Op 12 oktober 1944 werden er bij het crematorium van kamp Westerbork 17 verzetsstrijders gefusilleerd. Hun namen en die van enkele andere tientallen mensen die daar werden vermoord en/of gecremeerd zijn sinds 2018 te lezen op de bij deze executieplaats geplaatste gedenkzuilen. De naam van Pieter Heertje Dijksterhuis staat tussen de namen van de op 12 oktober 1944 vermoorde mannen. Ad van der Logt schreef over hem een uitgebreid verzetsportret.
Pieter Heertje Dijksterhuis
- Voornaam
- Pieter Heertje
- Achternaam
- Dijksterhuis
- Geboortedatum
- 27 februari 1881
- Geboorteplaats
- Bedum
- Sterfdatum
- 12 oktober 1944
- Sterfplaats
- kamp Westerbork
Genealogische gegevens
Pieter Heertje Dijksterhuis stamt uit een oud Gronings gereformeerd geslacht en werd op 28 februari 1881 in Noordwolde, gem. Bedum, geboren. Hij was de jongste zoon van landbouwer en meubelmaker Menke Pieters Dijksterhuis (* ‘t Zandt, 16 juni 1845 - † Zwolle, 14 januari 1918) en Katrina Wiersema (* Zijldijk, gem. ’t Zandt, 13 april 1842 - † Groningen, 16 maart 1920). Het gereformeerde Groningse gezin telde zeven kinderen waarvan er twee vroegtijdig overleden. Over Pieters vroegste jeugd is niets bekend.
Op 14 juni 1917 trouwt Pieter Heertje met Tettelina Elzenga (* Delfzijl, 23 januari 1881 - † Groningen, 4 september 1938). Zij is de oudste dochter van onderwijzer en redacteur-corrector Kornelis Ienes Elzenga (* Grootegast, 3 september 1853 - † Groningen, 22 juli 1901) en Geesje Wiebes Wiebenga (* Surhuizum, gem. Achtkarspelen, 21 februari 1854 - † Groningen, 23 maart 1941). Samen krijgen zij drie kinderen: Catharina (Tini genaamd) , Cornelis (Cor) en Fokko (Fok). Na de dood van zijn vrouw in 1938 huwt Dijksterhuis op 28 oktober 1940 in Leiden met Elisabeth Maria Wessel (* Leiderdorp, 17 november 1888 - † Ede, 12 juni 1959). De kerkelijke bevestiging vindt dezelfde dag plaats in de Zuiderkerk op de Lammenschansweg.
Werken in het onderwijs
Op 12 april 1901 slaagt Dijksterhuis in Groningen voor zijn onderwijzersakte.
De nieuwe courant, 13 april 1901
Een jaar later maakt hij in de zomervakantie de overstap van de Christelijke School met den Bijbel in Hoogkerk naar een school met dezelfde signatuur in Bunschoten. Op 25 juli 1905 is Dijksterhuis in Zwolle als een van de vier geslaagden (in totaal veertien kandidaten) voor het examen hoofdakte. Wederom een jaar later op 1 juli 1906 behoort Dijksterhuis tot de 32 geslaagden die het diploma C.N. en G.S. van de Schoolraad uitgereikt krijg. Hij woont nu in Amersfoort en werkt op de Christelijke Nationale School, die sinds 13 januari 1903 gevestigd is in de Frederik van Blankenheymstraat 61. In zijn Amersfoortse jaren woont Dijksterhuis in de Langestraat op nr. 83a en later op nr. 76 met resp. zes en vier andere bewoners. De school bevindt zich op ong. 750 m., een wandeling van een kleine tien minuten.
Het docententeam bestaat uit twaalf onderwijzers (waarvan twee met een hoofdakte) en vijf onderwijzeressen. De school gaat er prat op dat er voor de leerlingen bijzondere vakken als Frans, Hoogduits, Engels, Wiskunde L.O. worden gegeven. Bovendien is in het gebouw een bewaarschool gevestigd en bestaat de mogelijkheid lessen op MULO-niveau te volgen. Naast zijn werk als onderwijzer studeert hij in de avonduren voor een aantal aktes. Zo behaalt Dijksterhuis op Koninginnedag (31 augustus) 1909 de akte boekhouden M.O., drie jaar later gevolgd door de akte wiskunde L.O.
Algemeen Handelsblad, 1 september 1909
In de zomervakantie van 1915 keert Dijksterhuis terug naar Groningen waar hij zich als accountant en leraar boekhouden aan de Stoeldraaierstraat 25 vestigt. In de daarop volgende maanden verschijnen er in het Nieuwsblad van het Noorden en de Provinciale Drentsche en Asser Courant talloze advertenties waarmee hij naamsbekendheid hoopt te verwerven. Zijn diensten bestaan onder meer uit: het inrichten en controleren van elke administratie, het adviseren bij overname en omzetten van zaken, het maken van kostprijscalculaties, het uitbrengen van rapporten en het behandelen van belastingzaken.
Nieuwsblad van het Noorden, 7 september 1915
In 1916/1917 is Dijksterhuis op twee fronten actief. Om zijn toekomstige cursisten, die zoals Dijksterhuis verwacht voornamelijk afkomstig zullen zijn uit de landbouw, voor te bereiden op de examens boekhouden schrijft hij een eigen methode, speciaal gericht op deze doelgroep. Tijdens deze jaren verschijnen verschillende advertenties waarin zijn cursus Het boekhouden voor het Landbouwbedrijf in zijn geheelen omvang gepromoot wordt. Dit boekje compleet met tabellarisch kasboek en een bedrijfsresultatenboek wordt door de firma Bouwman en Venema aangeboden voor de prijs van fl. 2,-. Met deze cursus speelt Dijksterhuis in op de actualiteit. De door de regering afgekondigde invoering van de inkomstenbelasting dwingt landbouwers hun inkomsten te noteren. Verschillende financiële deskundigen zijn in dit gat gesprongen, maar Dijksterhuis’ boekje krijgt positieve kritieken. De enige kritische opmerking betreft de grootte van het kasboek. De journalist van het Nieuwsblad van het Noorden (23 mei 1816) besloot zijn recensie over dit ‘meest geschikte werkje’ met de opmerking dat ‘het kasboek ons wat onhandig van formaat lijkt, het veronderstelt althans een nogal groote brandkast’. Aan het eind van het jaar heeft Dijksterhuis zijn methode drastisch uitgebreid. Voor elke doelgroep is nu voor dezelfde prijs een tabellarisch kasboek met een toelichting voorzien van tal van voorbeelden verkrijgbaar.
Met zijn cursus gaat Dijksterhuis de boer op. Op verschillende plaatsen zoals Zuidhorn, Hoogkerk en Ten Boer lukt het hem een cursus te realiseren. In Groningen start in oktober 1917 op initiatief van oud-leerlingen van de Rijks Landbouw Winterschool een cursus van acht à tien lessen voor zaakvoerders en bestuurders van Coöperatieve aankoopverenigingen met de landbouwkundige S. Molewijle en hemzelf als docenten.
In het Gedenkboek van de Middelbare Landbouwschool te Groningen over de jaren 1912-1957 staat de naam van P.H. Dijksterhuis vermeld. Van 16 oktober 1918 tot 1 oktober 1935 was hij aan deze MLS verbonden en bij zijn afscheid werd hem eervol ontslag verleend aldus de Nederlandsche Staatscourant van 11 juni 1935. De school was sinds 1912 gevestigd in de prof. H. C. van Hallstraat in het voormalige stationsgebied en vast gebouwd aan de al eerder opgerichte Rijks Landbouw Winter School (RLWS). De leraren met een vast contract waren aan beide scholen verbonden. Dit gold dus niet voor Dijksterhuis, omdat zijn hoofdberoep accountant was. Op de gedenkplaat staat hij daarom, in tegenstelling tot zijn omgekomen collega ir. J.C. van der Molen, slechts als leraar aan de MLS afgebeeld.
Op 13 mei 1919 wordt Dijksterhuis volgens een bericht in Het Vaderland benoemd tot leraar boekhouden aan de Eerste Christelijke HBS in de Grote Rozenstraat 38 te Groningen. Dat Dijksterhuis naast zijn werk als accountant nog bijbanen in het onderwijs erbij nam heeft te maken met de zorg voor zijn pensioenopbouw. Hij was een zzp’ er en voelde zich als hoofd van een gezin verantwoordelijk voor zijn naasten.
Accountant in Groningen
In het begin van de twintigste eeuw bestond er geen opleiding tot accountant. Sinds de oprichting van het Nederlands Instituut van Accountants in 1895 waren er in Nederland tot aan 1914 nog zes andere organisaties opgericht. Bij de oprichting van het Nederlands Genootschap van Accountants in juli 1916 konden kandidaat-accountants tot dit gezelschap toetreden door een examen af te leggen of door een lid voorgedragen te worden. Dijksterhuis was lid van de Nederlandse Accountants Associatie en bij de voorgenomen fusie tussen beide organisaties in juli 1917 werd de afspraak gemaakt dat de leden van de ene club examen deden bij de andere. Alle elf leden van de Associatie werden toegelaten, van de Broederschap werden twee van de eenentwintig leden afgewezen.
De overstap van Amersfoort naar Groningen heeft Dijksterhuis planmatig voorbereid. Dijksterhuis kon bij zijn werkzaamheden terugvallen op de hulp van zijn vrouw, hoewel zij een zwakke gezondheid had. De vele advertenties in de kranten en de cursussen zorgden ervoor dat zijn accountantskantoortje in de Stoeldraaiersstraat na drie jaar verplaatst kon worden. Via een tussenstop op de Nieuweweg 46 volgt in de herfst van dat jaar een verhuizing naar de Oude Boteringestraat 51. In 1923 betrekt Dijksterhuis het pand aan de Westersingel 15, tien jaar later volgt de overstap naar nummer 41 (woonhuis), de kantooringang bevond zich op nummer 43.
In de loop der jaren wordt de naam van accountant P.H. Dijksterhuis veelvuldig in de kolommen van het Nieuwsblad van het Noorden genoemd. Zo begeleidt hij, om slechts enkele voorbeelden te noemen, de uitgave van aandelen van de N.V. Drentsche Veenkoloniale-Westerwoldsche Hypotheek- en Kredietbank (Fl. 900.000) en de N.V. Groninger Houthandel en Houtproductenfabricatie (fl. 1.000.000). Ook wordt hij in juni 1920 in zijn functie van leraar aan de MLS en financieel deskundige samen met mr. H.F. Schönfeld, de burgemeester van Winschoten, en H.J. Hissing, de wethouder van Groningen, benoemd in de arbitrage-commissie om het loongeschil tussen landbouwers en arbeiders op het Groningse Hogeland op te lossen.
Na de Duitse bezetting werden accountants ingeschakeld bij de inrichting van een nieuwe verplichte bedrijfsindeling in industrie- en bedrijfsgroepen. In 1941 moeten zij diverse belastingmaatregelingen doorvoeren. Dit betekent een grote toename van hun werkzaamheden, waardoor het aantal accountant-assistenten in Nederland van 928 in 1941 toeneemt tot 3201 in 1945. Wel is men bevreesd voor een gelijkschakeling van het beroep zoals dat in Duitsland is geregeld met drie groepen accountants: registeraccountants (tweede klasse), accountants en boekhouders. Daarom worden initiatieven in die richting getraineerd en als ‘niet urgent’ getypeerd. De vraag of de Nederlandse accountants het beheer van Joodse bedrijven op zich mogen nemen wordt naast zich neergelegd. Volgens de beroepsvereniging is de primaire taak van een accountant advies te geven en controle uit te voeren; beheer past hierin niet. In 1942 was zijn dochter Catharina geslaagd voor haar kandidaatsexamen economie, maar een verdere studie was onmogelijk wegens de sluiting van de universiteit. Samen met haar verloofde en latere echtgenoot drs. Frits von Meijenfeldt (1919-2000) gingen zij bij haar vader aan het werk.
Politiek actief
Wanneer Pieter Dijksterhuis zijn interesse in de politiek ontwikkeld heeft, valt niet met zekerheid te zeggen. Zijn naam wordt in dit kader voor het eerst op 29 maart 1905 genoemd in een bericht in De Standaard, het blad van de in 1879 opgerichte Anti-Revolutionaire Partij en de Gereformeerde Kerken in Nederland. Ter voorbereiding van de verkiezingen in dat jaar wordt Dijksterhuis samen met drie anderen, maar weliswaar onder leiding van twee plaatselijke dominees, als afgevaardigden voor de kiesvereniging ‘Nederland en Oranje’ naar de Deputatenvergadering (= partijcongres) op 13 april in Utrecht gestuurd. Dat betekent dus dat hij al enkele jaren politiek actief moet zijn om het in 1905 tot afgevaardigde van een district te schoppen. Zeven jaar later is hij ook op een ander vlak actief: op 23 januari 1912 spreekt Dijksterhuis op de cursusvergadering van de Anti-Revolutionaire Propagandaclub ‘Groen van Prinsterer’ over ‘Onze propaganda’. Ook voor het winterseizoen 1912-1913 staat hij als spreker genoteerd.
Eind 1911, begin 1912 raakt Dijksterhuis ook actief in het protestantse Werklieden Verbond Patrimonium en op 3 februari staat in het Amersfoortsch Dagblad het bericht, dat hij tot het bestuur van de plaatselijke afdeling is toegetreden. Daar leert hij de kleermaker Arie Hollander kennen. Beiden waren betrokken bij de oprichting van een plaatselijke coöperatieve bouwvereniging zoals blijkt uit een krantenbericht in de Amersfoortsche Courant van 11 oktober 1913:
Dat Dijksterhuis een begaafd spreker blijkt te zijn, blijkt ook uit een aankondiging voor een lezing in Amsterdam over de rol van de Anti-Revolutionaire Propagandaclubs en de komende verkiezingen in De Standaard van 26 augustus 1912. Half januari 1913 volgt zijn verkiezing tot bestuurslid van de plaatselijke Anti-Revolutionaire kiesvereniging ‘Nederland en Oranje’ waar hij in december van dat jaar voor deze kiesvereniging en Patrimonium een lezing houdt over ‘De laatste stembus’.
Gezien zijn politieke en maatschappelijke betrokkenheid wekt het geen verwondering dat Dijksterhuis zich ook actief uitspreekt tegen de massaslachtingen in de Eerste Wereldoorlog. Zijn toetreding in februari 1915 tot het plaatselijk comité van de op 8 oktober 1914 opgerichte Nederlandse Anti-Oorlog Raad geeft blijk van zijn pacifistische houding.Na zijn vertrek naar Groningen neemt zijn politieke activiteit af. We vinden geen berichten meer dat hij voor (organisaties van) de ARP actief is geweest. Dit heeft naar aller waarschijnlijkheid te maken met zijn drukke werkzaamheden als accountant en leraar. Eind februari 1931 is Dijksterhuis een van de twaalf kandidaten voor de ARP bij de gemeenteraadsverkiezingen. Op 10 juni brengen twintig stadgenoten hun stem op hem uit. In totaal veroveren de antirevolutionairen 6340 stemmen van de 46.530 geldig uitgebrachte stemmen, een winst van een kleine 500 stemmen en goed voor 5 zetels, waarmee ze na de SDAP met 11 zetels en de Vrijzinnig Democratische Bond (7 zetels) de derde partij is geworden.
Eind 1938 staat Dijksterhuis op de negende plaats van de kieslijst voor de verkiezingen van de Provinciale Staten. De ARP verwerft in 1939 41.604 stemmen, een winst van 2966 stemmen in vergelijking met 1935, goed voor 10 zetels net zoveel als vier jaar daarvoor. Dijksterhuis wordt met 18 stemmen als nieuw lid gekozen. De SDAP bleef met 13 zetels de grootste partij in de Groninger Staten.
De uitslag van de provinciale verkiezingen
Andere netwerken
Door zijn werk als accountant is Dijksterhuis bij verschillende ondernemingen en instellingen kind aan huis. Het is daarom niet verwonderlijk dat hij half april 1927 in het bestuur van de Christelijke Handeldrijvenden en Industrieelen Middenstand in Nederland, afd. Groningen, kortweg aangeduid als Christelijke Middenstandsbond, gekozen wordt. Twee jaar later is hij voorzitter en zal dit tot februari 1933 blijven. Deze functie brengt weer andere verplichtingen met zich mee. Zo wordt hij lid van het comité Lichtweek Groningen, die van 29 september tot 4 oktober 1930 ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Groninger winkeliersvereniging gehouden werd. Natuurlijk maakt hij ook deel uit van de twaalfkoppige Financiële Commissie.
Daarnaast houdt hij in december van dat jaar ook een lezing voor de Groningse middenstanders over het onderwerp ‘De huidige crisis’. Begin januari 1936 spreekt hij nogmaals over de economische toestand, dit keer onder de titel: ‘Bedrijfsbeheer in crisistijd’. Het Nieuwsblad van het Noorden bericht een dag later:
‘Vooral thans in crisistijd is het voor velen een moeilijkheid de zaken loonend gaande te houden. Een groot gevaar is het daarbij, vooral in deze maand, om tegen den balanstijd struisvogelpolitiek te voeren tegenover zichzelf. Het niet willen zien dat de zaak verkeerd loopt en niet willen erkennen dat men alweer achteruit is gegaan. Voor alles is noodig een zuiver en juist inzicht te hebben in zijn zaak om dan de feiten te aanvaarden en dan te bezinnen op middelenverbetering.’
Ten opzichte van de interne bedrijfsaangelegenheden staat Dijksterhuis stil bij de hedendaags vereiste werkmethode: wees up-to-date, overleg met het personeel, maak gebruik van reclame en betrouwbare statistische gegevens. Daarna bespreekt hij de taak van de bedrijfseconoom, volgens hem is deze nieuwe figuur dikwijls van zeer belangrijke betekenis. Zijn toespraak eindigt hij met een aantal voorbeelden van wat wel en niet doelmatig bezuinigen is en wijst hij op het psychologisch element van een dergelijke exercitie.
Op 4 maart 1941 wordt Dijksterhuis voor een tweede termijn tot voorzitter van de Chr. Middenstandsvereniging (331 leden) gekozen, een functie die hij tot zijn dood blijft bekleden. Naast zijn voorzitterschap is Dijksterhuis ook een ambtsperiode lang (tot 15 februari 1938) penningmeester van de Vereniging tot Exploitatie van het gebouw voor Christelijke Belangen ‘Het Tehuis’ in de Lutkenieuwstraat. Deze vereniging stelde zich ten doel ‘militairen en burgerjongelingen, wier familiën elders wonen, een christelijk tehuis te verschaffen, waar zij hun vrijen tijd nuttig en aangenaam kunnen doorbrengen’.
Dammen en schaken
Het zou kunnen dat Arie Hollander (of één van zijn broers) ook een rol heeft gespeeld in Dijksterhuis’ belangstelling voor dammen of schaken, maar zeker is dit niet. In april 1910 maakt Dijksterhuis deel uit van tiental van de Amersfoortse Damclub dat twee keer met 11-9 en 12-8 de meerdere is van het derde klasse tiental van het Utrechts Damgenootschap. Na zijn verhuizing naar Groningen laat hij het dammen voor wat het is en hij wordt direct lid van de schaakvereniging Staunton, in 1924 stapt hij over naar schaakclub Groningen. Een aantal keren wordt hij in het Nieuwsblad van het Noorden genoemd bij de jaarlijkse clubkampioenschap. In 1926 behaalt hij uiteindelijk de eerste prijs na twee derde prijzen in 1923 en 1925.
Toch ontwikkelt hij zich steeds meer tot een meer dan voortreffelijk schaker. Op 17 februari weet Dijsterhuis als enige van de 32 deelnemers zijn partij te winnen van de Duitse grootmeester Emanuel Lasker, de wereldkampioen van 1894-1921. Op 1 december 1923 speelt Euwe (1901-1981), van 1921 tot 1952 kampioen van Nederland*, een simultaanseance tegen leden van een aantal noordelijke schaakclubs waaronder een aantal leden van Staunton. Euwe wint 28 partijen, speelt vier remises (waaronder tegen Dijksterhuis) en verliest drie partijen. Ook tegen de Weense schaakgrootmeester Rudolf Spielmann (1883-1942) speelt hij tijdens een seance drie jaar later remise. Op 26 juni van dat jaar, dus twee weken later, speelt hij weer remise tegen Euwe. Uitslag voor Euwe: drieëntwintig maal winst en drie remises. Euwe speelt in 1926-1927 een match om de wereldtitel met de Russische grootmeester dr. Aleksandr Aljechin (1892-1946) en wellicht vond hij de seances in Groningen en andere plaatsen in Nederland een geschikte training ter voorbereiding op deze match. Ook tegen deze Russische grootmeester speelt Dijksterhuis remise. Uitslag voor Aljechin: 34x winst, vier verliespartijen en zeven remises.
(*Alleen in 1936 wist Salo Landau (1903-1944), een schaker van Joods-Poolse afkomst die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nazi’s in Auschwitz vermoord werd, het kampioenschap te veroveren.)
In december 1925 speelt Dijksterhuis zelf een seance tegen zeventien spelers van de schaakclub Thesinge. Uitslag: twaalf winstpartijen, een remise en vier verliespartijen. Op 17 februari 1927 volgt een tweede seance, ditmaal tegen de Christelijke Schaakvereniging. Uitslag voor Dijksterhuis: twaalf maal winst, twaalf keer remise en vijf verliespartijen.
Er is een schaakpartij van Dijksterhuis bewaard gebleven. In het Nieuwsblad van het Noorden van 3 december 1936 werd in de schaakrubriek een partij (Boedapester verdediging) gepubliceerd uit 1926/1927, waarin hij het met de witte stukken opneemt tegen E.J. Muller om het kampioenschap van Groningen.
1.d2-d4, Pg8-f6. 2. c2-c4, e7-e5. 3. e2-e3, e5xd4. 4. e3xd4, d7-d5. 5. C4-c5, Lf8-e7. 6. Lf1-e2, Pb8-c6. 7. a2-a3, 0-0. 8. Pb1-c3, Lc8-f5. 9. Le2-f3, Tf8-e8. 10. Pg1-e2, Le7xc5!. 11. d4xc5, d5-c4. 12Lf3xc6, b7xc6. 13. 0-0, d4xc3. 14. Pe2xc3, Dd8xd1. 15. Tf1xd1, Lf5-c2. 16. Td1-f1, Lc2-d3. 17. Tf1-d1, Ld3-c2. Remise door zettenherhaling.
De arrestatie van Pieter Dijksterhuis in de avond van 24 september 1944 vormde het einde van een lange keten van gebeurtenissen.
Oorlog en verzet
Volgens Dijksterhuis’ systeemkaart was hij lid van de Ordedienst (OD). Deze organisatie ontstond vrij snel na de capitulatie op instigatie van officier Johan Hendrik Westerveld (1880-1942) en had als doel bij de bevrijding van Nederland de orde en rust te handhaven omdat binnen de kringen van de OD de opvatting heerste dat er dan een gezagsvacuüm zou ontstaan. Eind 1940 werd in de stad Groningen door een aantal reserveofficieren een D-groep gevormd met bovengenoemde bedoeling. Tegen leden van de landelijke OD werden verschillende processen gevoerd waarbij 113 OD’ers in mei 1942 en april 1943 geëxecuteerd werden. In Groningen was al in 1941 sprake van verraad, waarbij advocaat mr. Simon Petrus Redeker (1910-1987) een centrale rol speelde.
Redeker was eind 1940 buurtcommandant van de Oranjewijk bij de Ordedienst en in 1941 lid van het nationaalsocialistische Rechtsfront geworden. Bij de arrestatie van de eerste groep officieren van de Ordedienst begin 1941 had hij zijn mond voorbij gepraat tegenover zijn collega mr. Hendrik Rademaker, een fanatieke NSB’er, die daarop de SD informeerde. Redeker werd voor de schijn ook opgepakt en naar Den Haag vervoerd, waar hij na een dag al weer vrijgelaten werd. De gearresteerde officieren zaten ongeveer acht maanden vast. Dat ze er zo goed vanaf kwamen, kwam doordat de instructies om de Duitsers tegen te werken zeer voorzichtig waren opgesteld en dat daarnaast de verdachten verklaarden dat de Groningse officieren niets te maken had met de Haagse Ordedienst. Het gevolg was wel dat verschillende officieren Redeker na deze ‘actie’ negeerden.
Toen de bevrijding echter uitbleef, begon een groot deel van de leden in hun eigen regio met verzetsactiviteiten bij andere organisaties als de Landelijke Hulp voor Onderduikers en de Illegale Pers. In het boekje Waar vochten zij voor?, een uitgave van de Stichting Oorlogs- en Verzetsmateriaal Groningen uit april 2000, wordt zijn rol in het verzet als niet erg groot omschreven. Dit heeft enerzijds te maken met het feit dat de OD met name gericht was op de periode na de bevrijding, anderzijds was hij ‘eigenlijk net als de meeste verzetsmensen, helemaal geen man die op de voorgrond wilde staan’.
Waarom hij toch door de Duitsers gearresteerd is heeft te maken met het laten onderduiken van zijn neef Jan Rengenier Dijksterhuis in zijn woning/ kantoor aan de Westersingel 41. Deze was Chef-Staf van het Groningse district IV van de OD Dijksterhuis (schuilnaam J. Kleyn).
Jan Rengenier Dijksterhuis
Tot de top van de OD in Groningen behoorden tevens Pieter Meindert Schreuder (1912-1945), Cornelis Hoving (1893-1944) en mr. Pieter Dorhout. Tevens was het hoofdkwartier van de OD ondergebracht op Pieter Heertjes adres.
Arrestaties door verraad
De arrestatie van Pieter Dijksterhuis in de avond van 24 september 1944 vormde het einde van een lange keten van gebeurtenissen. Het begon allemaal met een anonieme brief die vier dagen eerder op het Scholtenhuis werd bezorgd. Ze was bestemd voor de SD en Hermann Conring (1894-1989), de Beauftragte van Rijkscommissaris Seyss Inquart (1892-1946) voor het bezette Nederlandse gebied in Groningen. Daarin werden vijftien namen van reserveofficieren genoemd en de Duitsers de suggestie geopperd hen in hechtenis te nemen. Op de lijst stonden o.a. Karsien Kriegsman (1884-1944), commandant van OD-district VII (Veendam), kleermaker Pieter Venema (1906-1945), de advocaten en procureurs Pieter Dorhout (de contactpersoon van Pieter Dijksterhuis, 1905-1990) en Derk Breukelaar (1896-1944), boekdrukker Claas Rooda (1910-1944), bakker Willem Zwartenkot (1914-2001), mr. W.K.J.J. van Ommen Kloeke (1914-1997), in 1945 de auteur van De bevrijding van Groningen én de NSB’er mr. S.P. Redeker, de auteur van de brief.
In de jaren na zijn eerste verraad probeerde Redeker zijn fout te herstellen door zich als lid van het verzet voor te doen. Na Dolle Dinsdag sloeg bij hem de paniek toe en zag hij maar een uitweg: hij wilde weer bij zijn oude strijdmakkers horen. Daarom noemde hij zichzelf – Redeker was ook oud-reserveofficier – en de andere officieren (allen OD-leden) in zijn brief aan de SD. Hij hoopte dat hij door deze actie in krijgsgevangenschap zou worden weggevoerd.
Omdat Kriegsman, OD commandant district VII (Veendam), de hoogste in rang was, werd eerst bij hem huiszoeking verricht, waarbij veel bezwarend materiaal zoals een zakboekje met daarin zoals Monique Brinks het in het eerste deel van Het Scholtenhuis 1940-1945 uitdrukte ‘de goed bijgehouden administratie van bijna de gehele OD in Groningen’ gevonden werd.
Na het verhoor van Redeker stuurde de SD’er Robert Wilhelm Lehnhoff (1906-1950), sinds maart 1941 de leider van Referat IVb (Gestapo), op 21 september opperschaarleider van de Landwacht Otto Bouman (1920-1949) en Tjakko Jacob Jager (1909-1983), chauffeur voor de SD, naar Kriegsmans woning op de Parklaan 15a in Groningen. Daar werden hij, zijn zoon Willem (1916-1944) en de Groningse ondernemer Leo Hoekstra, die met Kriegsman die dag voor een bespreking naar Veendam zou gaan, gearresteerd en naar het Scholtenhuis gebracht.
Tijdens de verhoren wist Lehnhoff, één van de beruchtste SD’ers, Kriegsman met handige technieken gevolgd door zware mishandelingen nog meer informatie te ontfutselen, waarna hij hem onder bedreiging dwong een brief te schrijven aan Jan Rengenier Dijksterhuis, de commandant van het Groningse district IV, waarin hij deze voor een bespreking moest uitnodigen. Daarna werd hij naar de zolder van het Scholtenhuis gebracht waar zijn zoon Willem en Hoekstra vastgehouden werden. Kriegsman begreep dat het verhoor fataal verlopen was en wilde daarom uit het raam springen. Zijn zoon en Hoekstra konden dit ternauwernood verhinderen.
De SD’er Harm Bouman, die tijdens de meidagen van 1940 in het bataljon gediend had waarvan Kriegsman het bevel voerde, werd er op 22 september op uitgestuurd om de brief aan Jan Dijksterhuis te bezorgen. Omdat deze in zijn woning aan de Oostersingel afwezig was nam zijn vrouw de brief aan en gaf hem aan haar man, die later die middag even naar huis kwam. Dijksterhuis ging naar de ontmoetingsplek en werd daar door de SD gearresteerd. In zijn zakboekje stonden verschillende namen van leden van de OD. Hij werd naar het Scholtenhuis afgevoerd, waar hij bij verhoren zwaar werd mishandeld.
De volgende dag werd mevrouw Dijksterhuis op weg naar huis gewaarschuwd dat de SD bij haar woning postte, waarop ze concludeerde dat er iets fout gelopen was. Van de vrouw van Pieter Dijksterhuis kreeg ze te horen dat haar man de woning van zijn neef gebruikte als onderduikadres. Op de fatale 24ste september overlegde mevrouw Dijksterhuis-Meijer met de student Johan Moerman (1919-1944), koerier voor de OD. Ze wilde weten waar haar man was en was van plan op het Scholtenhuis naar hem te vragen. Moerman vond het beter dat ze dit eerst besprak met Cornelis Hoving, die gymleraar was aan de HBS in Stadskanaal en leider van de OD aldaar en tevens commandant van de Knokploeg (KP) in Onstwedde.
Cornelis Hoving (www.oorlogsbronnen.nl)
Deze zat waarschijnlijk ook ondergedoken op Westersingel 41. Daar echter waren Lehnhoff en een aantal andere SD’ers al binnengedrongen. Mevr. Dijksterhuis-Meijer, Pieter Heertje Dijksterhuis en zijn vrouw werden gearresteerd. Hun jongste zoon Fokko was tijdens de inval thuis ondergedoken omdat hij geen gehoor had gegeven aan de oproep voor de Arbeitseinsatz. Hij wist te ontsnappen via het dakraam en moest uren in de dakgoot wachten tot het donker was en hij ongezien naar beneden kon . Toen hij echter weer op straat was kon hij nergens terecht, iedereen wist van de inval en niemand durfde hem onderdak te bieden. Later die avond kwamen Moerman en Hoving ook hier naar toe en ook zij werden gearresteerd.
Wie Pieter Dijksterhuis in het Scholtenhuis verhoorde is niet bekend. Wat zo’n ‘verhoormethode’ inhield beschreef SD’er Bouman (1917-2001) tijdens zijn naoorlogse gevangenschap in De brede weg:
‘De ondervraging begon normaal. Bij weigering, ontkenning, niet-weten of liegen volgde onvermijdelijk het bewuste ‘pak voor de broek’ met de gummiknuppel. Het overgrote deel, gerust 95%, hield dat pak slaag niet uit. Na de eerste slagen schreeuwden ze reeds, dat ze de waarheid zouden zeggen. Ze beantwoorden alle vragen, ja in hun angst vertelden ze meestal nog veel meer. Hielden ze het pak slaag uit, dan keken de ondervragers elkaar aan, want dan wisten, ze dat de met een KEREL te doen hadden. De grovere middelen werden dan toegepast. Het pak voor de broek werd met regelmatige tusschenpoozen herhaald, waarbij steeds weer op dezelfde plaats werd geslagen. Een zeer pijnlijke geschiedenis. Verder de donkere cel, de vast-koppeling aan de centrale verwarming, het slaan en stompen met de gummiknuppel in de maag, het ijskoude bad (soms wel een uur lang).’
De brede weg, pg. 212. Geciteerd bij Karskens, A. (2012: 106-107).
Dijksterhuis’ neef Jan Rengenier wordt zwaar mishandeld, waarbij de SS’er en Obersturmführer Walter Anders (1902-1944), die speciaal naar Groningen is overgeplaatst om orde op zaken te stellen bij de uitvoering van Hitlers Niedermachungsbefehl van 30 juli 1944, op de voorgrond treedt:
‘Hij laat zijn knuppel zo hard op het lichaam van Dijksterhuis neerkomen dat deze in tweeën breekt. Vervolgens, zo getuigen de mensen die bij het verhoor betrokken zijn, vervloekt Walter de slechte kwaliteit van de Nederlandse waar.’
Brinks, M. (2013). Het Scholtenhuis 1940-1945. Deel 2: Daders, 134.
Jan Rengenier Dijksterhuis wordt op 25 september 1944 in Westerbork gefusilleerd. Dat dit zo snel na zijn arrestatie gebeurt, heeft alles te maken met voornoemd Niedermachungsbefehl. Tot midden 1944 werden ter dood veroordeelde gevangen naar Vught en Amersfoort gestuurd, maar deze concentratiekampen zaten na de talloze arrestaties tijdens de geallieerde invasie en Dolle Dinsdag overvol. Op grond van Hitlers bevel hoefden verzetsstrijders niet eerst berecht te worden, maar direct doodgeschoten mochten worden.
Daags na de arrestatie van Pieter Dijksterhuis en zijn vrouw op 24 september 1944 is hun oudste dochter Tini naar het Scholtenshuis gegaan om daar de vrijlating te bepleiten van haar vader en stiefmoeder. Van de Lehnhoff kreeg zij te horen: ‘Ihre Mutter werde ich freilassen, aber Ihren Vater sehen Sie nie wieder.’ Ongeveer terzelfder tijd is een kantoormedewerker naar het Scholtenhuis gegaan en heeft daar geprobeerd de door de Duitsers in beslag genomen administratie terug te vragen en het kantoor aan de Westersingel vrij te krijgen. Omdat de Duitsers daar verder niets mee te maken hadden werd het kantoor door Catharina, haar man en enkele medewerkers tijdelijk voortgezet in een pand aan de Kijk In ’t Jatstraat 52a.
Executie en crematie
Op basis van naoorlogse getuigenissen van zowel kampgevangenen als leden van het vuurpeloton is het mogelijk geweest een beschrijving van de executie van de zeventien slachtoffers te reconstrueren.
In de vroege ochtend van 11 oktober 1944 kreeg de 37-jarige Wilhelm Stöwzand (1907-?), Sturmscharführer en tot half september 1944 leider der Sicherheitspolizei (Sipo) te Breda, van Obersturmführer Josef Anders in het Scholtenhuis de opdracht om zeventien gevangenen naar Westerbork te brengen. Voor het welslagen van de onderneming, voegde Anders hem toe, droeg Stöwzand de volle verantwoordelijkheid. De volgende dag om 05.30 uur ging deze SD’er naar de zolder waar de zeventien opgesloten zaten. Deze taak had hij ook op zich genomen bij de executie van 25 september 1944, waarbij Kriegsman en Dijksterhuis en tien andere verzetsstrijders werden gefusilleerd. De zeventien mannen waren dit keer voornamelijk verzetscontacten van Jan R. Dijksterhuis. Stöwzand las hun namen voor waarna de gevangenen naar beneden werden geleid en in een gereedstaande vrachtwagen geduwd. Hijzelf nam met Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt (1903-?), de leider van het executiepeloton, in de andere vrachtwagen plaats. Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam en zijn collega’s Johann Stölzle, Thomas en Hauptwachtmeister en Stutzpunktoffizier Johann Parusel plus een aantal medewerkers van de SD als Oberscharführer Ernst Paul Jendgens, Julius Nachbauer en een zekere Backler stapten eveneens in.
Na aankomst in Westerbork werden Stöwzand en Schmidt door kampcommandant Albert Konrad Gemmeker (1907-1982) begroet waarna deze de executieplaats vlak achter het crematorium aanwees en ook de executie zou hebben bijgewoond.
Het crematorium van kamp Westerbork
De mannen werden in twee groepen verdeeld, één groep van acht en één van negen en naar de fusilladeplaats gebracht. Daarop werden ze in een rij opgesteld waartegenover het executiepeloton, dat bestond uit leden van de Ordnungspolizei en Begleitkommando van SD’ers, zich op korte afstand opstelde. De verzetsstrijders werden met karabijnschoten gedood, waarna ze met een pistool een genadeschot kregen. Hierna werd de tweede groep mannen op dezelfde wijze en door dezelfde personen gefusilleerd. Het is niet bekend of Pieter Dijksterhuis tot de eerste of tweede groep gefusilleerden behoorde. Na afloop trakteerde Stöwzand de leden van het executiepeloton op een glas jenever.
De namen van de mannen die op 12 oktober 1944 bij kamp Westerbork werden vermoord.
De Duits joodse gevangene Hans Bial (1911-1954) hoorde op 12 oktober de schoten van het executiepeloton in het kamp. In zijn dagboek Briefe an Hetty noteerde hij:
‘Früh darf wieder mal niemand das Lager verlassen. Wir ahnen alle, was kommen wird – in Analogie zu dem neulich Geschehenen. Tatsächlich um 7.15 ertönen Schüsse – nicht einmal alle auf einmal. Gleichzeitig marschiert ein Zug Grenzschutz singend durchs Lager. Man darf wirklich keine Nerven haben, sonst könnte man Schreikrämpfe, Haserei oder etwas derartiges bekommen. Es sollen wieder 17 Opfer sein. Und es ist kein Ende zu sehen.’
De crematie
Na de executie werden, aldus Stöwzand, de ringen, papieren en andere waardevolle voorwerpen door iemand van de SD verzameld en aan hem overgedragen. Hij deed de eigendommen van de gevangenen in een envelop en stelde die Anders ter hand, waarna hij ze op diens bevel aan Untersturmführer dr. Ernst Knorr (1899-1945) van de SD moest afgeven.
Het bevrijdingsportret over Manus Pront (1895-1954) geeft een andere lezing. Pront en zijn medegevangene leerbewerker Selfried Fuchs (1913-?) en Ies van Thijn (??) zouden de opdracht hebben gekregen de lichamen van de gefusilleerden één voor één in het crematorium van kamp Westerbork te cremeren. Zij zouden veel persoonlijke bezittingen verzameld en in een doos in het bos begraven hebben. Op de achterkant van de deurpost van het crematorium, een plek waar het niemand opviel, hebben ze elke keer de datum en het aantal mensen dat ze moesten verbranden ingekrast, waardoor alle mannen na de bevrijding geïdentificeerd konden worden. De as van de gefusilleerden werd ten westen van het executieterrein uitgestrooid en elke keer gemerkt met een klein terpje, vertelde Fuchs na de oorlog. De urn met de as van de geëxecuteerden van 12 oktober werd vlak achter het crematorium op de plek die op de afbeelding staat aangegeven met het cijfer 12 begraven.
De executie van ‘Leo’ Dijksterhuis
Cornelis Yno George Dijksterhuis werd geboren op 1 september 1921 en was het tweede kind van Pieter Heertje Dijksterhuis en zijn vrouw Tettelina Elzenga.
Leo Dijksterhuis
Tijdens de Tweede Wereldoorlog studeerde hij theologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam tot aan de sluiting ervan in het voorjaar van 1943. De studenten werden toen opgeroepen voor de Arbeitseinsatz in Duitsland en moesten de zogenaamde loyaliteitsverklaring tekenen. Cor – verzetsnaam Leo – verspreidde het illegale blad Trouw. Wanneer hij werd gearresteerd is niet bekend, de mogelijkheid bestaat dat hij begin oktober 1944 samen met collega theologiestudent Jan Goldschmeding in Amsterdam werd opgepakt.
In deze periode van de Tweede Wereldoorlog brachten Zaanse verzetsstrijders meer dan twintig collaborateurs, zwarthandelaren en andere gevaarlijk geachte personen om het leven. Zo executeerde een Zaanse knokploeg op 3 oktober 1944 in Wormerveer de collaborateur Gerben de Graaf (1903-1944) die voor de Gestapo spioneerde. De Graaf overleefde de aanslag en wist nog te vertellen wie bij de aanslag betrokken was, voor hij vijf dagen later aan zijn verwondingen overleed. Op 7 oktober werd de waarnemend inspecteur bij de Wormerveerse politie en SS’er Jan Willem Bouwens (1913-1944) geëlimineerd, één dag voordat hij naar het Oostfront zou vertrekken. Geen wonder dat deze executie binnen het verzet de nodige vragen opriep. De kans was groot dat Bouwens in de strijd tegen de Russen zou sneuvelen, dus waarom dan represailleacties uitlokken met de dood van talloze Nederlanders tot gevolg? De communistische daders waren de mening toegedaan dat het Nederlandse verzet solidair moest zijn met het Sovjetleger en dat Bouwens niet de kans mocht krijgen om Russische soldaten te doden.
Op 11 oktober volgde de Duitse represaille. De vijf ‘Toteskandidate’ worden met een vrachtwagen naar de plek gebracht waar de inspecteur werd doodgeschoten. Passanten worden tegengehouden en gedwongen de executie bij te wonen. Vijf huilende en aan elkaar vastgebonden arrestanten worden op de Zaanweg opgesteld en gefusilleerd. Hun namen worden na de oorlog vereeuwigd op een oorlogsmonument: winkelier Dirk Hofland (*1893), Cornelis Yno George Dijksterhuis, Jan Goldschmeding, kantoorbediende Beene Dijkstra (*1915) en straatmuzikant Jan van der Weerd (*1891).
Wormerveer, Zaanweg. In memoriamkaart naar aanleiding van de fusillade die op 11 oktober 1944 plaatsvond op de Zaanweg. Bron: https://www.oorlogsbronnen.nl/bronnen?term=dijksterhuis.
Naoorlogs eerbetoon
Op vrijdag 26 oktober 1945 stond in de Provinciale Drentsche en Asser courant het bericht dat de provincie Groningen een week later zijn verzetsmannen wilde herdenken. Voor het eerst konden de lezers de namen van alle 36 gefusilleerden van september en oktober 1944 lezen. Het voormalige illegale dagblad Trouw bracht op Allerzielen een speciaal rouwnummer uit, waarin de foto’s van de gefusilleerden stonden afgedrukt.
De opbrengst kwam ten goede aan de bekostiging van dat gedenkteken en abonnees werden opgeroepen daarvoor geld te schenken.
Rouwadvertentie in de Nieuwe Provinciale Groninger Courant, 1 november 1945.
In de ochtend van 2 november 1945 begaf een grote zwijgende menigte zich naar het Provinciehuis in Groningen. In de hal stond een zwarte urn, symbool voor de stoffelijke resten van de 45 slachtoffers van het nazigeweld, opgesteld te midden van een zee van bloemen.** Om twaalf uur begon de rouwdienst in de Martinikerk op de Grote Markt. Na Ases Tod van de Noorse componist Edvard Grieg volgden toespraken van mr. E.H. Ebels, de Commissaris der Koningin en een medeverzetsstrijder, waarna de dienst met de treurmars uit de derde symfonie van Ludwig von Beethoven besloten werd. Vier wagens met bloemen escorteerden de lijkwagen, die vervolgens koers zette naar de begraafplaats Esserveld, waar de urn ten grave gedragen werd. Op 4 mei 1948 werd het oorlogsmonument van de Groningse beeldhouwer Willem Valk (1898-1977) onthuld. Op de zandstenen U-vormige muur in vak S staan de namen van 43 verzetsstrijders (op twee stenen staat geen naam) gebeiteld.
(** In totaal zijn er tijdens de zeven executies in september en oktober 1944 62 verzetsstrijders in Kamp Westerbork gefusilleerd. In 1945 waren de lijken van 36 gefusilleerden opgegraven. Nog in 1949 werden er stoffelijke resten van verzetsstrijders in kamp Westerbork opgegraven, die achter het crematorium geëxecuteerd waren. Bron; De Volkskrant, 25 februari 1949).
De Koninklijke Nederlandse Schaakbond (KNSB) herdacht met de uitgave van Partij verloren uit 1947 zijn gevallenen in de Tweede Wereldoorlog. Naast Dijksterhuis werden Harry Boisen, Jan Mulder en Ruurt Bijlsma (alle drie omgekomen in 1945) in dit gedenkboek genoemd.
In datzelfde jaar werd ter gelegenheid van het 35-jarig bestaan van de middelbare landbouwschool een plaquette onthuld ter nagedachtenis aan de leerlingen en leraren, die gedurende de bezettingsjaren voor het vaderland vielen. De school had beeldhouwer Valk de opdracht gegeven een gedenkplaat te maken waarop de namen van drie leraren en zestien leerlingen waren gegraveerd.
Tijdens de redevoeringen werd de school getypeerd als een broeinest van verzet en volgens de nabestaanden moest deze gedenkplaat niet worden gezien ‘als heldenverering, doch als fundament voor de toekomst van de boerenstand’. Plaquette bevindt zich nu in de Hogere Landbouwschool aan de Hereweg te Groningen.
In 2014 herdacht Sandra Beckerman, toen Statenlid voor de SP, Pieter Heertje Dijksterhuis, Tjeerd Pannekoek (1886-1944) en Harm Jan Siemons (1901-1942), haar drie Groningse voorgangers, die in de oorlog door de Duitsers wegens verzetsactiviteiten waren vermoord. Een herinneringstekst met hun namen in gouden letters is boven de schouw in de oude Statenzaal van de provincie Groningen te lezen. In april 2000 waren deze drie Statenleden, samen met Evert Edsko Drenth (1912-1945), Murco Lamminga (1905-1945) en Adrianus Hermanus Schelling (1887-1945), drie bij hun verzet tegen de Duitse bezetter omgekomen provinciale ambtenaren, herdacht in het boekje Waar vochten zij voor? In het Provinciehuis bevindt zich een gedenksteen met een inscriptie waarop hun namen prijken. Volgens Dijksterhuis’ biografische schets in Represailles in Groningen (2013) is hem postuum het Verzetsherdenkingskruis verleend.
Op 11 april 2022 legde de Duitse kunstenaar Gunter Demnig, de initiatiefnemer van de Stol-persteine-actie, aan de Westersingel 41 twee Stolpersteine voor vader en zoon Dijksterhuis. Omroep Groningen deed verslag van de steenlegging, waarbij kleinzoon Fritz von Meijenfeldt een korte uitleg geeft. De reportage is te zien op OogTV.
Naoorlogse processen
Na de oorlog werden in het kader van de bijzondere rechtspleging in Nederland bijzondere gerechtshoven opgericht om oorlogsmisdadigers en collaborateurs te berechten. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden had drie strafkamers: een Friese, een Groninger en een Drentse Kamer. De zittingen in Groningen werden gehouden in de rechtszaal van de Arrondissementsrechtbank in de Oude Boteringestraat.
In de rechtszaak tegen Redeker op 13 en 14 oktober was sprake van meerdere pogingen tot verraad, waarvan de eerste al eind 1940 of begin 1941 plaatsvond. Tijdens vergaderingen met Hauptsturmführer Hans Ernst Harders (1905-?), tot eind 1942 de baas op het Scholtenhuis, Lehnhoff en de beide Groningse advocaten mr. Rademaker en mr. Redeker op het Scholtenhuis of bij Rademaker thuis werd toen al gesproken over de pas opgerichte Ordedienst. Redeker had zonder bijbedoeling Rademaker iets over de OD verteld, waarop deze dit doorgaf aan de SD. Daarna nodigde hij Redeker uit op zijn kantoor en toen deze daar arriveerde zag hij daar Harders en Lehnhoff zitten. Redeker was er dus ingelopen, concludeerde advocaat-fiscaal (nu: officier van justitie) jhr. mr. A.H.S. van der Wijck.
Toen er op zijn ‘anonieme’ brief geen reactie kwam vanuit het Scholtenhuis, ging Redeker er zelf naar toe. Lehnhoff ontving hem met de woorden: ‘Ich muß Sie verhaften’; Redeker schrok hevig en zei dat hij alleen maar de brief geschreven had. Op grond van deze gegevens trok Van der Wijck de conclusie dat Redeker verantwoordelijk gesteld kon worden voor de dood van de in de dagvaarding genoemde Nederlanders. Mr. R.A. Vos, Redekers verdediger, was het niet met Van der Wijck eens. Redeker had alleen maar een brief geschreven en was dus alleen verantwoordelijk voor het blootstellen van de OD-leden aan vervolging. Hij stelde bovendien dat Kriegsman al in augustus 1944 gewaarschuwd was dat hij groot gevaar liep.
Nieuwsblad van het Noorden, 13 oktober 1947
Toen de president van de rechtbank jhr. mr. W.W. Feith voormalige SD’ers (onder wie Lehnhoff) als getuigen voor een verhoor liet oproepen, beweerden dezen dat Redeker niets met de zaak van de Ordedienst te maken had. Redeker zelf gaf echter toe dat hij na een ontmoeting met onderwijzer Hendrik van der Kooi (1910-1944, vanaf 1942 verbonden aan de OD), wel degelijk een brief met namen aan de Duitsers had doorgegeven, zonder echter de naam OD genoemd te hebben. De brief was er wel de oorzaak van dat de Duitsers de Groningse OD oprolden. Verschillende getuigen à décharge verklaarden dat Redeker een illegale verzetsgroep geholpen had en dat hij mensen uit handen van de Duitsers had gered door als contactman van de SD in Groningen op te treden.
In zijn verdediging verklaarde Redeker dat mr. Rademaker de ‘auctor intellectualis’ was, waarop Van der Wijck zich afvroeg hoe een advocaat met enig inzicht in de maatschappelijke ontwikkelingen van die tijd aan een man als Rademaker, die toen bekend stond als een felle nationaalsocialist, dergelijke mededelingen kon doen. De verhouding tussen Rademaker en Redeker schatte de advocaat-fiscaal in als meester versus knecht. Het Algemeen Handelsblad van 14 oktober 1947 voegde daar als verklaring aan toe dat Redekers advocatenpraktijk verlopen leek nadat hij in 1941 gedemobiliseerd werd en hij van Rademaker zaken kreeg toegeschoven.
De president van de rechtbank besloot dat zowel bij Redeker als Rademaker nader onderzoek moest plaatsvinden. In dit nieuwe onderzoek werd de naam Kriegsman wederom genoemd. Leo Hoekstra, die in 1944 samen met vader en zoon Kriegsman gearresteerd was, vertelde het hof, dat Kriegsman hem had verteld dat hij in het Scholtenhuis mr. Redeker, die de ogen had neergeslagen, had ontmoet. Hij bevestigde tevens dat een der officieren verschrikkelijk was mishandeld. Nu beriep Redeker zich op overspannenheid, hij had jaren te hard gewerkt en daardoor was hij tot zo’n rare actie gekomen. Mr. Feith kwam nogmaals terug op het schrijven van die brief en de reactie van Lehnhoff. Redeker had eigenlijk blij moeten zijn, dat Lehnhoff hem wilde arresteren, want dat was toch ook de bedoeling van zijn brief. Zijn schrikreactie zou erop kunnen duiden dat er ernstiger zaken in vermeld stonden dan alleen een verzoek tot in hechtenis nemen van een aantal officieren, wierp hij Redeker voor. De officier van justitie bleef erbij dat de brief de aanleiding was voor de arrestaties en dat Redeker verantwoordelijkheid droeg voor de dood van Krijgsman, Van der Kooi en Venema. Op 19 april 1948 volgde de uitspraak. Redeker werd schuldig bevonden aan dubbel verraad, kopte het Nieuwsblad van het Noorden. Het argument van de rehabilitatie werd verworpen. Wegens de goede diensten die hij aan goede Nederlanders had bewezen veroordeelde het hof hem tot 12 jaar gevangenis met ontzegging van het kiesrecht en een levenslang beroepsverbod. Redeker accepteerde het vonnis en ging niet in cassatie.
De twee SD’ers Oomke Bouman en Tjakko Jager, beiden betrokken bij de arrestatie van vader en zoon Kriegsman en Leo Hoekstra, werden respectievelijk in 1949 en 1948 veroordeeld. Bouman werd sinds zijn lidmaatschap van de Landwacht in 1943 in drukke tijden vaak ingezet bij acties van de Groningse SD. Tijdens de zittingen van de rechtbank bleken verschillende van zijn arrestanten onder wie apotheker Aris Heijdenrijk (1909-1945) en opzichter bij de gemeente Groningen Harm Blaauw (1917-1945) en studente Mélisande ‘Anda’ Kerkhoven (1919-1945) door de bezetter gefusilleerd. Zijn veroordeling tot de doodstraf had vooral te maken met zijn betrokkenheid bij de dood van verschillende verzetsstrijders zoals o.a. Jan Ramaker (1911-1945), opzichter bij de gemeentewerken Groningen en advocaat en procureur Jakob Domela Nieuwenhuis (1900-1944) en zijn gewelddadig optreden in het Scholtenhuis, waarbij gevangenen herhaalde malen in ijskoud water werden ondergedompeld. Jager werd medeplichtig bevonden aan de moord op een oude invalide Joodse man zonder dat hij daartoe van hogerhand opdracht gehad had. De Bijzondere Raad van Cassatie legde hem een gevangenisstraf op van twintig jaar. Jager werd in oktober 1955 vervroegd in vrijheid gesteld.
Harm Bouman nam deel aan de verhoren in het Scholtenhuis, maar zijn deelname aan het executiepeloton op 7 maart 1945 in Makkum werd hem zwaar aangerekend. Op die dag werden zes Nederlanders (veehouder Fetze Elgersma (*1900), de studenten Hermanus Falkena (*1920) en Hobbes Dijkstra (*1923), klerk-schrijver Hendrik Th. Lemson (*1924), manufacturier Jacobus P. Keller (*1921) en machinist Sjoerd Adema (*1920)) door een vuurpeloton onder leiding van de Sneker SD-commandant Ströbel, waarvan ook Bouman deel uitmaakte, geëxecuteerd. Ook zijn medeverantwoordelijkheid bij de moorden op de Groningse verzetsstrijder Gerrit Boekhoven (bedrijfsleider, 1912-1945) en een van zijn medewerkers Mélisande ‘Anda’ Kerkhoven op 18 maart 1945 speelden een grote rol bij het uiteindelijke vonnis. De Bijzondere Strafkamer veroordeelde hem tot levenslang; in 1964 werd hij in vrijheid gesteld.
Ook leden van het executiepeloton moesten na de oorlog verantwoording afleggen voor hun misdaden. Wegens arrestatie van Joden en mishandelingen van onder meer Joodse gevangenen werd Stöwzand na een eis van acht jaar door het Bijzonder Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot vijf jaar en op 16 juni 1949 naar Duitsland uitgezet. Daardoor was het voor de Noord-Nederlandse justitie waarschijnlijk onmogelijk om hem ook nog ter verantwoording op te roepen. En daar was wel alle reden toe geweest. Zo gaf hij als leider van het executiepeloton op 8 april 1945 in Oosterduinen (gemeente Norg) het bevel om te vuren, waarbij de negenentwintigjarige Wildervanker controleur Jan Kamminga (*1915) en zeven andere verzetslieden de dood vonden. Oberscharführer Ernst Paul Jendgens kwam pas op 6 februari 1950 voor de rechter waar hij zich moest zich verantwoorden voor de moorden in de nacht van 31 maart op 1 april 1945 en de fusillade in Anloo een week later. In het kader van een zogenaamde Silbertanne-actie op 13 november 1943 vermoordde hij de vijfenvijftigjarige Cornelis Bellinga. Na een aanslag op NSB’er en SD-informant Pier Nobach (1882-1965), waarbij diens zoon abusievelijk werd doodgeschoten, werd een lijst opgemaakt waarop ook deze kruidenier en verzetsman uit Niekerk (Groningen) stond. Omdat hij weigerde mee te gaan met de SD schoot Jendgens hem in zijn slaapkamer dood. Net als vele andere beschuldigde Duitsers schoof hij de schuld op een ander, maar werd na een eis van achttien jaar tot twaalf jaar veroordeeld. Op 25 mei 1957 werd hij uitgezet, vermoedelijk naar West-Duitsland. Joseph Adam, afkomstig uit Kenzingen in Baden-Württemberg, verklaarde tijdens zijn detentie in de Groningse strafgevangenis dat hij sinds 20 september 1943 in Groningen actief was en twee keer (25 september en 12 oktober 1944) deel uitmaakte van een executiepeloton. Tot welke straf hij werd veroordeeld is niet bekend. Dat geldt ook voor Johann Parusel die in november 1946 verantwoordelijk werd gehouden voor het doodschieten van zeventien en achttien Nederlanders in kamp Westerbork in september en oktober 1944.
Voor het leiden van diverse executiepelotons in Westerbork kreeg de zesenveertigjarige Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt in 1949 een eis van tien jaar te horen, die werd omgezet in zeven jaar hechtenis, omdat hij in opdracht handelde van majoor Heinrich Waschke, de Kommandeur van de Ordnungspolizei in het noorden. Schmidt was niet alleen betrokken bij de executies in Westerbork van 12 en 28 oktober 1944, waarbij respectievelijk zeventien en zeven mensen werden gefusilleerd. Op 8 december 1944 leidde hij de executie bij Marum waarbij winkelier Ruurt Geert Torenbeek (*1914), de beide marechaussees Bernardus ter Horst (*1866) en Jan Jensema (*1904), offsetdrukker Albert van de Grijspaarde (*1918), en landbouwer Jelle Hempenius (*1910) de dood vonden. Bij zijn verdediging vertelde Schmidt de rechter dat hij er niet aan twijfelde dat deze mensen op een wettige wijze waren veroordeeld. Als nasleep van de arrestaties van voerman(smansknecht) en landarbeider Adriaan Veen (1921-1944), koopman Miente Viersen (1910-1944) en landarbeider Derk ter Veld (1920-1944) op 20 oktober 1944 was Schmidt betrokken bij de moordpartij in het gehucht De Haspel, waarbij drie mannen, onder wie de zestienjarige Ritse Vos werden doodgeschoten. Een vierde slachtoffer, J.F. Boschker kon ontsnappen en getuigde voor de rechtbank dat Schmidt wel degelijk had geschoten, maar weer volgde een ontkenning. En tenslotte was hij ook aanwezig bij de executie in Norg op 8 april 1945. Schmidt ontkende het vuurbevel te hebben gegeven, in zijn herinnering was hij slechts belast met de bewaking van de arrestanten en de afzetting van het terrein. De Nederlandse SD’er Klaas Carel Faber (1922-2012), lid van het vuurpeloton, verklaarde echter, dat Schmidt zelf had geschoten, wat door hem zoals gebruikelijk werd ontkend. Waschke vluchtte na de oorlog naar Duitsland en nooit uitgeleverd, ondanks Nederlandse verzoeken daartoe. Hij is ook nooit berecht, ook niet bij verstek.
Lehnhoff, bijgenaamd de ‘Beul van het Scholtenhuis’, was van oorsprong politieman, die in maart 1941 vanuit zijn eerste standplaats Den Haag overkwam naar Groningen. Hij werd er Referatleiter van de afdeling rechts georiënteerd verzet, vandaar dat de OD zijn speciale belangstelling had. Daarnaast was hij betrokken bij een aantal Silbertanne-moorden en gaf hij opdracht tot moordpartijen in Anloo en Bakkeveen op 8 respectievelijk 10 april 1944. Tegen het eind van de oorlog, op 15 april 45 vluchtte Lehnhoff met andere SD’ers uit het Scholtenhuis naar Schiermonnikoog, waar hij op 31 mei 1945 bij de Canadezen zijn wapens inleverde en geïnterneerd werd. Op 11 juni werd hij via Zoutkamp naar Groningen gebracht.
Voor het proces tegen Lehnhoff had de rechtbank twee dagen, 16 en 17 mei 1949, uitgetrokken. De tenlastelegging was een lange lijst met tientallen moorden, opdrachten tot executies en het toebrengen van zware, wrede mishandelingen. 75 Getuigen werden gehoord en vertelden het hof over de 28 verzetsmensen die Lehnhoff eigenhandig zou hebben vermoord of opdracht daartoe hebben gegeven. Tientallen verzetsstrijders werden op beestachtige wijze in het Scholtenhuis mishandeld. Een van zijn martelmethoden was de zogenaamde V1, waarbij hij met een gummiknuppel een geboeide gevangene in de maagstreek stootte.
Tijdens zijn proces vertelde Lehnhoff dat hij nooit op eigen initiatief gehandeld had, maar altijd de bevelen van zijn chef Bernard Georg Haase (1910-1968), hoofd van de Aussendienststelle van de Sicherheitspolizei en de SD in Groningen, uitgevoerd had. Maar meerdere getuigen en ook SD’ers verklaarden echter dat Lehnhoff bewust zijn meerdere buiten zijn acties gehouden had, zodat hij zelf op de achtergrond de touwtjes in handen kon houden. Advocaat-fiscaal Baron van Tuyll van Serooskerken betitelde Lehnhoff als de ‘personificatie van de Duitse terreur in het Noorden’. En hij vervolgde: ‘Wij kunnen in Lehnhoff niet een werktuig zien van een misdadig regiem. Integendeel, het regiem was mogelijk, omdat er Lehnhoffs waren die het steunden’. Het vonnis van het gerechtshof luidde: doodstraf.
Lehnhoff ging tegen het vonnis in beroep. Hij achtte het een volkenrechtelijke dwaling dat hij buiten Duitsland door een vreemde mogendheid veroordeeld was. Op 16 januari diende zijn cassatie. Op 20 maart volgde de uitspraak, hij kreeg wederom de doodstraf. Op 25 juli 1950 wees koningin Juliana Lehnhoffs gratieverzoek af en twee dagen later werd hij om kwart over vier in de ochtend gefusilleerd. Hij werd op de R.K.-begraafplaats aan de Herenweg (Groningen) begraven.