Zoveel jaar na de oorlog is het moeilijk ons een getrouw beeld te vormen van wat zich in de maanden september en oktober 1944 in de grensregio Drenthe, Friesland en Groningen precies heeft afgespeeld. Veel documentatie is er in de archieven niet te vinden en de weinige schriftelijke of digitale publicaties geven vaak verschillende versies van de gebeurtenissen. De verzetsgroepen in dit gebied opereerden afzonderlijk naast elkaar. Directe nabestaanden van de slachtoffers hebben ervoor gekozen hun verdriet in stilte of met elkaar te verwerken en hebben er dus aan hun kinderen niet veel over verteld. De geringe bevolkingsdichtheid in dit gebied zorgde ervoor dat iedereen wel iets van de gebeurtenissen had opgevangen, maar de verschillende verhalen – want die waren er wel – werden niet tot een geheel gesmeed. Veel getuigenissen zijn gebaseerd op individuele herinneringen en soms niet met bronnen gestaafd. Daarom is ervoor gekozen om verschillende lezingen naast elkaar met de nodige voorzichtigheid te presenteren.
Miente Viersen
- Voornaam
- Miente
- Achternaam
- Viersen
- Geboortedatum
- 15 maart 1910
- Geboorteplaats
- Lutjegast
- Sterfdatum
- 28 oktober 1944
- Sterfplaats
- Kamp Westerbork
Miente Viersen werd op 16 maart 1910 geboren in Lutjegast, gemeente Grootegast. Hij was het vierde kind uit een gezin van acht van Folkert Viersen (1883-1962) en Maria Wilhelmina Dijkstra (1881-1970). Op 20 mei 1938 huwt hij met Hiltje Snip (1910-1997), oud 28 jaar, geboren te Noordwijk (gem. Marum) en dochter van Hendrik Snip en Aaltje Stokroos. Met haar krijgt hij aan de Schansweg 5 in Een-West vijf kinderen. Eind jaren ‘30 is hij koopman in galanterieën en manufacturen, maar toen de zaken niet goed meer liepen wordt hij melkrijder bij de in 1893 opgerichte zuivelfabriek Roden-Zevenhuizen. Tijdens de mobilisatie is Miente gelegerd in Wassenaar en in de meidagen van 1940 neemt hij deel aan de gevechten tegen Duitse luchtlandingstroepen. In de oorlog werkt hij als kleine zelfstandige waarbij hij als voerman of expediteur opdrachten van anderen aanneemt om goederen uit de regio naar Haulerwijk te vervoeren. Als lidmaat van de gereformeerde kerk is hij actief in het kerkelijk werk en daarnaast plaatselijk bestuurder van de Nederlandse Christelijke Landarbeidersbond (NCLB).
Directe nabestaanden van de slachtoffers hebben ervoor gekozen hun verdriet in stilte of met elkaar te verwerken en hebben er dus aan hun kinderen niet veel over verteld.
Hun laatste reis
Het is midden in de nacht van vrijdag 27 op zaterdag 28 oktober 1944 wanneer een politieovervalwagen en een vrachtwagen voor het politiebureau aan het Martinikerkhof stoppen. Drie mannen worden uit hun cellen gehaald. Adriaan Veen (23 jaar), Derk ter Veld (24 jaar) en Miente Viersen (34 jaar) is wellicht verteld dat ze op transport gesteld worden naar Duitsland. Misschien kunnen ze dat maar moeilijk geloven want in de dagen, dat ze in het Groningse Scholtenhuis gevangen gezeten hebben, zijn ze vreselijk mishandeld. Nadat ze met moeite in de overvalwagen gestapt zijn, zien ze dat daar al vier andere mannen zitten. Het zijn Iman Jacob van den Bosch (53 jaar), Jochem Hendrik Gorter (39 jaar), Henk Ridder (26 jaar) en Henri Rots (46 jaar), allen Todesfälle.
Het Scholtenhuis in Groningen
Van den Bosch was het hoofd van het Nationaal Steunfonds (NSF) en stond bekend als de noordelijke en oostelijke bankier van het verzet. De joodse kunstschilder en fotograaf Gorter was wegens wapenbezit op 22 augustus 1944 door SD’ers Robert Lehnhoff (1906-1950) en Jozef Kindel (1912-1948) gearresteerd. De uit Thesinge afkomstige Ridder was provinciaal leider van het gewapend verzet in Groningen en later rayonverzorger van het Nationaal Steunfonds (NSF). Bij architect en KP’er Rots waren wederom Lehnhof en andere SD’ers binnengevallen omdat ze Rots ervan verdachten dat hij in zijn woning KP’ers een schuilplaats bood. Deze verzetslieden waren nog eerder die ochtend uit het Scholtenhuis aan de Grote Markt gehaald. Achterblijvende gevangenen vermoeden dan al dat zo’n vroeg transport weinig goeds voorspelt. Uiteindelijk gaat het commando naar Westerbork, 60 kilometer zuidwaarts. Om 07.30 uur sterven de zeven mannen voor het vuurpeloton.
De wapendroppings van september 1944.
In de zomer en herfst van 1944 vinden er in het gebied tussen Bakkeveen, Oosterwolde en Veenhuizen zes wapendroppings plaats. In samenspraak met de geallieerden heeft de regering in Londen twee dropvelden in deze regio aangewezen: het heidegebied rond Allardsoog bij Bakkeveen voor de KP (Knokploeg) Groningen en het Fochteloërveen bij Veenhuizen voor de KP Noord-Drenthe. Terwijl de geallieerden Breskens bombarderen in een poging de monding van de Schelde vrij te maken, waarbij 200 doden te betreuren waren, wachten op 11 september 1944 leden van de KP’s Noord-Drenthe en Smilde en een aantal gestichtswachters van de Rijkswerkinrichtingen in Veenhuizen op het wapendroppingsterrein met de codenaam Rhodondendron op het aangekondigde vliegtuig. Doordat het afwerpmechanisme in het vliegtuig een mechanisch defect vertoont, komen de containers veel verder in het veen neer dan gepland. Onverrichter zake keert de opvanggroep huiswaarts in de veronderstelling dat de wapens niet afgeworpen zijn. De volgende dag vinden omwonende boeren en veenarbeiders de parachutes en containers met wapens, munitie en etenswaren. Een van hen is Adriaan Veen, die in opdracht van zijn baas Miente Viersen uit Een-West in het Fochteloërveen een vracht turf moet ophalen voor bakker Fokkema uit Haulerwijk. Hij laadt de wapens op zijn boerenkar, verbergt ze onder een lading turf, rijdt terug naar het gehucht Een-West en levert het meeste af bij Viersen. Het zou kunnen dat verzetsman Aitze Hoks (1908-1945), zaalopzichter bij de Rijkswerkinrichting in Veenhuizen, hierbij betrokken was, maar zekerheid hierover bestaat niet. Hoks is op 8 maart 1945 een van de 117 Nederlanders die als represaille voor de aanslag op de Höhere SS- und Polizeiführer Hanns Albin Rauter bij de Woeste Hoeve wordt gefusilleerd. De volgende dropping in de nacht van 22 op 23 september 1944 is bestemd voor een verzetsgroep in Groningen en vindt daarom plaats in de buurt van Bakkeveen in het heidegebied bij Allardsoog. Maar ook hier komt een container ver van het afgesproken droppingsveld terecht. Daar wordt deze gevonden door Derk ter Veld, die met een stel vrienden met honden in het gebied aan het stropen is. Of Veen, Ter Veld en Viersen bij het verzet betrokken waren is onwaarschijnlijk. Op de systeemkaarten voor de verzetsbetrokkenen vinden we zowel bij Veen, Ter Veld als Viersen een met de hand toegevoegde aantekening GV, een afkorting voor Geen Verzet. Dit kan betekenen dat betrokkene helemaal niet in het verzet heeft gezeten of dat het vlak na de oorlog niet gelukt is twee personen te vinden die het verzetsverhaal konden bevestigen. Volgens de dochter van Adriaan Veen had haar vader geen contacten met het verzet, dit gold eveneens voor Miente Viersen. In een interview met Arnold Karskens voor het boek Het beestmensch vertelde Jacob (Job) ter Veld dat zijn broer geen lid was van een verzetsgroep. Germ Geersing, nazaat van Derk ter Veld, en Jan van den Berg, de geschiedschrijver van het Drentse dorp Een in de oorlog, bevestigen deze lezing. Derks strooptocht met een stel vrienden maakt het net als bij Adriaan Veen en Miente Viersen eerder die maand hoogstwaarschijnlijk dat de vondst en de berging van de wapens meer op toeval berust dan dat het een strak georganiseerde verzetsdaad was.
Verschillende lezingen
Over de wapenvondsten gaan in de omliggende dorpen de nodige geruchten en het ligt dus voor de hand dat deze ook landwachters in het vlakbij gelegen Zevenhuizen en dus ook de Duitsers ter ore komen. Hoe dat precies in zijn werk is gegaan valt moeilijk te zeggen, omdat verschillende scenario’s de ronde deden en doen. Er is het verhaal dat leden van de ondergrondse voor wie de wapendropping in feite bestemd was in Duitse uniformen van de NSKK (Nationalsozialistische Kraftfahrkorps) bij Ter Veld en mogelijk anderen hebben aangeklopt met de bedoeling hen te intimideren, zodat ze zouden vertellen waar eventuele wapens verborgen waren. Een van die vermomde NSKK’ers zou Ipe Mulder (1919-2001) geweest kunnen zijn. Mulder was gedeserteerd uit dit paramilitair onderdeel van de NSDAP, en mocht na veel overleg deel uitmaken van de plaatselijke verzetsgroep. Omdat hij een jeugdvriend van Derk ter Veld was, kan hij onmogelijk bij hem, maar wel bij andere betrokkenen aangebeld hebben. Derk interpreteerde deze actie als een duidelijk signaal om onder te duiken. De hooiopslag in het huis van zijn ouders en/of de naburige heide waren geschikte plekken. Maar niet iedereen wil of kan langdurig onderduiken. De gearresteerde mannen hebben allen een gezin met jonge kinderen. Aan Arnold Karskens vertelde Job ter Veld dat zijn broer kort na de dropping iemand aansprak, vermoedelijk de leider van de dropping, en hem vertelde dat de ondergrondse bij hem wapens kon komen halen, als de organisatie daarom verlegen zat. Dat zou ook gebeurd zijn, zodat een deel van de wapens toch nog op de juiste plaats terecht gekomen is. Een andere lezing luidt dat ook landwachters bij verschillende mensen hebben aangebeld en betrokken zouden zijn bij arrestaties. Gewezen wordt dan op NSB’er en Waffen-SS’er Hendrik Jan Popping (1885-1950) uit Oosterwolde. Deze journalist en amateurarcheoloog was getipt door P. van der Heide, een groepsleider van de NSB uit Haulerwijk, die de wapens had zien liggen, aldus een bericht in het Friesch Dagblad (28 januari 1948). Popping waarschuwde daarop de SD in Leeuwarden en wees hun de weg naar de containers met wapens en voedsel. De SD droeg de veenarbeiders (o.a. de broers Lezwijn), die daar aan het werk waren, op om alles op de vrachtwagens te laden, een karwei waarmee ze vele uren doende waren. Na een detentie van drie jaar werd Popping wegens hulp aan de Duitsers, majesteitsschennis en verraad in 1948 tot negen jaar gevangenisstraf veroordeeld. Ook hulplandwachter Lammert van der Velde (alias Zwarte Lammert) uit Haulerwijk wordt in dezen genoemd. Deze voormalige kampbewaker van concentratiekamp Ommen werd door de rechter verantwoordelijk geacht voor de mishandeling van gevangenen en de arrestaties van Aitze Hoks. In november 1949 kreeg hij negen jaar gevangenisstraf opgelegd. Een derde versie is aldus Job ter Veld dat de buren van zijn broer iets gehoord en wellicht doorgebriefd hebben. De in hetzelfde huis woonachtige buurvrouw had contact met (pro-) Duitse mannen die o.m. voor de NSKK werkten en de muur tussen de huizen was slechts een paar centimeter dik. Maar ook dit verhaal zit waarschijnlijk ingewikkelder in elkaar dan wat Job vertelt. Volgens Jan Slofstra, die jaren onderzoek deed naar de wapendroppingen bij Bakkeveen, was er wel sprake van verraad, maar wie daarvoor verantwoordelijk was, is nooit opgehelderd.
De arrestaties
Op 20 oktober 1944 wordt Ter Veld gearresteerd. Tegen de landwachters, die hem eerder over de wapendropping ondervroegen, vertelde hij, aldus Karskens (2012), dat hij geen weet had van wapens. Wel had hij ooit bij het vliegveld Peest, waar Derk samen met Ipe Mulder heeft gewerkt, een patroon gevonden, maar die meteen weer weggegooid. Tijdens zijn arrestatie houdt hij ook tegen zijn moeder vol dat hij geen munitie en ook geen wapens in bezit heeft. Het schoolhoofd (meester Jan van Calker of meester Piet Kremer?) zou getuige zijn geweest van de ondervraging en heeft Derk dat ook horen zeggen. Deze weergave van de feiten staat in schril contrast met wat de auteur van Een in de oorlog beschrijft. Volgens hem heeft Ter Veld een deel van de wapens en munitie meegenomen en in de grond achter zijn huis verborgen. Iets later die ochtend worden Adriaan Veen en Miente Viersen in resp. Haulerwijk en Een-West opgepakt.
Allen worden afgevoerd naar het Scholtenhuis in Groningen waar de Sicherheitsdienst (SD) zetelt. Verschillende medegevangenen hebben na de oorlog verteld dat gevangenen vreselijk werden gemarteld. De Duitsers probeerden zo snel mogelijk nieuwe namen te verkrijgen, zodat nieuwe arrestaties konden volgen. Wat de mishandelingen precies inhielden, hebben prof. dr. Lou de Jong (1981) en Arnold Karskens (2012) uitgebreid beschreven. De SD’ers gebruikten bij hun verhoormethoden hun vuisten en voeten of een al of niet bewerkte gummiknuppel. De meeste gevangenen hielden dat pak slaag niet uit. Mocht dat echter wel het geval zijn, dan werden andere methoden toegepast: opsluiting in een donkere cel, het vastbinden aan de centrale verwarming of onderdompeling in een ijskoud bad. Wanneer Veen, Ter Veld en Viersen naar het politiebureau aan het Martinikerkhof overgebracht zijn, is niet meer te achterhalen, omdat de archieven van het Scholtenhuis door brand verloren zijn gegaan. De reden voor hun overplaatsing kan te maken hebben gehad met de overbezetting in het Scholtenhuis of met het feit dat ze in tegenstelling tot de andere vier gefusilleerden geen verzetsmensen waren. ‘Het waren boerenmensen’ aldus SD’er Klaas Carel Faber (1922-2012), een van de bewakers, in een verhoor na de oorlog.
Na de arrestatie gaan de vader en de vrouw van Derk ter Veld naar Groningen om hem nog wat kleren te brengen. Bij het Scholtenhuis horen ze dat ze hem niet meer terug zullen zien. Een boodschap met dezelfde strekking (‘Wir werden ihm erschießen’) was bij zijn arrestatie ook al tegen Derks echtgenote gezegd. Ook de vrouw van Adriaan Veen gaat, vergezeld van haar broer, op 24 oktober 1944 op weg om haar man te voorzien van kleren, brood en een paar schoenen. Beide families gaan ervanuit dat hun geliefden op transport zullen worden gesteld naar Duitsland. Bij het Groningse dorpje Zevenhuizen komt Aaltje Grevink langs het buurtschap De Haspel waar eerder die dag Ritse Vos (*1927), Leonardus van Dongen (*1911) en Dirk de Jong (*1923) door SS-Untersturmführer und Kriminalinspektor SD-Aussenstelle Groningen Ernst Knorr (1899-1945) zijn gefusilleerd als represaille voor de dood van landwachter Goitse van der Werff, die op 23 oktober 1944 tijdens een vuurgevecht met de ondergrondse werd omgebracht. De lijken zijn afgedekt met lakens en moeten op last van de bezetter als waarschuwing blijven liggen. De eerste gedachte van Aaltje is: het zal toch mijn Arie niet zijn? Ze tilt de lakens op en herkent het lijk van de 16-jarige Ritse Vos.
Monument in het buurtschap De Haspel
De executie
Omdat de Duitsers bang waren voor aanvallen van geallieerde jachtvliegtuigen, worden de gevangenen ‘s nachts voor hun laatste reis gereedgemaakt. De afgelegenheid van de executieplek is een bewuste keuze, omdat er zo weinig getuigen te verwachten zijn. Als de stoet op de plek van bestemming is aangekomen, blijkt dat er de vereiste karabijnen en staalhelmen ontbreken. Het Duitse bewakingspersoneel van kamp Westerbork staat deze af. Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt (1903-?) leest de namen van de mannen op en maakt het vonnis bekend. De zeven worden wegens ‘Verstosses gegen Deutsche Gesetze’ (overtreding van de Duitse wet) geëxecuteerd. Klaas Carel Faber vertaalt Schmidts woorden voor de veroordeelden. Na de voltooiing van het doodvonnis kunnen de slachtoffers bovendien meteen gecremeerd worden. Toch heeft Aad van As (1919-?), de ambtenaar die verantwoordelijk was voor de voedseldistributie in het kamp, de executie gezien. In Getuigen van Westerbork. Kamp van hoop en wanhoop 1939-1945 lezen we: ‘Vanuit mijn raam zag ik mensen opgesteld staan op de kampweg. Er was een hele lange man bij, een korte, dikke man, en nog vijf of zes anderen. Hun vonnis werd hardop voorgelezen en het werd een paar minuten later ook uitgevoerd. In ganzenpas werden de verzetsstrijders achter het crematorium geleid en op een rij gezet met hun ruggen naar het peloton. Ze moesten de handen in de nek houden. Vanuit die positie werden de mensen in de rug neergeschoten. Daarna kwamen de soldaten naar voren om de verzetsstrijders met hun revolver nog een schot in het hoofd te geven. De mensen werden bij hun benen naar het crematorium gesleept. Joodse kampgevangenen moesten de lijken verbranden.’ Ook Hans Bial vermeldt de gebeurtenis in zijn dagboek. Bovendien noteert hij dat in het kamp het bericht rondgaat dat dit de laatste executie zal zijn, omdat Gemmeker vindt dat er al te veel mensen gefusilleerd zijn. Bial betwijfelt of dit de ware reden is, hij acht het waarschijnlijker dat er een meer technische oorzaak aan het besluit van de kampcommandant ten grondslag ligt: de ijzeren platen uit het crematorium zouden volledig doorgebrand zijn. Na de crematie wordt de as van de gefusilleerden achter het crematorium begraven. Een grasveldje met houten kruisen geeft hun laatste rustplaats aan. Na de oorlog leggen drie leden van het vuurpeloton tijdens hun gevangenschap verklaringen af. Volgens Klaas Carel en Pieter Johan Faber (1920-1948) maakten zijzelf en de SD’ers Otto Bark (in april 1945 bij de gevechten in Groningen gesneuveld), Ernst Paul Jentkens en Apfelbach aangevuld met een aantal leden van de Ordnungspolizei (Orpo) deel uit van het executiepeloton, dat aangevoerd wordt door Oberleutnant Martin Schmidt. Zij verklaarden dat de zeven mannen in het gelid achter het crematorium werden opgesteld met de leden van de Orpo en de SD daartegenover. Voor elke gevangene waren twee schutters aangewezen, die hen na een bevel van Schmidt neerschoten met 7-7,65 karabijnenpatronen. Daarna kregen, aldus een toevoeging van Pieter Johan Faber, de slachtoffers met een revolver het genadeschot. Schmidt bevestigde de getuigenis van beide broers. De broers Faber kregen na de oorlog de doodstraf opgelegd, Pieter Johan werd geëxecuteerd, zijn broer kreeg uiteindelijk levenslang, maar ontsnapte op tweede kerstdag 1952 naar Duitsland. Martin Schmidt was medeverantwoordelijk voor de dood van 43 mensen en werd tot zeven jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Jan van den Berg, de schrijver van Een in de oorlog, geeft in tegenstelling tot Karskens een geheel andere samenstelling van het vuurpeloton. Volgens hem maken naast de broers Klaas Carel en Pieter Johan Faber SS-Untersturmführer Ernst Knorr, de Duits militair Helmuth Johann Schäper (1907-?), SS’er Arien Smit (1911-?) en Oberwachtmeister Jozef Adam, allen werkzaam bij het Scholtenhuis, zeer waarschijnlijk deel uit van het executiepeloton. De bron waarop deze bewering berust, wordt niet vermeld.
Naoorlogs eerbetoon
Lange tijd verkeren de nabestaanden in het ongewisse over het lot van hun geliefden. Job ter Veld weet zich jaren na de oorlog nog te herinneren dat zijn ouders hoop hielden op de terugkomst van hun zoon. Derk zou op sommige plaatsen gesignaleerd zijn en zijn ouders houden zich vast aan de gedachte dat hij misschien als dwangarbeider naar Duitsland is gestuurd. De families Ter Veld en Viersen plaatsen op 21 juni 1945 een advertentie in Ons Noorden met de vraag of iemand informatie heeft over Derk of Miente, zij leven in de veronderstelling dat beide mannen op 29 oktober 1944 vanuit Groningen naar elders zijn vervoerd.
Pas op 30 oktober 1945 volgt er weer een advertentie, dit keer van de familie Viersen, die het overlijden van Miente bekend maakt. Annie ter Veld (1915-2016) plaatst samen met haar man Sjoerd op 2 november 1945 een overlijdensadvertentie voor haar jongere gefusilleerde broer in De Heerenveensche koerier, waarbij ze tevens wijst op de herbegrafenis die de dezelfde dag zal plaatsvinden. In de ochtend van die 2de november begeeft een grote zwijgende menigte zich naar het Provinciehuis in Groningen. In de hal is een zwarte urn, symbool voor de stoffelijke resten van de 45 slachtoffers van het nazigeweld, opgesteld te midden van een zee van bloemen. Om twaalf uur begint een rouwdienst in de Martinikerk op de Grote Markt. Na Ases Tod van de Noorse componist Edvard Grieg volgen toespraken van de Commissaris der Koningin en een medeverzetsstrijder, waarna de dienst met de treurmars uit de derde symfonie van Ludwig von Beethoven wordt besloten. Vier wagens met bloemen escorteren de lijkwagen, die vervolgens koers zet naar de begraafplaats Esserveld, waar de urn ten grave wordt gedragen. Op 4 mei 1948 wordt het oorlogsmonument van de Groningse beeldhouwer Willem Valk (1898-1977) onthuld. Op de zandstenen U-vormige muur staan de namen van 43 verzetsstrijders gebeiteld. Viersen, Ter Veld en Veen zijn naast elkaar afgebeeld.
Oorlogsmonument Het Esserveld
Op 24 december 1945 krijgt de gemeente Norg een uittreksel uit het overlijdensregister van de gemeente Westerbork dat de drie op 28 oktober 1944 zijn gefusilleerd. Aaltje Grevink, Hiltje Snip en Hendrikje Bergsma, de weduwen van de gefusilleerden, hebben tot op hoge leeftijd contact met elkaar gehouden. Op het monument op de begraafplaats Eikenhof in Haulerwijk (gemeente Ooststellingwerf), onthuld op 30 mei 1951, staan de namen van Adriaan Veen en Aitze Hoks te midden van zeventien omgekomen dorpsgenoten en twee geallieerden. Sinds 4 mei 1953 worden Miente Viersen en Derk ter Veld herdacht op het monument voor burgerslachtoffers in Een (Drenthe). Adriaan Veen, Derk ter Veld en Miente Viersen staan vermeld in de Erelijst van gevallenen 1940-1945.
Monumenten te Haulerwijk en Een
In het kader van het Jaar van Verzet werd op 27 oktober 2018 in Westerbork een wand van cortenstaal met de namen van de 52 vermoorde en gecremeerde mannen. De zeven gefusilleerden van 28 oktober 1944 staan samen op één wand.