Charlotte Rechtschaffen werd geboren te Duisburg, Duitsland, op 15 april 1927. Haar ouders waren Max Rechtschaffen en Paula Zahler. Zij kreeg nog een broertje: Hermann. Na de Kristallnacht zonden de ouders hun dochter naar veiliger oorden. Met een kindertransport arriveerde het 11-jarig meisje in Nederland, december 1938. Charlotte’s vlucht naar Nederland bracht haar uiteindelijk naar Roermond. Zij vond er onderdak bij het gezin van rabbi Leo Israëls in de Nassaustraat. Het was haar vierde adres in Nederland. In de buurt woonden Mientje van Heur en Corry Schmeitz met wie zij vriendschap sloot. Als de drie vriendinnen naar de stad liepen, dekten zij de gele ster op Charlotte’s kleding af.
Charlotte Rechtschaffen
- Voornaam
- Charlotte
- Achternaam
- Rechtschaffen
- Geboortedatum
- 15 april 1927
- Geboorteplaats
- Duisburg
- Sterfdatum
- 21 oktober 1944
- Sterfplaats
- Midden-Europa
Charlotte was een levendig meisje. “Charlotte Rechtschaffen kon dansen zoals zij wilde”, vertelde na de oorlog een mevrouw die haar in Den Haag had opgevangen. De bezetter nam gaandeweg meer en meer maatregelen om het leven van Joden in te perken. Het werd Joden bang te moede. Vluchten, onderduiken of afwachten? Charlotte had kunnen onderduiken maar wilde dat niet. “Je denkt toch niet dat ik op een klein kamertje ga zitten.” Het gezin Israëls besloot buiten medeweten van Charlotte onder te duiken. Toen zij op een keer (eind 1942/begin 1943) met boodschappen thuis kwam, stond zij voor een gesloten deur. Leo Israëls, zijn vrouw en zoontje bleken vertrokken, Charlotte aan haar lot overlatend. Zij was toen 15 jaar. De pastoor van de parochie waartoe de Nassaustraat behoorde nam haar enkele dagen op. Hij bracht haar vervolgens voor langere tijd onder bij mevrouw Hélène Winter-Cahn in de Heilige Geeststraat.
Charlotte’s gevleugelde woorden luidden: “Mijn naam zegt niet alleen wie ik ben maar ook hoe ik ben: rechtschapen.”
Toen de Joden in Roermond het bevel kregen zich uiterlijk begin april 1943 te melden voor transport naar een van de kampen, deed Charlotte dat. “Ik wil niet onderduiken en ik wil mijn broertje tegenkomen”. Het zakboekje van Mientje vertelt dat zij Charlotte op 9 april 1943 om 11.30 u naar de bus op Spoorlaan-Zuid bracht. De bus met bestemming Kamp Vught. Op 12 september moest zij verder naar Kamp Westerbork. Zij verbleef er in barak 60. Welk werk Charlotte in het kamp heeft gedaan is onduidelijk. Zij schreef aan Mientje dat zij geen pakjes meer hoefde te sturen, omdat zij niets te kort kwam.
Op 18 januari 1944 moest zij op transport naar Theresienstadt. Om 10.42 uur vertrok de trein met bijna 900 lotgenoten. Twee dagen later wachtte haar daar een ruwe ontvangst. Haar diepe wens haar broertje te zien is er zeer waarschijnlijk in vervulling gegaan, want Hermann en zijn moeder zaten toen al enige tijd in Theresienstadt gevangen. Na negen maanden moest Charlotte op 19 oktober 1944 op transport naar Auschwitz. Haar moeder en broertje waren enkele dagen eerder daarheen gedirigeerd. Wat er na aankomst met haar is gebeurd is onzeker. Het is mogelijk dat zij niet in Auschwitz is vermoord, want zij voldeed aan de criteria voor doorzending naar het Durchgangslager van Auschwitz. De heer Erich Marx (Heidelberg, 31 juli 1900), kampoverlevende uit Roermond, vertelde Charlotte gezien te hebben in Bergen-Belsen. Eind oktober-begin november 1944 waren er transporten van Joodse vrouwen uit het Durchgangslager naar Bergen-Belsen. Als Bergen-Belsen de plaats van Charlotte’s overlijden is, dan klopt de overlijdensdatum die vaak wordt genoemd niet (21 oktober 1944).
Charlotte’s gevleugelde woorden luidden: “Mijn naam zegt niet alleen wie ik ben maar ook hoe ik ben: rechtschapen.”