Alice Brigitta (Gitta) Rechnitz werd geboren in Slupsk in Polen op 2 november 1920. Ze trouwde in 1940 in Nederland met Lothar Leyser. Hij was vanaf 1938 tuinbouwleerling in het Joodsche Werkdorp Nieuwesluis in de Wieringermeer. Bijna 18 jaar oud werd hij door zijn moeder, Gertrud Leyser-Schwarz, daarheen gestuurd om zijn kansen op emigratie naar Palestina te vergroten en te ontkomen aan de Nazi-dreiging. Lothar was in Essen geboren op 30 november 1920. Hij had één jongere zus, Ruth (1922); haar had zijn moeder al omstreeks 1936 naar Palestina op alijah laten gaan. Na de onverwachte dood van zijn vader in 1930 hielp Lothar zijn moeder in de snoepwinkel aan de Gänsemarkt 10. Hij volgde de Oberrealschule Humboldt in Essen
Gitta Leyser-Rechnitz
- Voornaam
- Gitta
- Achternaam
- Leyser-Rechnitz
- Geboortedatum
- 01 november 1920
- Geboorteplaats
- Slupsk
- Sterfdatum
- 09 juli 1943
- Sterfplaats
- Sobibor
In het Werkdorp Nieuwesluis ontmoette Lothar een meisje, Gitta Rechnitz. Zij was net als Lothars moeder in Polen geboren, in Slupsk. Ze werden verliefd. Na de inval van de Duitsers trouwden ze. Gitta was hoogzwanger. Abel Herzberg, toen directeur van het Werkdorp, was een van hun getuigen op 23 september 1940. Dochter Gabi werd op 27 oktober 1940 geboren in Amsterdam, waar moeder Gertrud inmiddels een toevlucht had gevonden, samen met haar bejaarde ouders. Na de definitieve sluiting van het Werkdorp in augustus 1941 kwamen Lothar en Gitta in Huizen terecht met hun dochtertje. Ze woonden in het tuinhuis van een woning aan de Patrijslaan.
. “..... de dood is een meester uit Duitsland ..... dan stijg je als rook in de lucht / dan heb je een graf in de wolken daar lig je niet krap.” (Uit: Todesfugen, Paul Celan.)
Lothar werkte in de buurt van Huizen in tuinen van particulieren. In Huizen werd van hem gezegd dat hij roodbruine krullen had en een levenslustige jongen was. Gitta was in verwachting van hun tweede kind. Dochter Ürsel werd op 23 januari 1942 geboren in Naarden, waarschijnlijk in het ziekenhuis aldaar. In 1942 moesten alle Joden in het Gooi verplicht verhuizen naar Amsterdam. Het jonge gezin trok in november in bij moeder Gertrud, Dintelstraat 34hs.
Op de zonnige zondag van 20 juni 1943 werden Lothar en Gitta met hun kindertjes bij een van de grote elkaar opvolgende razzia’s opgepakt en via het Muiderpoortstation op de trein gezet naar Westerbork. Enkele weken later, op 6 juli 1943, werden ze op transport gesteld naar Sobibor, waar ze op 9 juli direct na aankomst alle vier zijn vermoord. “..... de dood is een meester uit Duitsland ..... dan stijg je als rook in de lucht / dan heb je een graf in de wolken daar lig je niet krap.” (Uit: Todesfugen, Paul Celan.)