodsche Invalide op 1 maart was het NIZ ongemoeid en intact gebleven. Een dag later echter leek het noodlot toch onontkoombaar. Een bericht van de Expositur, een invloedrijk bureau van de Joodsche Raad, scheen betrouwbaar: het NIZ zou op 3 maart worden leeggehaald. De artsen overlegden onderling hoe te handelen, zo tekende Reisel op: ‘ V e r g e e t n i e t d a t j e a r t s b e n t ’ Eerst wilden we het nog niet geloven, maar na een paar uur bleek het wel zó zeker dat, in overleg tussen dr. G., Kropveld, Adler (vermoedelijk internist Jacob Goudsmit, chirurg Samuel Kropveld en arts-assistent Jacques Adler), Kroonenberg en ik, besloten werd dat de beste en fierste houding was het naar huis zenden van de patiënten, waarop het verplegend personeel zou kunnen doen wat het niet laten kon. Zo gezegd, zo gedaan. Een enorme paniek en chaos natuurlijk het gevolg […]

[…] Bij de grote razzia op 26 mei 1943 in het centrum van Amsterdam werden 3300 mensen opgepakt en naar Westerbork gezonden. De rol die de artsen bij een dergelijke razzia konden spelen, wordt duidelijk bij lezing van een brief van orthopedisch chirurg Herman Herschel, waarin hij zijn herinneringen aan deze dag beschreef. Hij werd ’s ochtends vroeg uit zijn bed gehaald door een medewerker van de Joodsche Raad, die hem verzocht medische bijstand te verlenen bij de actie. De Joodse buurt was hermetisch afgesloten en mensen werden systematisch uit hun huizen gehaald. Herschel moest zich naar de Hoogduitse Hoofdsynagoge aan het Jonas Daniël Meijerplein (toen Houtmarkt genoemd) begeven, waar men de gearresteerden bijeen zou brengen. Om tien uur kreeg hij een briefje waarmee hij zich vrij mocht bewegen in de Joodse buurt. In het NIZ deed hij verslag van de situatie. Internist Jacob Goudsmit vroeg om een doktersband en ging met Herschel mee terug naar de synagoge. ‘Een zeer moedige daad; want in het ziekenhuis was hij safe’, aldus Herschel. Nadat Goudsmit de situatie in de synagoge had aanschouwd, verzocht hij Herschel terug te gaan naar het NIZ en daar telefonisch om ambulances te vragen. De GGD-broeders meldden zich met een ambulance aan de zij-ingang van de synagoge, waar zo veel mogelijk mensen in de wagen gepropt werden. Deze gang van zaken herhaalde zich diverse malen. Herschel schatte dat zo’n 80 tot 100 mensen door Goudsmits plan konden worden afgevoerd naar het ziekenhuis, waar ze voorlopig veilig waren. Een van de gearresteerden was collega-internist Emanuel Godfried. Hij kreeg van Herschel en Goudsmit een doktersband en kon op die manier naar het NIZ worden meegenomen. Ook hielpen zij de twee huisartsen Souget, vader Aron en zoon Max, om ongezien de synagoge uit te glippen. Deze reddingsactie bleef echter niet onopgemerkt. Toen om halfnegen ’s avonds de razzia voorbij was, moesten Herschel, Goudsmit en het ondersteunend Joodse personeel van de Zentralstelle zich verzamelen. Ferdinand Aus der Fünten gaf Herschel en Goudsmit de schuld van de verdwijning van mensen op zijn lijst en hij besloot hen in plaats van vader en zoon Souget op transport te stellen. De medewerkers van de Zentralstelle namen het daarop voor Herschel en Goudsmit op en bezwoeren dat zij onschuldig waren, waarop Aus der Fünten lange tijd zweeg. Volgens Herschel zei Jacob Goudsmit: ‘dan gaan we even waardig als velen voor ons.’ Herschel zelf had eerder de neiging te ontsnappen, maar Aus der Fünten besloot met: ‘Nah, geh schon.’ Voor Herschel was het een van de meest dramatische dagen van zijn leven, maar ook een dag waarop hij ‘een moedig mens had leren kennen, die ook nog een briljant idee had, dat zeker mensen gered heeft’. Goudsmit had zijn beroep, de medische trucs en de status van het NIZ succesvol kunnen inzetten om in elk geval een deel van de mensen te hulp te schieten […]

[…] Het ziekenhuis loopt op zijn laatste benen rond, elke dag verdwijnen er vier à vijf mensen, zodat binnenkort hierdoor al alleen de liquidatie van het ziekenhuis te verwachten is. De assistenten, behalve Hamburg, zijn er nog, evenals Goudsmit en Godfried. Het ziekenhuis is een kind met een waterhoofd […]

[…] Bij de ontruiming van het NIZ op 13 augustus waren de nog aanwezige artsen gevlucht en ondergedoken of gearresteerd. De specialisten Salomon Kroonenberg, Jacob Goudsmit en Johnny van Coevorden en de arts-assistenten Sally Dunner en Jaap Hillesum hadden echter toestemming gekregen mee te gaan met de kleine groep niet-transportabele zieken die naar De Joodsche Invalide werden overgebracht. Zij trachtten er de medische zorg zo goed mogelijk voort te zetten […]

[…] Over de optie Barneveld hadden de Goudsmits blijkens Jaaps brief aan Banning om twee redenen lang geaarzeld: ‘Ik heb indertijd geen moeite voor Barneveld gedaan, om verschillende redenen: 1. Jos wil het niet, omdat ze dit refugium niet vertrouwt. 2. Ik heb hier nog nuttig werk, als waarnemend directeur van het NIZ en internist. […] Het komt erop neer dat we eigenlijk niets voelden en voelen voor Barneveld.’ Nu, in juni 1943, was het beetje veiligheid dat Barneveld in hun ogen leek te bieden, belangrijker geworden dan het wantrouwen van Jos en het plichtsbesef van Jaap […]

[…] Goudsmit had middels zijn contacten en uitputtende zoektocht naar veiligheid voor zichzelf en zijn gezin kennelijk kunnen bereiken relatief lang in Amsterdam te mogen blijven. Zij hadden zichzelf ook nog trachten te laten ariseren via Calmeyer. Dit lukte echter niet. Goudsmits positie in de JI bleek vervolgens ook geen duurzame veiligheid te bieden. Het ging finaal mis in januari 1944, toen ook hij opgepakt werd en naar Westerbork afgevoerd […]

Op 12 januari 1944 kwam Jacob Goudsmit aan in kamp Westerbork. Hij werd geplaatst in barak 69.

Zijn vrouw Josephine Goudsmit-Wolf was waarschijnlijk al op 31 december 1943 vanuit het Huis van Bewaring in Amsterdam in het kamp gearriveerd, als strafgeval. Ze was op 28 december om 17:30 uur, zo blijkt uit het politierapport, onderweg naar haar moeder aan de Keizersgracht opgepakt. Dat was in de Spiegelstraat waar ze met de hand voor haar ster over straat ging. In Westerbork werd ze geplaatst in barak 67, de strafbarak.


Fragment politierapport 28 december 1943 - Stadsarchief gemeente Amsterdam 

De naam van Josephine is doorgestreept op de transportlijst voor Bergen-Belsen van 15 maart 1944. Maar op 5 april 1944 moest het echtpaar wel op transport, Jacob en Josephine moesten naar Theresienstadt. Daar verbleven ze een half jaar. Op 23 oktober 1944 werden zij gedeporteerd naar Auschwitz.

Jacob Goudsmit overleed op 24 januari 1945, hij was 49 jaar oud. Volgens een mondelinge getuigenis stierf hij aan tyfus. Ook Josephine Regine Caroline Helene Goudsmit-Wolf stierf in Auschwitz, zij was 42. De precieze datum van haar overlijden is niet bekend, maar is genoteerd als ‘oktober 1944’.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.