Elkan is geboren op 18 mei 1923 in Harlingen. Zijn vader was Louis Italie, handelsreiziger van beroep. Zijn moeder was Judik Speijer. Elkan had een vier jaar oudere zus, genaamd Gretha. Zij trouwde in 1942 met Izaak Cohen. Elkan, geboren in Harlingen, woonde aan het begin van de oorlog met zijn ouders in Leeuwarden op het adres Verstolkstraat 22.
Elkan Italie
- Voornaam
- Elkan
- Achternaam
- Italie
- Geboortedatum
- 18 mei 1923
- Geboorteplaats
- Harlingen
- Sterfdatum
- 28 februari 1943
- Sterfplaats
- Auschwitz
Elkan kreeg, net als zijn vader en ruim zeventig andere Joodse mannen uit Leeuwarden het bevel zich op een vroege augustusmorgen te melden in het Beursgebouw. Zij zouden in een werkkamp aan het werk gezet worden en moesten o.a. werkschoenen of werklaarzen en een overall meenemen. Echter, begin oktober werden alle Joodse werkkampen ontruimd en de bewoners doorgestuurd naar kamp Westerbork. Elkan kwam daar tussen 3 en 5 oktober 1942 aan. Op 30 oktober 1942 werd hij op transport gesteld naar Auschwitz.
Met z’n allen uit de buurt dansten we op een grammofoon die je nog moest opwinden om er muziek uit te krijgen. En Elkan, heel spannend, schreef in een dagboek over mij.
Dit transport valt in de periode van de Cosel-transporten. In de periode van 28 augustus tot 10 december 1942 stopten deportatietreinen met Joden op weg naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau op het goederenstation van Cosel, 80 kilometer ten westen van Auschwitz. Behalve treinen uit Westerbork waren dit ook treinen uit Frankrijk en België. SS-Oberführer Albrecht Schmelt, door Heinrich Himmler belast met de inzet van buitenlandse arbeidskrachten in Opper-Silezië, had toestemming Joodse mannen tussen 15 en 50 jaar uit de treinen te halen. Ongeveer 9.000 mannen en jongens werden hier wreed van hun gezinnen gescheiden. Zij werden verspreid over een groot aantal kampen, die behoorden bij de Organisation Schmelt in Silezië en omgeving. De grootste van deze kampen was Blechhammer (Blachownia). Vanaf 1943 werden de ongeveer 165 kampen ofwel gesloten, ofwel veranderd in subkampen van bestaande concentratiekampen. Veel van de jongens en mannen kwamen om tussen 1942 en 1944 in dwangarbeiderskampen van de Organisation Schmelt. Anderen stierven in 1944 en 1945 in concentratiekampen of gedurende ‘Dodenmarsen’. Van de 9500 mannen overleefden er slechts tussen 700 en 900 de oorlog. (Bron: Traces of war)
Het valt aan te nemen dat Elkan in Cosel uit de trein gehaald is. Hij werd op 28 februari 1943 in Auschwitz vermoord. Ook zijn ouders en zuster hebben de oorlog niet overleefd.
In ’t Kleine Krantsje van 1 oktober 1989 haalt het toenmalige vriendinnetje van Elkan herinneringen aan hem op:
“Elkan woonde met zijn ouders en zus Gretha in de Verstolkstraat op nummer 22. Zelf ben ik in de Jodenbuurt grootgebracht. Daar heb ik een heel gelukkige tijd gehad. Ik was veertien jaar, toen Elkan door mijn broer bij ons thuiskwam. Hij was toen achttien. Ik werd smoorverliefd op hem. Doordat ik wel zeventien leek heeft de familie Italie nooit geweten hoe oud ik werkelijk was. Maar ik mocht natuurlijk niet bij hem thuiskomen.
Tot ergernis van zijn vader ging Elkan elke sjabbes voor de sjoel staan met mij als goise achterop de fiets. Dan rookte hij ook nog. En fietsen mocht ook niet. Maar Elkan voelde niets voor die verboden.
Toen hij ’s avonds om acht uur binnen moest zijn, wou hij graag bij ons blijven. Ik belde daarom bij de Joodse bakker op. Dat viel in slechte aarde bij Elkans moeder. “Dan wordt het in der eeuwigheid niets met jullie,” zei ze. Maar Elkan bleef bij ons.
Later, toen hij longontsteking kreeg, mocht ik wel bij hem thuiskomen. Maar Vader Italie ging mee naar boven. Dat moest van Ma. Stel je eens voor. Hij lag toen onder een dekbed met witte en rode ruit.
Moeder Italie had de loper niet uitgelegd toen ik kwam. Ze keek heel erg nors. “Hoe oud ben je?” vroeg ze. “Achttien jaar mevrouw…”
Elkan at bij ons alles wat niet mocht. Ook paardenvlees en spek. Met z’n allen uit de buurt dansten we op een grammofoon die je nog moest opwinden om er muziek uit te krijgen. En Elkan, heel spannend, schreef in een dagboek over mij.
Zo bleef het een hele tijd. Een fijne tijd in mijn leven.
Tot Elkan en zijn vader werden opgehaald. En een paar weken later ook Gretha, zijn zus. Toen sliep ik naast Elkans moeder. Tot ook zij het bevel kreeg zich te melden.
Met buren hebben we Elkans moeder naar de Beurs gebracht. Elkans hondje, Fokkie, heb ik toen mee naar huis genomen.
Elkans vader hield wel van mij. “Je moet maar kosher leren koken,” zei hij tegen mij. En nu nog kan ik Joods bidden.
Soms laat je je gedachten wel eens gaan. Hoe kon het allemaal gebeuren, zoals het is gegaan? Onbegrijpelijk. Dan denk ik wel eens: waar was God?
Ja, daar zit ik wel mee.
En als ik langs de sjoel ga, dan doet dat me wat. Nu nog, na alle jaren, die intussen zijn voorbijgegaan…”