Edith Roseij Beek werd op 21 april 1934 geboren in Oss. Ze was de dochter van Arnold en Clara Betsy Beek en zus van Johan René Simon.
In 1942 is het gezin ondergedoken op verschillende plaatsen: de ouders in Friesland en hun zoon kwam terecht op de Veluwe. Edith ging naar de dominee van een kerk in Zwammerdam. Door verraad werden zij en de dominee gearresteerd en na vrijlating van de dominee werd Edith naar kamp Westerbork gebracht. Vanaf 29 juni 1943 verbleef ze in barak 35, het weeshuis. Edith werd ziek (roodvonk) maar moest op 16 november 1943 toch op transport. Direct na aankomst op 19 november maakte de gaskamer een gruwelijk eind aan haar nog jonge leven.
Edith Beek
- Voornaam
- Edith Roseij
- Achternaam
- Beek
- Geboortedatum
- 21 april 1934
- Geboorteplaats
- Oss
- Sterfdatum
- 19 november 1943
- Sterfplaats
- Auschwitz
Hieronder een deel van het verhaal dat Paul Beek schreef over zijn nichtje Edith:
Een van de kinderen uit barak 35, de barak voor weeskinderen in kamp Westerbork, was Edith Roseij Beek, een 9-jarig meisje dat op 21 april 1934 het levenslicht zag in Oss, als enige dochter van Arnold Beek en Clara Betsy de Jong. Ze had een broer Johan René Simon die 4 jaar ouder was en ook in Oss geboren. Het gezin vertrok 27 juni 1935 vanuit Apeldoorn naar Gouda, waar de oma van Edith vandaan kwam.
Vader Arnold, geboren in Den Helder, was een bekende huisarts in Gouda met praktijk op de Lange Tiendeweg 54. Hij was ook de dokter van de plaatselijk Joodse Jeugdfarm, de voorbereidingsplek voor Palestina pioniers. En hij was medisch adviseur voor de Joodse Raad.
Edith was pas 9 jaar en alleen in Westerbork, waar ze op 29 juni 1943 werd geregistreerd. Onbekend is met welk transport ze aankwam. Ze werd ziek, ze kreeg roodvonk. Ondanks een afgekondigde quarantaine werd ze op de trein gezet, de bekende dinsdagtrein, in dit geval op 16 november 1943. Ze moest alleen gaan, naar een voor haar nog onbekende bestemming.
Haar ouders en broer, onwetend over haar lot, hebben de oorlog wel overleefd. Vader Arnold is in 1977 in Rotterdam overleden, zijn vrouw Clara in 1978. Broer Johan overleed in 2011. Pas in een naoorlogs proces in 1947 hoorde haar familie wat er is gebeurd met hun dochtertje en zusje. Haar tocht eindigde in de kille gaskamer van het vernietigingskamp Auschwitz op 19 november 1943, meteen na aankomst.
Philip Mechanicus schrijft over dit transport in zijn boek ‘In depôt’:
“Transport van ruim duizend mensen: gestraften, ongestempelden, afgewezen optanten voor Palestina, waaronder vele jongemannen, ziekenhuispersoneel, zieken. De quarantaine bleek geen bezwaar; zij werd maandagmiddag voor het doel opgeheven.” Hij noemt de trein ‘die giftige slang’ en schrijft nog dat het een ‘normaal transport’ was en onder gezang van jonge mannen en vrouwen onder de ballingen de reis aanvaardden.
Edith en haar broer bezochten o.a. de bijzondere neutrale school (openbare lagere school) in Gouda, vandaag de dag de Casimirschool aan de Groeneweg in Gouda.
Edith was tijdens schooltijd ook lid van de plaatselijke zwemvereniging GZV. Maar dat hield helaas voor haar op toen de Joden niet meer in openbare gelegenheden mochten komen zoals bioscoop en zwembad. 1942 was het jaar dat vele Joden de hete adem van de bezetter en de collaborerende politie en NSB’ers in de nek voelden. Er waren al velen uit de kustgebieden verjaagd naar dorpen als Gouda maar al snel waren ze ook daar niet meer veilig.
De nazi’s begonnen ook in Gouda hun Endlösung-activiteiten en al snel moest het gezin Beek onderduikplannen maken om hieraan te ontkomen. De ouders van Edith kwamen terecht in het Friese Drachten. Na de oorlog kwamen ze weer terug in het huis aan de Lange Tiendeweg in Gouda. Broer Johan werd ondergebracht in het Veluwse dorp Kootwijkerbroek. Het was aan Ediths ouders niet bekend waar hun dochter was ondergedoken. Later is gebleken dat Edith was ondergedoken in de pastorie op de Molenlaan 10 bij de Remonstrantse dominee Mw. Abelia Gesina Gunther in het Zuid-Hollandse Zwammerdam. Ondanks dat er Duitse soldaten bij haar waren ingekwartierd, stond de dominee bekend als anti-Duits. Volgens naoorlogse verklaringen was Edith niet volledig verborgen. Om niet op te vallen als Joods meisje speelde ze gewoon met kinderen uit de buurt. Het was een publiek geheim dat er bij de dominee een Joods meisje zat ondergedoken. Maar de autoriteiten ondernamen in eerste instantie geen stappen.
De kerk waar Edith ondergedoken zat
In 1943 zette de bezetter alles op alles om Gouda ‘Judenrein’ te maken en op een enkeling na zijn ze daarin helaas geslaagd. Vrijwel alle nog in Gouda levende Joodse burgers zijn opgepakt, ‘transport-klaar’ gemaakt zoals dat in het politiejargon heette en op de trein gezet en begeleid naar Westerbork. Ook Edith werd opgepakt. Zij werd op 22 april 1943, net na haar verjaardag, samen met de dominee gearresteerd. De Sicherheitspolizei liet evenwel de dominee op 28 april weer vrij, zij keerde terug bij de Remonstrantse kerk in Zwammerdam.
Edith zou na haar arrestatie zijn ondergebracht in een doorgangshuis voor kinderen dat op last van de bezetter was ingesteld op adres Bilitonstraat 18, in de Haagse Archipelbuurt. Er is onduidelijkheid wat er tussen de arrestatie van Edith en haar aankomst in Westerbork is gebeurd. Een SD-bron geeft aan dat ze naar kamp Vught zou zijn gebracht, maar daar is ze niet geregistreerd. De binnenkomst in kamp Westerbork is volgens de kampkaart 29 juni 1943, maar onbekend is hoe ze daar is terechtgekomen. Vanuit Amsterdam was er in nacht van 28 op 29 juni 1943 een transport aangekomen in Westerbork. Verder is bekend dat veel Goudse Joden naar Amsterdam zijn gebracht, maar er is geen lijst van dit transport.
Bekend is, dat Edith in kamp Westerbork terechtkwam in de barak voor weeskinderen nummer 35. Na verloop van tijd kreeg Edith roodvonk en werd in de ziekenbarak van het kamp opgenomen. Toch is ze in de trein terecht gekomen die haar naar haar einde zou voeren. Edith Roseij Beek een hulpeloos en ziek 9 jarig meisje, dat moederziel alleen haar korte jeugd zag eindigen in de gaskamers van Auschwitz. Ver weg van haar ouders en familie die zich onwetend van haar lot, schuil moesten houden om te overleven.
"Het enige wat aan haar herinnert, is haar lievelingspop. Die had ze op haar onderduikadres achtergelaten."