Salomon Platvoet is het oudste kind uit het gezin van Hartog Platvoet en Betje Platvoet-Polak. Hij is geboren op 18 september 1918 in de Valkenburgstraat 14 in Amsterdam. Na hem werden nog drie meisjes en twee jongens geboren.
Op de foto: Salomon staat rechtsboven.
Foto’s afkomstig uit project ‘In Memoriam’. (Guus Luijters en Aline Pennewaard).
Salomon Platvoet
- Voornaam
- Salomon
- Achternaam
- Platvoet
- Geboortedatum
- 18 september 1918
- Geboorteplaats
- Amsterdam
- Sterfdatum
- 21 januari 1945
- Sterfplaats
- Midden-Europa
Salomons vader, Hartog Platvoet, is geboren op 23 november 1896 in Amsterdam. Hij was de zoon van Salomon Platvoet (1862-1916) en Duifje Platvoet-Gans (1860-1934). Hartog was het zesde kind van de acht uit dit gezin. Eén kind overleed jong, alle andere zeven kinderen kwamen om in de oorlog.
Hartog trouwde op 22 mei 1918 met Betje Polak. Betje is geboren op 14 september 1897 in Amsterdam. Ze was de dochter van Hartog Polak (1867-1943) en Vrouwtje Polak-Zwaaf (1866-1910) Ook zij was het zesde kind, dit gezin had twaalf kinderen. Drie kinderen overleden jong. Betje en haar acht broers en zussen, en ook hun vader, werden vermoord in de oorlog.
Hartog en Betje met hun dochter Duifje
Hartog Platvoet was lijstenmaker. Na hun huwelijk ging het echtpaar inwonen bij Betjes vader, die dus ook Hartog heette. Vader Polak woonde aan de Valkenburgstraat 14 in Amsterdam. Met zijn zoon Israël had Hartog Polak daar een eigen zaak: behangers en stoffeerders, opslag van inboedels en verkoop van meubelen, tapijten, linoleum en gordijnen.
Eind 1928 werd ook hun huis in de Valkenburgstraat afgebroken in het kader van de saneringswerkzaamheden op het Uilenburgereiland. Hartog Polak trok in bij zijn zoon Israël en het gezin Platvoet verhuisde op 22 september 1928 naar de Rapensteeg 103, ook in Amsterdam.
Inmiddels waren alle zes kinderen van Hartog en Betje geboren. De oudste was Salomon (18 september 1918), na hem kwam Vrouwtje (23 maart 1920). Vrouwtje werd niet oud, ze stierf op 19 december 1925. Het derde kind was Duifje Dora (19 september 1921). Daarna kwam Rachel (6 juli 1923), zij zou als enige uit dit gezin de oorlog overleven. Vervolgens kwamen nog Hartog, ook wel Harry (17 juli 1925) en Maurice, ook wel Ries (17 november 1926) ter wereld.
Kinderen Platvoet
Op 4 maart 1933 verliet het gezin Amsterdam en verhuisde naar de Galileïstraat 44 in Hilversum.
Van de familie Platvoet zijn in het krantenarchief drie berichtjes gevonden: op 17 december 1933 kwam Harry in de krant, hij had op de kinderpagina van de Gooi en Eemlander de oplossing van het raadsel goed.
Harry Platvoet
En op 23 en 31 mei werden er in het Zaans Volksblad advertenties geplaatst in verband met het 20-jarig huwelijk van Hartog en Betje.
Uit de advertentie over de aankondiging van hun receptie blijkt dat ze hun huis genoemd hebben naar hun in 1925 overleden dochter Vrouwtje: hun huis heette ‘Huize Vrouwtje’.
Uit de advertentie blijkt dat ze hun huis genoemd hebben naar hun in 1925 overleden dochter Vrouwtje: hun huis heette ‘Huize Vrouwtje’.
Linksboven Rachel, daarnaast haar zusje Duifje. Rechtsboven Salomon en linksonder Harry.
In januari 1942 was het woonadres van de familie nog Galileïstraat 44 in Hilversum, maar daarna moesten ze terugverhuizen naar Amsterdam.
Ze gingen wonen in de Danie Theronstraat 13. (De huisnummers 17 en 21 worden ook genoemd.)
Hoe het dan precies verder ging met het gezin is niet duidelijk. De gezinsleden hebben verschillende aankomstdata in de kampen Westerbork en Vught en in de archieven staan steeds andere laatste verblijfplaatsen. Alleen bij Hartog en Betje en hun dochter Duifje is het hierboven genoemde adres in de Danie Theronstraat 13 genoteerd.
Hartog en Betje Platvoet-Polak kwamen op 23 maart 1943 aan in kamp Westerbork, ze verbleven in barak 60. Een week later, op 30 maart 1943 werden ze op transport gesteld naar Sobibor. Daar werden ze op 2 april 1943 vermoord. Hartog was 46 en zijn vrouw Betje was 45 jaar oud.
Duifje Platvoet arriveerde op 20 juni 1943 in kamp Westerbork. Ze kwam in barak 65. Haar transport naar Sobibor was op 29 juni 1943. Ze werd op 2 juli 1943 vermoord. Duifje was 21 jaar.
Duifje Platvoet
Salomon, de oudste zoon, was metaalarbeider. Ook hij moest naar kamp Westerbork. Hij kwam daar aan op 14 augustus 1943. Hij was een ‘strafgeval’, waarschijnlijk omdat hij was ondergedoken. Hij werd geplaatst in barak 63. Zijn laatste adres was: Plantage Doklaan 28 te Amsterdam. Salomon ging op transport naar Auschwitz op 14 augustus 1943. Zeer waarschijnlijk werd hij tewerkgesteld in Auschwitz III – Monowitz en daar vóór of bij de ontruiming rond de bevrijding omgekomen. Zijn sterfdatum is vastgesteld op 21 januari 1945 in Midden-Europa.
Harry, Maurice en Rachel moesten alle drie naar kamp Vught.
Maurice arriveerde daar op 26 maart 1943. Van daaruit kwam hij op 3 juli 1943 aan in kamp Westerbork. Op 6 juli werd hij getransporteerd naar Sobibor, waar hij op 9 juli 1943, op 16-jarige leeftijd omkwam. Als zijn beroep werd genoteerd: ‘metselaar’ en als zijn laatste woonplaats: Waterlooplein 60, Amsterdam.
Harry, Betje en Maurice
Harry kwam op 26 mei 1943 aan in kamp Vught. Als beroep staat er op zijn kaart: werkzaam bij ‘Splitter, Konfektion-afdeling’. Hij was kleermaker. Als laatste woonadres staat bij hem Pres. Brandstraat 38, Amsterdam genoteerd.
Op 12 september 1943 moest Harry naar kamp Westerbork, hij kwam in barak 62. Twee dagen later, op 14 september 1943, vertrok hij naar Auschwitz. Daar kwam hij aan op 17 september 1943 en werd op dezelfde dag vermoord, 18 jaar oud.
Rachel was de eerste uit het gezin die in een kamp terecht kwam, dat was op 16 of 17 februari 1943 in kamp Vught.
Duifje en Rachel
Haar laatste woonadres was Rapenburg 83 in Amsterdam. Vanuit kamp Vught schreef Rachel een brief aan een vriendin waarin ze haar bedankt voor het pakket dat ze van haar kreeg.
Rachel heeft de oorlog overleefd dankzij haar werkzaamheden voor Philips in kamp Vught.
Simone Timmermans schrijft hierover:
Eind februari 1943 werd in kamp Vught een werkplaats van Philips ingericht. Vier maanden later werkten 500 mannen, allemaal politieke gevangenen, in de Speciale Werkplaats B 677. Ze vormden samen het Philips-Kommando. Begin 1944 waren dat er 1200, waaronder 600 joodse gevangenen, voornamelijk vrouwen.
De relatieve veiligheid die de Philips-werkplaats de gevangenen bood, duurde tot het voorjaar van 1944. Eind mei werden 250 mannen van het Philips-Kommando, waaronder vrijwel alle leidinggevenden, naar Dachau gevoerd. Een week later moesten alle 500 joodse werkers, voornamelijk vrouwen, op transport naar Auschwitz.
Op het beruchte perron van Birkenau werd de groep herkend: “Das ist die Philips-Gruppe.” Een van de meegereisde SS’ers droeg papieren bij zich waarop stond dat de gevangenen ‘Facharbeiter’ waren. Vrijwel alle Philips-joden werden vervolgens gespaard voor de gaskamers, verlieten Auschwitz en werden tewerk gesteld in de oorlogsindustrie, vooral voor radiobuizen. Driekwart van de joodse gevangenen in het Philips-Kommando wist hierdoor de oorlog te overleven.
Op onderstaande website is het volledige verhaal van Philips in kamp Vught te lezen:
http://www.geschiedenisbeleven.nl/het-verhaal-van-philips-in-kamp-vught/
Philips-Kommando Vught
Vrouwen van het Philips-Kommando in Zweden
Na de bevrijding is Rachel eerst naar Zweden gebracht en toen ze eenmaal weer was aangesterkt ging ze naar vrienden, de familie de Koning, in Rotterdam.
Daarna reisde ze naar Hilversum om haar voormalige buurman Anton Leurs op te zoeken. Uiteindelijk trouwde zij met Anton Leurs en ze kregen drie kinderen.