Gonda en Alfred Michaelis-Swaab waren de ouders van dichteres Hanny Michaelis. Het echtpaar kwam in 1943 om in Sobibor, maar door de dagboeken en gedichten van hun dochter kunnen ze in dit portret toch tot leven komen. Deze dagboeken beschrijven de oorlogsjaren, in het begin wordt het leven van een ‘gewoon’ gezin beschreven, maar met de toename van de dreiging voor de Joodse bevolking, worden de beschrijvingen van het dagelijks leven steeds beklemmender.
Gonda Sara Michaelis-Swaab
- Voornaam
- Gonda Sara
- Achternaam
- Michaelis-Swaab
- Geboortedatum
- 21 augustus 1886
- Geboorteplaats
- Amsterdam
- Sterfdatum
- 26 maart 1943
- Sterfplaats
- Sobibor
Gonda Sara Swaab, werd op 21 augustus 1886 in Amsterdam geboren. Zij was de dochter van Levie Swaab en Leentje Swaab-Engels. Ze kwam uit een groot gezin. Ze woonde rond 1912 in een pension, waar ze haar toekomstige man Alfred Michaelis ontmoette.
Alfred Michaelis is geboren op 16 november 1889 in Königsberg, Duitsland (nu Kaliningrad, Rusland). Zijn ouders waren Gustav en Gustava Michaelis. Over zijn gezin is niet veel bekend. Alfred was een begenadigd pianist, maar moest na de dood van zijn vader zijn pianostudie opgeven. In 1907 kwam hij naar Nederland om te gaan werken bij zijn oom Adolf Goldberg die een hoedenfabriek had in Amsterdam.
Alfred en Gonda trouwden op 18 augustus 1921. Hanny, hun enige kind, werd geboren in Amsterdam op 19 december 1922. Het gezin woonde tijdens Hanny’s middelbare schoolperiode aan de Rivierenlaan 120 II (tegenwoordig President Kennedylaan) in Amsterdam. De familie Michaelis was Joods, maar niet aangesloten bij een Joodse gemeente.
Het lukte Alfred niet om baan als handelsreiziger in hoeden aan te houden. Evenmin waren de andere baantjes die hij van tijd tot tijd had een succes. Alfred bracht zijn tijd door met pianospelen en het lezen van Franse, Duitse en Engelse klassieken in de oorspronkelijke talen. Hij inspireerde hiermee zijn dochter sterk, ook zij was al vroeg geïnteresseerd in literatuur uit diverse landen en, ze las deze ook in de oorspronkelijke taal. Alfred schreef gedichten, ook Hanny dichtte, ze was erg jong toen ze hiermee begon.
Alfreds pianospel had hem wellicht beroemd kunnen maken, ware het niet dat hij door onzekerheid niet in staat was tot openbare optredens
Gonda was de kostwinner. Zij werkte op een kantoor bij een im- en exportfirma, waar ze boekhoudster en handelscorrespondente in drie moderne talen was.
Bij het uitbreken van de crisis, eind jaren twintig, werd Gonda ontslagen en moest het gezin meestal leven van de steun en van een bijdrage van familie in het buitenland. In het gezin was er steeds geldgebrek en Hanny ging naar school op het Vossiusgymnasium als ‘kosteloze leerling’.
Gonda met dochter Hanny (bron: Joods Monument)
Alfred met dochter Hanny (bron: Joods Monument)
Het leven van hun dochter Hanny zou getekend worden door de oorlogsjaren. Zij was 17 toen de oorlog uitbrak. Ze dook na een oproep voor de Arbeidsdienst onder en verbleef op verschillende onderduikadressen. Alfred en Gonda doken echter niet onder, zij werden opgepakt en op 26 maart 1943 vermoord in Sobibor.
Hanny Michaelis hield als tiener dagboeken bij, die in 2016 in twee dikke bundels zijn uitgegeven. Deze boeken geven een beklemmende weergave van haar leven in onderduik. Ook zijn hier haar vroege gedichten in opgenomen.
Vlak voordat de oorlog uitbrak stond Alfred Michaelis voor de keuze Duitser te blijven of stateloos worden. Het Nederlanderschap was niet mogelijk. Daardoor werd Hanny ook stateloos en had daardoor na de oorlog in haar paspoort de vermelding: ‘Stateloos, voorheen Duitse’. Ze kreeg met het aanvragen van het Nederlandse staatsburgerschap te maken met onverschilligheid en tegenwerking, omdat ze niet kon aantonen waar ze sinds 1942 had gewoond.
'Nu moet je niet schrikken, maar we zijn sinds dinsdag daar waar we toch allemaal terecht komen en sturen je van hieruit een afscheidsgroet voorloopig.'
De tiener Hanny was een verlegen meisje, ze benoemde later zelf haar minderwaardigheidscomplex die haar haar hele leven hinderde. Ze kon als een verliefde ‘bakvis’ hunkeren naar haar idolen, zonder ooit initiatief te nemen. In haar dagboeken beschrijft ze uitvoerig haar dromen, emoties en het weer, maar niet haar schoolwerk. De aanleiding om met haar dagboek te beginnen was haar verliefdheid op afstand op ‘Martien’ die een klas hoger zat. In haar laatste jaren van het gymnasium werd haar Nederlandse leraar, de dichter Dick Binnendijk haar idool. Hij bleef haar idool, ook in haar onderduiktijd.
In het gezin was Hanny een puber die zich regelmatig tegen haar ouders afzette. Meer tegen haar kordate moeder, die door te colporteren met een jeugdencyclopedie probeerde wat bij te verdienen, dan met haar vader. Met hem zat Hanny vaak op een lijn wat betreft hun gezamenlijke interesse voor literatuur en muziek. Hanny speelde net als haar vader piano en ze kreeg les van hem, wat wel weer tot conflicten leidde.
Hanny Michaelis
Na het behalen van haar gymnasiumdiploma in 1941 was voor Hanny door geldgebrek een vervolgstudie onmogelijk. Ze werd dienstmeisje bij de Joodse familie Van Schaik-Willing; hun arische dienstmeisje had ontslag moeten nemen. Hoewel Hanny dit ‘beneden haar stand’ vond, was het voor haar wel prettig dat deze familie veel contacten had met bekende schrijvers, dichters en schilders uit die tijd. Ze ontmoette er onder andere de schrijver Victor van Vriesland, schilder Karel Willink en dichter Anthonie Donker (Nico Donkersloot). Deze laatste was ook enige tijd een idool van Hanny, nadat hij had aangegeven verliefd op haar te zijn.
Herinnering (9 Juli ’42)
Weet je het nog?
De avondschemering
Omspon ons met onzichtbaar fijne draden.
Mijn hart woog zwaar van een vertedering
Die ik verbeet om haar niet te verraden.
Als regendroppels druppelen de woorden
Van jou naar mij – en van mij naar jou terug,
- Geruchten die de stilte niet verstoorden –
En vormden aarzelend de smalle brug.
Waarlangs wij, nauwelijks vertrouwd,
Behoedzaam, in een hunkerend ontwijken,
En altijd nog met enig voorbehoud,
Elkander tastend zochten te bereiken…
Het lamplicht maakte er een einde aan
En trachtte onze ogen te verblinden.
Maar ergens bleef de smalle brug bestaan
Wachtende tot we hem weer zouden vinden…
O onderdrukt, verraderlijk verlangen
O bitterzoete angst die mij beving.
Toen als een vogel zich mijn hand liet vangen
En die van jou – voor ik naar huis toe ging.
In 1942 kreeg Hanny een oproep voor tewerkstelling in Duitsland. Daarop moest ze de familie Van Schaik verlaten, kon ze haar ouders niet meer regelmatig bezoeken en dook ze onder bij een gereformeerd gezin. Meerdere adressen volgden, onder andere langere tijd op een boerderij in de Haarlemmermeer. Soms vond Hanny aansluiting bij haar onderduikgezin, maar ook werd ze ergens uitgebuit als dienstmeid. Ze miste haar boeken en was blij als op haar onderduikadres een piano stond. Begin 1944 vond ze onderdak in Leiden, waar ze zich redelijk thuis voelde en tot het einde van de oorlog kon verblijven. In haar dagboeken beschrijft ze nog steeds de alledaagse dingen, maar hierin is goed de angstige tijd en haar ontwikkeling naar volwassenheid te lezen.
Alfred en Gonda Michaelis-Swaab werden, volgens het dagboek van hun dochter op dinsdag 16 maart 1943 opgepakt, op hun kaarten van de Joodse Raad staan ze in Westerbork ingeschreven op 18 maart 1943. Hanny weet in eerste instantie van niets. Pas op 26 maart berichtte ze hierover in haar dagboek, nadat ze een afscheidsbriefje van haar ouders kreeg:
‘Vanmiddag toen ik pannenkoeken stond te bakken in de keuken, bereikte me een ontroerend optimistisch afscheidsbriefje van pappie en mammie: [sinds] 16 maart zitten ze nl in Westerbork. Het is me niet mogelijk uit te drukken wat er op dat moment in me omging en wat er nu nog in me omgaat. Mijn hersens voelen aan als een dikke brij waaruit alle gedachten zich hebben verward in een bonzende, wriemelende knoop. Eén ding maakt zich uit dit warnet los: de dodelijke angst om wat er met hen zal gebeuren.
Als ik me probeer voor te stellen hoe ze ‘s avonds om half tien onverhoeds uit hun veilige, gezellige kamer zijn weggehaald en bij nacht en ontij, onvoldoende gekleed en gebrekkig gevoed, naar het kamp zijn gebracht, krimpt mijn hart ineen van pijn en machteloze woede. […]
En nu voel ik me zo ellendig als ik me nog nooit heb gevoeld. Ik heb zo’n schrijnende behoefte aan iemand bij wie ik mijn hart uit kan storten, bij wie ik mag huilen en die me troostend en begrijpend toespreekt. Maar hier zijn allemaal vreemden en een huiverig medelijden is het enige dat ze me bieden.
[Later bijgeschreven:] Diezelfde dag waren mijn ouders vermoord, maar dat bleek pas vele jaren later.’
Een voetnoot in haar dagboek geeft aan dat de afscheidsbrief van Alfred en Gonda Michaelis-Swaab in Westerbork over het hek werd gegooid en door studenten verder werd geëxpedieerd.
Fragmenten uit genoemde brief: (Hanny kreeg als schuilnaam Wilma)
‘Lieve Wilma. Je laatste, opgewekte en lange brief heeft ons heel veel plezier gedaan en zoowel Fredy als ik vonden je gedicht prachtig! Ga zoo voort en ’t zal steeds beter worden. Ook voor geld veel dank! Nu moet je niet schrikken, maar we zijn sinds dinsdag daar waar we toch allemaal terecht komen en sturen je van hieruit een afscheidsgroet voorloopig. Maak je geen zorgen ’t is hier beter dan we gedacht hadden, dus kop op, als we weten dat je dat doet en optimistisch blijft is ’t voor ons ook lichter te dragen. ’t Kwam voor ons zoo onverwacht als voor iedereen, we zaten ’s avonds een kaartje te maken toen ’t noodlot klopte. Juist ’s middags kwam het aanbod van Tijs om ons uit te besteden. ’t Was natuurlijk te laat en daarbij practisch toch niet uit te voeren. We zijn nu een keer ’t pleit is beslist veel rustiger vooral ik. Ik kan niet zeggen dat ‘t bepaald een pretje is maar ’t valt erg mee en ’t eten is naar omstandigheden goed. Daar hoef je zeker niet te verhongeren. […]
Van jou kunnen we nu niets meer hooren, maar de hoofdzaak is dat je weet dat wij niet wanhopig zijn. We zien elkaar zeker weer vrij spoedig terug. […]
Moge ’t je verder zoo goed gaan als tot nu toe; wat is ’t een groote vreugde en troost dat we je zoo goed verzorgd weten. Wees dus niet treurig. We zijn gezond en nog sterk genoeg om veel te doorstaan. In gedachten geef ik je mijn afscheidszoen. […]
We worden vanuit A. met extra dingen verzorgd dus ook dat is in orde. […]
Nogmaals lieve schat houd je flink ik doe ’t ook.
Je flinke (!) Gondje’
Alfred en Gonda werden een week na hun aankomst in Westerbork op 23 maart 1943 op transport gezet naar Sobibor. Daar werden ze drie dagen later, op 26 maart 1943 vermoord.
Alfred Michaelis werd 53 jaar.
Gonda Sara Michaelis-Swaab werd 56 jaar.
Na de oorlog keerde Hanny Michaelis terug naar haar ouderlijke woning, maar daar kon ze niet meer terecht. Later zou ze hierover schrijven:
‘De buren hadden het mij afgeraden, maar ik moest en zou ons huis van binnen zien. Er woonde een politieagent die waarschijnlijk mijn ouders uit huis gehaald heeft. Zijn vrouw liet me tegen heug en meug binnen. Ik wierp één blik op de kamer en ik zag daar mijn moeders meubels staan. Door de openstaande keukendeur ontwaarde ik ons oude gasfornuis. De bovenburen hadden trouwens ook dingen in bewaring gekregen die ze niet hebben teruggegeven. Onze benedenbuurvrouw riep me meteen binnen en zei: “Ik heb tafelzilver van je moeder en twee huizen verder hebben ze de koffielepeltjes.” […]
Ik had dringend kleren nodig, die kreeg ik dankzij de giften van Amerikaanse Joden. De Nederlandse regering deed niet veel. Ik had kussenslopen nodig. Die vroeg ik aan bij Volksherstel, een particuliere instelling. Daar moesten ze roeien met de riemen die ze hadden. Ik kreeg slopen van jute in een raar formaat met een hakenkruis en een Duitse adelaar erop gestempeld. Dat waren slopen die de soldaten te velde moesten volstoppen met stro. Ze voelden ontzettend ruw aan je gezicht. Ik vond het een schande, maar ik sliep er niet minder om.’
Hanny vond een zolderkamer in Amsterdam en nam een baan aan bij Volksherstel.
Ze kreeg pas op 17 september 1948 een verklaring van het Rode Kruis over de dood van haar ouders. Op basis van getuigenissen van enkele overlevenden van Sobibor werd vermeld dat haar ouders op of rond 26 maart 1943 ‘aan de gevolgen van vergassing’ waren overleden.
Hanny Michaelis werkte later op redacties van het blad Nieuw Suriname en het Nieuw Israëlietisch Weekblad, vervolgens op de afdeling Kunstzaken van de gemeente Amsterdam.
Ze trouwde in 1948 met Gerard Kornelis van het Reve en scheidde van hem in 1959. Ze bleven na hun scheiding altijd bevriend. Een latere liefde van Hanny kwam om bij een ongeluk.
Hanny Michaelis overleed op 84-jarige leeftijd. Ze werd op 12 juni 2007 in kleine kring begraven op de Joodse Begraafplaats in Muiderberg.
Hanny Michaelis laat een klein oeuvre na. Hierin beschrijft zij de mens in zijn hulpeloosheid en eenzaamheid, op zoek naar liefde. Haar werk is sober en later ook relativerend. Haar gedichten werden bekroond: in 1947 kreeg ze een eervolle vermelding, in 1966 de Jan Campertprijs en in 1995 ontving ze de Sjoerd Leikersprijs en de Anna Bijnsprijs voor haar poëzie.
In 2022, op haar 100e geboortedag, in 2022 is in Amsterdam een brug over het Noorder Amstelkanaal naar Hanny Michaelis genoemd.
In 2000, zeven jaar voor haar dood, schreef Hanny onderstaand gedicht voor haar ouders.
Met mijn moeder
die las en breide tegelijk
en mijn vader
die dag en nacht piano speelde
heb ik jarenlang gepraat,
gelachen en ruzie gemaakt
totdat ze werden ingelijft
bij de legendarische 6 miljoen.
Een getal, waarover na ruim
een halve eeuw nog steeds
wordt geredetwist.
Hun gezichten beginnen te vervagen.
De klank van hun stem is
al bijna ontkleurd. Straks
ben ik er ook niet meer. Dan
zal het zijn alsof wij drieën
nooit hebben bestaan.
Hanny Michaelis (1922 – 2007)
Bronnen:
- Lenteloos voorjaar – Oorlogsdagboek 1940-1941 – Hanny Michaelis
- De wereld waar ik buiten sta – Oorlogsdagboek 1942-1945 – Hanny Michaelis
- https://nl.wikipedia.org/wiki/Hanny_Michaelis
- https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hanny_Michaelis
- https://www.diederikvanvleuten.nl/nieuws-blogs/4-mei-2024-in-memoriam-alfred-en-gonda-michaelis-swaab