Erich Dasché

Erich Dasché werd geboren in Hohenau an der March, in het noordoosten van Oostenrijk, op 8 april 1898 als oudste zoon van Chajim Dasché (Zolkiew, Polen, 28 augustus 1864) en Hermine Spiegel (Kolin, Tjechië, 24 september 1865). Vader Chajim had een houthandel met houtzagerij en een bedrijf in bouwmaterialen in Hohenau.

Erich Dasché

Voornaam
Erich
Achternaam
Dasché
Geboortedatum
08 april 1898
Geboorteplaats
Hohenau
Sterfdatum
31 oktober 1943
Sterfplaats
Schoppinitz

Erich had drie jongere zusters:
- Karoline (5 juli 1899). Zij was getrouwd met Karl Sonnemark uit Hohenau en had een zoon, Harald (9 maart 1928). Karoline stierf in 1940 aan suikerziekte, haar man en zoon zijn omgekomen in Litzmannstadt (Lodz) in Polen, in het op een na grootste getto van Polen.
- Valery. Zij werd geboren in Hohenau op 15 februari 1901 en stierf daar aan een blindedarmontsteking in 1919.
- Cäcilie, die werd geboren op 29 oktober 1906, overleefde de oorlog en overleed in Israël in 1992, waar ze twee kinderen had, Asriel en Doron.

De vader van Erich overleed in 1939 in een bejaardenhuis in Wenen; zijn moeder, die ook in dat bejaardenhuis woonde, werd in 1943 naar Theresienstadt gedeporteerd en verloor daar het leven.

Erich, die een opleiding als ingenieur bosbouw had genoten, trouwde op 24 maart 1929 in Lundenburg, nu Breclav, in Tsjechië, met Edith Adler, die op 1 januari 1903 was geboren in Holleschau in Tsjechië.

Edith Dasché-Adler

Zij was de dochter van Gustav Adler (Holleschau, 15 april 1865), een fabrikant in gebreide goederen in Lundenburg (Bahnhofstrasse 22), en Elisabeth Karpelis over wie alleen bekend is dat ze waarschijnlijk is gestorven in Wenen in 1929 (er is daar een graf van Elsa Adler, en dat zou Ediths moeder kunnen zijn). Gustav is vanuit Wenen op 14 augustus 1942 naar Theresienstadt gedeporteerd, waar hij op 12 oktober 1942 omkwam.

Edith had twee zusters: Margaretha (Holleschau, 21 april 1901), over wie niet veel bekend is, en Anna (Holleschau, 28 mei 1904), die was getrouwd met Leopold Silberschütz (Lundenburg, 24 januari 1900). Zij waren in de beginjaren dertig naar Nederland geëmigreerd. In 1935 was Leopold genaturaliseerd als Nederlander en werkte bij de Bijenkorf in Den Haag. In 1942 woonde dit echtpaar, met hun dochter Lieselotte nog in Den Haag, op het adres Pauwenlaan 71. Ze zijn alle drie vermoord in Sobibor op 23 juli 1943.

Erich en Edith woonden met hun twee dochters, Valerie Ruth (Hohenau, 18 mei 1931) en Elisabeth Charlotte (Hohenau, 25 augustus 1933) in Hohenau, in het noordoosten van Oostenrijk, maar toen Oostenrijk zich aansloot bij Nazi-Duitsland werden alle Joden van Oostenrijk verplicht zich in Wenen te gaan vestigen. In 1938 was hun Weense adres Volkertstrasse 23. In 1939 besloten ze te vluchten, en uit familieberichten blijkt dat het plan eerst was om naar Engeland te gaan, maar ze belandden in Den Haag, bij Ediths zuster Anna en haar man Leopold, op het adres Van Tuylstraat 15. In oktober 1940 kreeg Erich een baan bij de firma van Puijenbroek om het landgoed Gorp en Roovert in de buurt van Tilburg in kaart te brengen. De heer van Puijenbroek had dit landgoed aangekocht. Het gezin ging eerst wonen in Oisterwijk in een pension en verhuisde op 5 juli 1941 naar de Akkerstraat 35 (nu Emmastraat 35) in Goirle. Edith was hoogzwanger van haar derde kind, dus waarschijnlijk was dat de reden dat ze liever in een huis woonden, dan in een pension, waar ze weinig ruimte hadden.

Het huis aan de Emmastraat in Goirle tegenwoordig.

In 1939 besloten ze te vluchten, en uit familieberichten blijkt dat het plan eerst was om naar Engeland te gaan, maar ze belandden in Nederland: eerst in Den Haag en later in Goirle.

Op www.wikimiddenbrabant.nl vinden we informatie over de familie Dasché en herinneringen aan hen van dorpsgenoten uit Goirle:

Valerie en Elisabeth (10 en 8 jaar), die Wallie en Liesl werden genoemd, gingen nog enkele weken naar de openbare school van meester Dirksen, maar toen Joodse kinderen per 1 september 1941 niet meer naar school mochten, gaf meester Dirksen hun thuis les en liet hij ze huiswerk brengen. Zijn vrouw herinnert zich: “mijn man gaf ze thuis les, mijn dochter Bep ging huiswerk brengen. De kinderen konden goed leren. Ik bracht ze eten, ook omdat mevrouw in verwachting was. Toen de baby was geboren hebben we overwogen hem in huis te nemen, ik was zelf ook in verwachting. Het werd ons afgeraden, we zouden in de problemen komen”.
Haar dochter Bep vertelt: “Ik kwam daar vaak, om huiswerk te brengen. Ze hadden kruiden in hun tuin gezaaid, die deden ze op de boterham. Liesl zat bij mij de klas, Wallie was ouder, Liesl had lang krullend haar, Wallie was donker, leek op haar moeder……”

Toen op 26 juni 1942 de burgemeesters gedwongen werden om de Joodse inwoners van hun gemeente te melden bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, was het lot van de familie Dasché in feite bezegeld. Begin augustus bracht burgemeester Van Ginneken een bezoek aan de 'Grüne Polizei' te Tilburg, waar een uur lang gesproken werd over de Goirlese joden, dat wil zeggen over de Daschés, want zij waren de enige Joden in Goirle. Of hij heeft geprobeerd ze te beschermen is niet duidelijk, maar op 28 augustus 1942 om 16.30 werd het gezin Dasché thuis opgehaald door een Goirlese garagehouder en onder begeleiding van gemeente-veldwachter Jansen naar Tilburg gebracht. Die dag gingen zij verder op transport naar Westerbork. De toegang van de woning werd verzegeld en drie dagen later zijn de bezittingen van Dasché geïnventariseerd door een medewerker van de Zentralstelle.

Jan de Brouwer, in die tijd een buurjongen, vertelt dat zijn ouders veel contact hadden met de Daschés, dat zijn vader vaak gesprekken had met Erich over wat er zou gaan gebeuren, maar dat ze op een gegeven moment de Daschés niet meer binnenlieten, “en later mochten ze zelfs niet meer bij ons aan de deur komen. Moeder Dasché zag overduidelijk de bedoeling van dit alles… Ik was best kwaad. Mijn ouders hadden ze wel voorgesteld om onder te duiken, maar dat wilde Erich niet, want dat zou onze familie in de moeilijkheden brengen”.

Ad Koolen, toen 10 jaar oud, vertelt dat de meisjes knap waren, donkere types, en dat de moeder ook een knappe vrouw was, “en meneer was een gentleman”.

“Wij kwamen thuis van school, mijn moeder vertelde tegen mijn vader “ze komen ze ophalen”. Op mijn vraag wie, zei mijn vader dat ze de familie Dasché kwamen ophalen. De wagen kwam voorrijden met de dorpsagent, Jansen. Wij stonden allemaal op straat te kijken, mijn broer en Pierre Smolders, verder waren er weinig mensen…… Het ging zo snel, we hebben maar amper afscheid kunnen nemen, we wisten niet waar ze naar toe gingen, we hebben ze nog gewoon een hand gegeven, tot ziens, maar we wisten niet wat er ging gebeuren, we wisten niet dat er gaskamers waren. Mijn moeder heeft heel veel gehuild…... Naderhand denk je wel, hoe heeft dit kunnen gebeuren. Onderduiken wilde de vader niet. Ik durf niet te zeggen dat het gelukt zou zijn, maar vader Dasché wilde niet. Dat is het lot, en we zullen het ondergaan, zo zal hij gedacht hebben…..”

Zomer 1942. Links Anna Silberschütz-Adler met Lieselotte, midden familie Dasché, rechts misschien Margaretha? 

"Ik heb regelmatig moeten denken aan de baby, hij was één jaar, ik zag hem in gedachten. Mijn man hoorde regelmatig wat er met opgehaalde mensen was gebeurd. Hij wist dat wij de vrouw en kinderen zeker niet meer terug zouden zien. De man zou wel te werk gesteld kunnen worden…….. Mijn man voelde zich machteloos, hij kon niets doen, hij was hoofd van de luchtbescherming en maakte veel mee."
Mevrouw Dirksen, vrouw van de hoofdonderwijzer

Op 8 september 1942 schreef Erich vanuit Westerbork een brief aan de burgemeester van Goirle met het verzoek om zijn schrijftafel terug te bezorgen aan de eigenaar, de heer Gheel Gildemeester in Den Haag. Edith schreef op 18 september haar laatste brief, aan de familie de Brouwer, waarin ze in bedekte termen wat extra brood-en jambonnen vroeg:

Zeer geachte Familie de Brouer, Zo als ik hoorde is Mijnheer ziek. Nu hoopen wij, dat hij tenminste weer beter, wanneer niet al volkomen gezond is. En de anderen, hoe maken die het? Wij hebben, zo als U zeker al weet, nog uitstel. Mijn man moet van 5 uur opstaan, werkt tot 6 uur 's avonds en zo komt het dat hij nog niet geschreven heeft. Maar ik hoop dat U mijn tal ook verstaan kunt. De groten kinderen en ook de kleine maken het nog goed. Ze spreken elke dag van U. De kleine loopt zo tamelijk en is bij goed humeur en heeft veel trek in het eten. Mijn man is misschien nog iets slanker en Mijnheer, wat zegt U nu, ik misschien ook. Maar om een verder slank worden te voorkomen, zou ik U graag verzoeken, wanneer U broodbonnen en jambonnen iets overhebt ze aan ons te sturen. Een vijfvoudig dank kunt U al nu hooren. Schrijft hoe het met U allen gaat en U bent bedankt en gegroet van Fam. Dasché, Barake 48 h, Westerbork bij Hooghalen, Drente. Kunt U a.u.b. mevr. Koolen, 31 Akkerstr. vragen opdat ze mij het wasteiltje stuurt?

Het gezin Dasché werd op 2 oktober 1942 op transport gesteld naar Auschwitz, nadat er pogingen in het werk waren gesteld om uitstel van transport te krijgen, zo blijkt uit aantekeningen op de Joodse Raadkaart van Erich. Er staat dat er uitstel was tot 30 september en dat er verlenging is gevraagd, waarvoor papieren uit Den Haag zijn aangevraagd, en “zonder papieren kan niets worden verricht” “interventie van ons niet mogelijk” “op 2/10 vertrokken”.

Het transport van vrijdag 2 oktober 1942 vertrok met 1014 personen vanuit kamp Westerbork naar Auschwitz. Edith en de kinderen, Wallie, Liesl en Tobias, werden bij aankomst op 5 oktober vergast. Erich was bij Cosel uit de trein gehaald met 160 andere Joodse mannen en naar werkkamp Schöppinitz in Polen gestuurd, een van de werkkampen voor Joodse dwangarbeiders. Ze werkten aan de constructie van de spoorweg Berlijn-Krakow. Het kamp werd in oktober 1942 geopend en aan het einde van oktober/begin november 1943 weer gesloten. Eind oktober 1942 arriveerden er ongeveer 400 personen uit Westerbork in Schöppinitz. De omstandigheden waren onmenselijk. Het werk kostte elke dag de nodige slachtoffers. Het gebeurde regelmatig dat gevangenen zichzelf in wanhoop voor een locomotief of trein gooiden. Een overlevende vertelde: ”Wij hadden geen handschoenen. Het werk moest gedaan worden, zelfs al bleef het ijzer aan je handen plakken van de kou”.

Erich Dasché heeft ook in dit kamp dwangarbeid moeten verrichten. Als zijn sterfdatum, in Schöppinitz, wordt 31 oktober 1943 opgegeven.



In Goirle werd op 4 mei 2005 een plaquette onthuld op het huis aan de Akkerstraat, nu Emmastraat 35 op initiatief van de huidige bewoner van het pand. Tot die tijd werd tijdens de jaarlijkse 4 mei herdenking aan de slachtoffers van de oorlog geen woord gezegd over de Joodse familie Dasché. Sinds die tijd heeft de Openbare school ’t Schrijverke veel aandacht besteed aan het gezin.

Op 28 augustus 2012, precies 70 jaar nadat de familie Dasché werd gearresteerd en naar Westerbork werd gedeporteerd zijn er stolpersteine gelegd voor het huis in Goirle.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.