Vader en zoon Kriegsman, slachtoffers van verraad.
Op 25 september 1944 werden Karsien en Willem Kriegsman met 10 andere mannen geëxecuteerd bij het crematorium van kamp Westerbork. Hun namen zijn te lezen op één van de panelen van het in 2018 geplaatste monument op de executieplaats (foto hiernaast).
Karsien en Willem Kriegsman
- Voornaam
- Karsien en Willem
- Achternaam
- Kriegsman
Karsien Kriegsman werd op 26 september 1884 in Winschoten geboren. Hij was de oudste zoon van deurwaarder Willem Kriegsman (1844-1914) en Pietje van den Berg (1849-1939). Het gezin telde negen kinderen, vijf meisjes en vier jongens, maar drie kinderen stierven op jonge leeftijd. Op 30 mei 1883 werd er al een Karsien geboren, maar dit kind overleed na drie weken. Hendrika en Karel, de laatste twee kinderen, overleden eveneens kort na hun geboorte in 1888, respectievelijk 1893. Of het een welgesteld gezin was, is de vraag, want eind januari 1900 werd een verzoek van de ouders voor volledige vrijstelling van schoolgeld door het college van burgemeester en wethouders voor de helft gehonoreerd.
Op 10 augustus 1911 trouwde Kriegsman in Groningen met de uit Breda afkomstige Maria Johanna Claassen (1883-1948). Met haar kreeg hij twee kinderen: Wilhelmina Arnoldina Anna in 1912 en Willem Antoon vier jaar later. Zijn dochter overleed op 16 februari 1932 in Groningen, 19 jaar oud en zij werd begraven op de begraafplaats Esserveld in Groningen.
Willem Antoon Kriegsman werd op 3 april 1916 te Groningen geboren. Hij groeide daar op en bezocht vanaf 1929 de vijfjarige Rijks HBS op het Kamerlingheplein. Hij kwam terecht in klas Ia van 25 leerlingen waarvan er na een jaar achttien naar de tweede klas werden bevorderd. Zijn verdere schoolcarrière vertoont enige hiaten, want pas in 1932 volgde een bevordering naar de derde klas. In september 1936 kwam hij in de eindexamenklas terecht, waarna hij in juli 1937 zijn schoolloopbaan afsloot met het eindexamen HBSa. De reden voor de lange duur van zijn middelbareschooltijd zou wellicht ziekte geweest kunnen zijn, maar bewijzen daarvoor werden niet gevonden.
Op een gezinskaart uit het bevolkingsregister van Rotterdam staat hij in 1938 geregistreerd als student aan de Hogere Handelsschool, de voorloper van Economische Hogeschool en de latere Erasmus universiteit. Hij had een studentenkamer op de Westersingel 5 en op het Koningin Emmaplein 8. Op deze kaart staat met potlood aangetekend dat hij in militaire dienst zit. Of hij als soldaat ingezet werd bij de verdediging van Rotterdam is onbekend, maar op 14 mei was hij wel in de Maasstad en maakte daar het bombardement mee. In begin augustus 1940 vertrok hij voor bijna twee maanden naar zijn ouderlijk huis, waarna hij volgens het Rotterdamsch Nieuwsblad (25 september 1940 en 26 maart 1941) op nog twee adressen (Rijksweg 210 en Claes de Vrieselaan 32a Overschie) geregistreerd stond.
Beroepen
Karsien Kriegsman was een beroepsmilitair met daarnaast een carrière in het verzekerings-wezen. Als jongeling van 16 jaar koos Kriegsman voor een militaire opleiding. Die begon in 1900 te Kampen bij het Instructie Bataljon. Hij engageerde zich voor 8 jaar dienst. Na anderhalf jaar was hij korporaal en deed in 1901-1902 een jaar dienst in de infanteriekazerne te Den Helder. In 1902 volgde overplaatsing naar Assen met opeenvolgende rangen van fourier, sergeant en sergeant-majoor met de bijvoegingen van instructeur (1905) en administrateur (1906). Na afloop van de 8 jaar tekende hij bij voor 4 jaar. Hij werd in 1910 overgeplaatst naar Groningen en verliet tussentijds op eigen verzoek de dienst met paspoort om direct daarna een nieuw verband aan te gaan als sergeant-administrateur voor 7 jaar. Er volgde een periode van korte werkelijke dienst, afgewisseld met groot verlof. Het verlof bood ruimte voor een burgerlijke carrière. Hij werd boekhouder, trouwde en stichtte een gezin.
In 1914 brak W.O. I. uit. Nederland bleef neutraal. De strijdmacht werd wel gemobiliseerd. Bij de mobilisatieopkomst, 1 augustus 1914, deed Kriegsman ook weer werkelijke dienst. Er bleek en tekort aan officieren. Kriegsman werd in 1915 bevorderd tot tweede luitenant. Hij kreeg het commando over het detachement te Nieuwe Schans en nadien over het detachement buitengewone commiezen te Winschoten, ingezet o.a. tegen het smokkelen van paarden naar Duitsland. In 1919 werd hij reserve 1e-luitenant, terwijl in december van dat jaar de demobilisatie volgde. Van 1920 tot 1923 was hij geplaatst in Breda. Hij had aldaar een baan als inspecteur aangenomen bij de verzekeraar 'Eigen Hulp'. Terug in Groningen volgde zijn benoeming tot reserve-kapitein in 1932. De langdurige dienst als 2e-luitenant en kapitein viel af te lezen aan zijn onderscheidings-teken. In 1935 verwisselde dat van XV (jaar) in XX (jaar). In 1938 trad hij in werkelijk dienst, waarna W.O. II in 1940 uitbrak. Op verzoek werd hij na de capitulatie per 15 juli 1940 uit de Nederlandse landmacht ontslagen namens de bevelhebber van de Duitse Wehrmacht.
Bij de geboorte van zijn zoon was vader Karsien boekhouder. Zijn administratieve kennis gebruikte hij in 1924 bij een aantal lezingen over het verzekeringswezen in de landbouw. Een jaar later had hij zich opgewerkt tot directeur van het bijkantoor Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Eigen Hulp (OLVEH), een levensverzekeringsmaatschappij, die door Jhr. mr. G. de Bosch Kemper op 1 juli 1879 in Den Haag opgericht was. In dat jaar was hij in het bezit van een auto met kenteken A12012. Of het zijn eerste was, is niet bekend, maar dat hij een liefhebber was van autorijden blijkt uit een tweetal advertenties. In augustus 1935 vroeg hij een reisgezelschap (dame en heer) voor een autotour van een week door Duitsland en Luxemburg en aan het eind van dat jaar bood hij een Chevrolet ’34, Master Sedan 4-deurs aan voor fl. 800,-. Hij hield tot 21 november 1938, de dag waarop hem ontslag verleend werd, kantoor aan de Groote Markt 26. In januari 1939 had hij zich, volgens een bericht in het Nieuwsblad van het Noorden (23 januari 1939) als makelaar in vaste goederen, hypotheken en assurantiën ingeschreven in het Handelsregister in Groningen. In sommige bronnen staat vaak als beroep vermeld: inspecteur van een levensverzekering, maar tijdens de oorlog was hij beëdigd makelaar, zoals ook in zijn overlijdensakte uit 1945 genoteerd staat. Met zijn vrouw bewoonde hij lange tijd een bovenwoning in een statig pand aan de Parklaan 15a in Groningen.
Volgens de Erelijst voor gevallenen 1940-1945 was Willem Antoon Kriegsman ambtenaar bij de Nederlandsche Veehouderijcentrale, een van de vijf centrale crisisdiensten, die in 1934 wegens de economische recessie ingesteld en op 1 november 1943 opgeheven werd. Wanneer hij in dienst getreden was, valt niet meer te achterhalen.
Militaire carrière als reserveofficier
Wanneer Karsien Kriegsman precies in dienst is gegaan valt moeilijk na te gaan. Wel zien we zijn naam in de regionale dagbladen Nieuwsblad van het Noorden en De Noord-Ooster diverse malen opduiken. Zo zou hij op 5 februari 1910 als sergeant-fourier overgeplaatst zijn van Assen naar Groningen. Gelet op zijn promotie tot reservekapitein in mei 1932 zou het kunnen dat hij na zijn diensttijd 1ste luitenant was. Begin januari 1919 werd Kriegsman aangesteld als commandant van het Commiezen Detachement in Winschoten. Vanaf 6 december 1935 mocht hij het cijfer XV, dat verbonden was aan het onderscheidingsteken wegens langdurige dienst als officier verwisselen in het cijfer XX. Dat zou kunnen inhouden dat zijn militaire diensttijd er in 1915 op zat.
Aan het einde van het interbellum was Kriegsman als reserveofficier zeer actief bij het 12de, zijn oude, infanterieregiment betrokken. Zo maakte hij sinds begin september 1938 deel uit van de commissie die het 125-jarige jubileum van dit regiment op 9 januari 1939 voorbereidde. Later stemde de minister van defensie er op 1 december 1938 in toe dat Kriegsman en 1ste luitenant J. R. Dijksterhuis (1898-1944) vrijwillig in dienst traden bij het 1ste infanterieregiment.
Het daaropvolgende jaar vanaf begin mei was Kriegsman vaak bij zijn soldaten van het Veendammer en Muntendammer garnizoen te vinden. Zo was hij bij filmvoorstellingen, toneelvoorstellingen en zwem- en voetbalwedstrijden aanwezig, waar hij na afloop steeds een dankwoord uitsprak. Ook bracht hij zijn manschappen enig cultureel-historisch besef bij zoals na een lange mars vanuit Veendam naar Heiligerlee (24 km.). Op de dag dat graaf Adolf van Nassau 400 jaar geleden sneuvelde, hield Kriegsman een toespraak waarin hij wees op de historische plaats, waar voor het eerst voor de bevrijding van Nederland gevochten en een lid van het huis van Oranje gesneuveld was. Na een bloemlegging bij het monument marcheerde zijn garnizoen naar het nabijgelegen Winschoten, waar het voor de burgemeester defileerde. In juni volgde het bezoek van koningin Wilhelmina aan Veendam, waar zij het garnizoen inspecteerde, dat onder leiding van Kriegsman op het plaatselijke sportterrein stond opgesteld. Daarna begeleidde hij de vorstin bij de bezichtiging van de Veenlust-tuin, waar zich het ontspanningslokaal voor de militairen bevond. Diverse keren was hij aanwezig bij herdenkingen van overleden officieren of bij de huldiging van jubilarissen en steeds was hij een van de sprekers.
Politieke activiteiten
Het nalezen van de beide regionale historische kranten leverde ook informatie op over Kriegsmans politieke keuzes in de crisisjaren. In juni 1935 bij de Groningse gemeenteraadsverkiezingen stond hij op de kandidatenlijst van het door hoge militairen en ambtenaren geleide Verbond voor Nationaal Herstel, een autoritaire, rechtse Nederlandse partij die pleitte voor een krachtig gezag en zich keerde tegen partijpolitiek. Van de 51.744 in Groningen geldig uitgebrachte stemmen verwierf hij er 22. Zijn partij, die voor de eerste keer aan deze verkiezingen deelnam, kreeg in totaal 1255 stemmen, goed voor één zetel (lijsttrekker D. Jacobs). Bij de landelijke verkiezingen op 26 april 1933 was generaal C.J. Snijders (1852-1939), de voormalige opperbevelhebber van leger en vloot, lijsttrekker. 30.332 kiezers stemden op hem, wat goed was voor één Kamerzetel.
Kriegsman was al veel langer actief op de rechts-conservatieve flank van het politieke spectrum. Op 13 november 1933 zette hij tijdens een propaganda-avond in café Nieboer in Winschoten het doel van het Nationaal Jongeren Verbond, dat zichzelf beschouwde als een ‘studie- en strijdorganisatie’ uiteen. Hij zou wellicht het volgende gezegd kunnen hebben: 'Het doel van het nieuwe verbond is: De Nederlandse jongeren de nationale gedachte bij te brengen en bij hen de nationale gevoelens op te wekken of aan te wakkeren' en verder: 'voor onze jongeren de betekenis van het grondwettig gezag en onze grondwettelijke instel-lingen in het licht te stellen' en: 'bij hen de overtuiging ingang te doen vinden, dat vooralsnog voor de instandhouding van de onafhankelijkheid een weermacht van voldoende sterkte, steunende op de sympathie der natie, nodig is'. Tenslotte: 'De jongeren op te wekken en te leren stelling te nemen tegen elke ondermijning van het gezag en van de nationale geest, in het bijzonder tegen alle stromingen, welke door eenzijdige ontwapening de weermacht ontijdig trachten af te breken.
Hun namen staan op de lijst, die na de oorlog door het Herinneringscentrum Kamp Westerbork opgesteld werd, tussen alle gefusilleerden van de zeven executies die vlakbij het crematorium zijn voltrokken.
De Duitse inval mei 1940
Het was niet meer dan vanzelfsprekend dat Karsien Kriegsman bij de Duitse inval in mei 1940 als reservekapitein werd ingezet. De Nederlandse krijgsmacht had in Noordoost Nederland twee verdedigingslinies opgeworpen in de hoop de opmars van het Duitse leger te vertragen. Omdat in de optiek van de militaire leiding de werkelijke strijd geleverd moest worden voor de Vesting Holland, die door de Waterlinie beschermd werd, zou het Noorden niet tot de laatste man verdedigd worden.
De verdedigingslinies in mei 1940 met in het uiterste noorden de O- en de Q-lijn.
Bron: http://www.drentheindeoorlog.nl/?pid=45&Duitse%20inval.
De O-lijn was de meest oostelijke linie en diende om het achterland bij een aanval te waarschuwen. Deze linie bestond uit manschappen, die de grens met her en der een paar stukken geschut of een mitrailleur bewaakten en had een lengte van 75 km. Iets westelijker lag de Q-lijn, een tweede ongeveer even lange zwakke linie die zich uitstrekte van Termuntenzijldiep (Groningen) naar Coevorden (Drenthe). In totaal beschikte het Nederlandse leger voor de verdediging van de drie noordelijke provincies over 3000 soldaten, die tegenover een vier keer zo talrijke tegenstander werden ingezet. Bij hun opmars wilden de Duitsers met een pantsertrein vol kanonnen zo snel mogelijk doorstoten naar Harlingen bij de Afsluitdijk. In hun aanvalsplan was een snelle verovering van het station van Nieuweschans voorzien, zodat de opengedraaide spoorbrug over de Westerwoldse Aa gesloten kon worden en de doorgang van de trein geen hinder zou ondervinden. Bij het Buiskooldiep had de Nederlandse genie de brug opgeblazen, maar na enige uren hadden de Duitsers de brug hersteld en kon deze doorrijden naar de spoorbrug over het Zijlsterdiep (nu Zijlkerdiep), waar echter niet verder werd gereden. Het was een van de weinige succesjes op 10 mei.
Aan de bevelvoerende officieren van het Nederlandse leger was bekend gemaakt, dat de manschappen zich bij het doorbreken van de O-lijn moesten terugtrekken naar het verzamelpunt Kiel–Windeweer (ten westen van Veendam). Bij dit punt verzamelden zich het 2-12 GB (Grensbataljon), 2-II-36 RI (Infanterieregiment), dat onder leiding stond van Karsien Kriegsman, en een detachement van het 9e Depot Bataljon, die om 12.30 uur nog verder naar het westen trokken. Via De Groeve, Zuidlaren, Dennenoord, Tynaarlo, Vries en Donderen bereikten de manschappen rond 19.00 uur Roden, waar werd overnacht. Kriegsman wist niet dat de vijand dezelfde dag Assen en Groningen al hadden bezet en dus overal rondom hem aanwezig was.
De volgende dag om 3.00 uur trok Kriegsman langs de Fries-Groningse provinciegrens verder in de richting van Drachten. Daar hoorde hij na een verkenning dat er een vijandelijke cavaleriedivisie en Duitse pantserauto’s gesignaleerd waren tussen Groningen en Leeuwarden. Hij besloot een andere route naar Oudega en Garijp te nemen en met de auto vooruit te gaan naar Roordahuizen waar hem werd meegedeeld dat Leeuwarden bezet was en dat er pantserwagens in Heerenveen en Akkrum gezien waren. Onderweg naar Sneek bereikte hem het bericht van de Snitser burgemeester dat ook daar pantserwagens geweest waren. In twee groepen trokken soldaten zo snel mogelijk naar Wons. Bij aankomst werden ze vanuit de Wonsstelling door eigen vuur beschoten, omdat de bezetting niet meteen door had dat het om Nederlandse soldaten ging. Nadat de gewonden in Kornwerderzand waren verzorgd, reed de colonne tegen het vallen van de avond door naar Den Oever. Op 25 mei liet Kriegsman in het Nieuwsblad van het Noorden een bericht voor de bezorgde familie van de soldaten van zijn compagnie opnemen.
Na Wons waren ze uiteindelijk terecht gekomen in Anna Paulowna (Noord-Holland). De Kapitein met de reserve luitenants De Boer, Van der Meulen, Bontkes Gosselaar en de reserve tweede luitenant Van Loon logeerden op het huis Oosterwijk. De manschappen werden ondergebracht op de bijbehorende boerderij.
De gebouwen aan de Lotweg waar de compagnie verbleef.
Het huis werd bewoond door de weduwe Geertzema met de nog thuiswonende kinderen Galtjo en Corrie. Nadien ontving men een ansichtkaart uit Finsterwolde van de heren.
Op 15 juli 1940 werd Kriegsman eervol uit dienst ontslagen.
Verzet en verraad
Op de systeemkaarten van verzetsbetrokkenen (Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen- OVCG) blijkt dat zowel vader als zoon Kriegsman bij verzetsactiviteiten van de Ordedienst (OD) en Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) betrokken waren. Willem vervulde koeriersdiensten voor zijn vader. Bij Karsien staat als nadere aanduiding ‘OD-commandant district 7 BS’ vermeld, maar de Binnenlandse Strijdkrachten (BS) werden pas op 5 september 1944, dus op Dolle Dinsdag, na een officieel opgezette bundeling van de in Nederland samenwerkende verzetsgroepen opgericht. Wat voor soort werk hij precies deed is moeilijk te achterhalen. Uit de getuigenissen bij de rechtbankverslagen na de oorlog wordt gezegd dat hij vaak naar Veendam ging en dat dit bij de medewerkers van de Groningse Sicherheitsdienst (SD) in het Scholtenhuis argwaan opriep. Voorts zou Kriegsman veel documentatie, waaronder een lijst met namen van de leden van de OD in de provincie Groningen in bezit hebben gehad. Naast zijn werkzaamheden voor de OD staat op de systeemkaart ook nog vermeld dat hij als lid van de LO onderduikers verzorgde en dat hij een vooraanstaand medewerker van het studentenverzet was.
De OD ontstond vrij snel na de capitulatie op initiatief van officier Johan Hendrik Westerveld (1880-1942) en had als doel bij de bevrijding van Nederland de orde en rust te handhaven omdat binnen de kringen van de OD de opvatting heerste dat er dan een gezagsvacuüm zou ontstaan. Eind 1940 werd in de stad Groningen door een aantal reserveofficieren een D-groep gevormd met bovengenoemde bedoeling. Tegen leden van de landelijke OD werden verschillende processen gevoerd waarbij 113 OD’ers in mei 1942 en april 1943 geëxecuteerd werden. In Groningen was al in 1941 sprake van verraad, waarbij advocaat mr. Simon Petrus Redeker (1910-1987) een centrale rol speelde.
Drie jaar later, op 20 september 1944, stuurde Redeker een brief naar de SD waarin hij de namen van reserveofficieren noemde en de Duitsers de suggestie deed hen in hechtenis te nemen. Omdat Kriegsman de hoogste in rang was, werd bij hem als eerste huiszoeking verricht, waarbij veel bezwarend materiaal zoals een zakboekje met gegevens over de Groningse OD werd gevonden. De dag erna werden Kriegsman, zijn zoon en een zekere Leo Hoekstra, een Groningse ondernemer, gearresteerd en naar het Scholtenhuis gebracht. Ook zijn vrouw werd opgepakt en pas drie weken later, na de dood van haar man en zoon vrijgelaten. In de paar dagen dat Karsien en Willem vastgezeten hebben, zullen ze net als zovele arrestanten zwaar mishandeld zijn.
In het Scholtenhuis wist SD’er Robert Lehnhof (1906-1950), één van de beruchtste SD’ers, Kriegsman met handige verhoortechnieken nog meer informatie te ontfutselen, waarna hij hem dwong een brief te schrijven met de hem bekende Jan Rengenier Dijksterhuis, de chef van de Gronings OD. Kriegsman begreep dat het verhoor fataal verlopen was en wilde daarom uit het raam springen. Zijn zoon en Hoekstra konden dit ternauwernood verhinderen. Op 23 september volgden nog meer arrestaties zoals die van Hendrik Otto George van der Kooi (1910-1944), leraar op een Muloschool, reserve-1ste luitenant en verzetsstrijder. Een week eerder had hij Redeker verteld dat hij met Kriegsman had afgesproken dat hij de geallieerden een handje zou helpen, als de tijd daar was. Dezelfde avond werd zijn collega docent Johannes Jacobus Eskes (1885-1944) en bakkerszoon Hendrik Date Bus (1906-1944) opgepakt.
De executie
Op 25 september 1944 schreef Hans Bial (1911-1954), gevangene in kamp Westerbork, in zijn dagboek: ‘Op de appèlplaats heerste grote onrust, omdat de buitendienst zelfs om 7 uur 's ochtends niet mocht vertrekken. Ze moet zich om 8 uur opnieuw verzamelen. Om 7:15 uur werden er schoten gehoord. Onmiddellijk daarna werd bekend dat 7 of 10 of 12 mensen die met de auto waren meegenomen, bij het crematorium neergeschoten en onmiddellijk verbrand werden. Vreselijk - 600 mensen zitten op 100 m afstand, ze weten niets en kunnen niets doen.’ De fusillade van 12 verzetsmensen, allen werkzaam voor de OD, vond dus op gehoorafstand bij het kamp plaats. ‘Bij deze groep bevonden zich twee arrestanten die in het geheel niet gehoord waren, en een Joodse onderduiker’ (Julius Cohen), schreef dr. L. de Jong in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog, en tussen haakjes voegde hij eraan toe: ‘èn een illegale werker, die zo was mishandeld dat hij bijna geen tekenen van leven meer vertoonde’. Hun namen staan op de lijst, die na de oorlog door het Herinneringscentrum Kamp Westerbork opgesteld werd, tussen alle gefusilleerden van de zeven executies die vlakbij het crematorium zijn voltrokken.
Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam (1898-?), afkomstig uit Kenzingen in Baden-Württemberg, was een andere ooggetuige, die na de oorlog tijdens zijn detentie in de Groningse strafgevangenis een verklaring afgelegd heeft. Sinds 20 september 1943 was hij in Groningen actief en volgens zijn zeggen heeft hij twee keer deel uitgemaakt van een executiepeloton. Over de executie op 25 september 1944 verklaarde hij: "Ik werd des morgens omstreeks vier uur met nog verschillende collega’s gewekt en wij moesten onmiddellijk ter assistentie van den Sicherheitsdienst te Groningen mede naar Westerbork. Het geheel stond onder leiding van Oberleutnant Schmid. Ik kan me niet herinneren of er een officier van de Sicherheitsdienst bij aanwezig is geweest. Bij de ingang van het Lager werd een gedeelte van de gevangenen achter gelaten. Wij gingen met de rest van de gevangenen (zes stuks) achter het crematorium.
Crematorium bij kamp Westerbork
Hier werden de gevangenen door Oberleutnant Schmid op één gelid opgesteld. Ons werd gezegd dat deze gevangenen door het SS-Gericht ter dood waren veroordeeld. Tegenover deze gevangenen werd op een afstand van acht à tien meter een gelid van twaalf personen, bestaande uit Sicherheitspolizei en Ordnungspolizei waaronder ook ik, opgesteld met geladen karabijn. Wij hebben op het vuurbevel van Oberleutnant Schmid met een schot uit onze karabijnen deze gevangenen doodgeschoten. Ook ik zal dus ook zeer waarschijnlijk een van deze gevangenen hebben doodgeschoten. Na dit vonnis kregen de slachtoffers door een van de Sicherheitsdienstleden met een pistool nog een genadeschot door het hoofd. De gefusilleerden werden na 4 à 5 minuten en nadat de dood was vastgesteld, naar het crematorium gebracht. Hier werden ze door de Sicherheitsdienst van verschillende voorwerpen zooals ringen, papieren en dergelijke ontdaan. De zes andere personen werden hierna door hetzelfde executiepeloton gefusilleerd, zoodat ik zeker weet dat er dien dag twaalf personen geëxecuteerd zijn."
Bij andere executies werd dezelfde procedure gebruikt en dat maakt dit ooggetuigenverslag betrouwbaar.
Na de executie moesten Selfried Fuchs, tuinman in het kamp en Isidor Fontijn, voormalig elektrotechnisch ingenieur, de lichamen naar het crematorium brengen en verbranden. De Joodse gevangenen die in het kamp deze taak hadden, hebben volgens hun getuigenissen na de oorlog op de achterkant van de deurpost van het crematorium, een plek waar het niemand opviel, elke keer het aantal mensen dat ze moesten verbranden ingekrast. Doordat ze ook de as van de gevallenen steeds op een andere plek begroeven, wist men later ook waar welke groep lag. De asresten van de twaalf van 25 september liggen begraven bij nr. 3 op bijgevoegde afbeelding.
Naoorlogs eerbetoon
Op vrijdag 26 oktober 1945 stond in de Provinciale Drentsche en Asser courant het bericht dat Groningen een week later zijn verzetsmannen wilde herdenken. Voor het eerst konden de lezers de namen van alle 36 gefusilleerden van september en oktober 1944 lezen. Het voormalige illegale dagblad Trouw bracht op Allerzielen een speciaal rouwnummer uit, waarin de foto’s van de gefusilleerden stonden afgedrukt.
De opbrengst kwam ten goede aan de bekostiging van dat gedenkteken en abonnees werden opgeroepen daarvoor geld te schenken.
In de ochtend van 2 november 1945 begaf een grote zwijgende menigte zich naar het Provinciehuis in Groningen. In de hal stond een zwarte urn, symbool voor de stoffelijke resten van de 45 slachtoffers van het nazigeweld, opgesteld te midden van een zee van bloemen. Om twaalf uur begon de rouwdienst in de Martinikerk op de Grote Markt. Na Ases Tod van de Noorse componist Edvard Grieg volgden toespraken van mr. E.H. Ebels (1889-1970), de Commissaris der Koningin en een medeverzetsstrijder, waarna de dienst met de treurmars uit de derde symfonie van Ludwig von Beethoven besloten werd.
Vier wagens met bloemen escorteerden de lijkwagen, die vervolgens koers zette naar de begraafplaats Esserveld, waar de urn ten grave gedragen werd. Op 4 mei 1948 werd het oorlogsmonument van de Groningse beeldhouwer Willem Valk (1898-1977) onthuld. Op de zandstenen U-vormige muur in vak S staan de namen van 43 verzetsstrijders (op twee stenen staat geen naam) gebeiteld, waaronder die van Karsien en Willem Kriegsman.
Naoorlogse processen
Na de oorlog werden in het kader van de bijzondere rechtspleging in Nederland bijzondere gerechtshoven opgericht om oorlogsmisdadigers en collaborateurs te berechten. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden had drie strafkamers: een Friese, een Groninger en een Drentse Kamer. De zittingen in Groningen werden gehouden in de rechtszaal van de Arrondissementsrechtbank in de Oude Boterstraat. Daar moesten mr. S.P. Redeker en mr. H.W.M.J. Rademaker zich vanaf maandag 13 en 14 oktober verantwoorden voor hun daden. Op 16 mei 1949 begon het proces tegen de SD’er Robert Wilhelm Lehnhoff, die tijdens de oorlog bekend stond als de ‘Beul van het Scholtenhuis’.
In de rechtszaak tegen Redeker was sprake van meerdere pogingen tot verraad, waarvan de eerste al eind 1940 of begin 1941 plaatsvond. Redeker werd eind 1940 buurtcommandant van de Oranjewijk bij de Ordedienst en was in 1941 lid van het nationaalsocialistische Rechtsfront geworden. Bij wie dit bekend was is niet meer te achterhalen, maar vormde wel de bouwstenen voor de dubbelrol die Redeker in de oorlog gespeeld heeft. Tijdens vergaderingen met Hauptsturmführer Hans Ernst Harders, Lehnhoff en de beide Groningse advocaten mr. Rademaker en mr. Redeker op het Scholtenhuis of bij Rademaker thuis werd toen al gesproken over de pas opgerichte Ordedienst. De arrestatie van de eerste groep officieren van de Ordedienst, vond plaats begin 1941 en voor de schijn werd Redeker ook opgepakt en naar Den Haag vervoerd, waar hij na een dag alweer vrijgelaten werd. De gearresteerde officieren hebben ongeveer acht maanden vastgezeten. Dat ze er zo goed van afgekomen waren, kwam doordat de instructies om de Duitsers tegen te werken zeer voorzichtig waren gesteld en dat daarnaast de verdachten hadden verklaard dat de groep Groningse officieren niets te maken had met de Haagse Ordedienst. Het gevolg was wel dat verschillende officieren en Kriegsman in het bijzonder Redeker na deze ‘actie’ negeerden.
Redeker had Rademaker iets over de OD zonder bijbedoeling verteld, waarop deze dit doorgaf aan de SD. Daarna nodigde hij Redeker uit op zijn kantoor en toen deze daar arriveerde zag hij daar Harders en Lehnhoff zitten. Redeker was er dus ingelopen, concludeerde Van der Wijck. Daarna probeerde Redeker zijn fout te herstellen door zich als lid van het verzet voor te doen. Na Dolle Dinsdag sloeg bij hem de paniek toe en zag hij maar een uitweg: hij wilde weer bij zijn oude strijdmakkers horen. Daarom noemde hij zichzelf – Redeker was ook oud-reserveofficier – en de andere officieren (allen OD-leden) in zijn brief aan de SD.
Toen er geen reactie kwam vanuit het Scholtenhuis, ging Redeker er zelf naar toe. Lehnhoff ontving hem met de woorden: ‘Ich muß Sie verhaften’; Redeker schrok hevig en zei dat hij alleen maar de brief geschreven had. Op grond van deze gegevens trok advocaat-fiscaal (nu: officier van justitie) jhr. Mr. A.H.S. van der Wijck de conclusie dat Redeker verantwoordelijk gesteld kon worden voor de dood van de in de dagvaarding genoemde Nederlanders. Mr. R.A. Vos, Redekers verdediger, was het niet met Van der Wijck eens. Redeker had alleen maar een brief geschreven en was dus alleen verantwoordelijk voor het blootstellen van de OD-leden aan vervolging. Hij stelde bovendien dat Kriegsman al in augustus 1944 gewaarschuwd was dat hij groot gevaar liep.
Toen de president van de rechtbank jhr. mr. W.W. Feith voormalige SD’ers (waaronder Lehnhoff), die als getuigen waren opgeroepen, verhoorde, beweerden dezen dat Redeker niets met de zaak van de Ordedienst te maken had.
Mr. Feith
Redeker zelf gaf echter toe dat hij na een ontmoeting met Hendrik van der Kooi wel degelijk een brief met vijftien namen aan de Duitsers had doorgegeven, zonder echter de naam OD genoemd te hebben. De brief was er wel de oorzaak van dat de Duitsers de Groningse OD oprolden. Als motief gaf hij op dat hij daardoor hoopte dat hij in krijgsgevangenschap zou worden weggevoerd, wat mr. Feith voor hoogst ongeloofwaardig hield. Verschillende getuigen à décharge verklaarden dat Redeker zelfs een illegale verzetsgroep geholpen had en dat hij mensen uit handen van de Duitsers had gered door als contactman van de SD in Groningen op te treden.
In zijn verdediging verklaarde Redeker dat mr. Rademaker de ‘auctor intellectualis’ was, waarop Van der Wijck zich afvroeg hoe een advocaat met enig inzicht in die tijd aan een man als Rademaker, die toen bekend stond als een felle nationaalsocialist, dergelijke mededelingen kon doen. De verhouding tussen Rademaker en Redeker schatte de advocaat-fiscaal in als meester versus knecht. Het Algemeen Handelsblad van 14 oktober 1947 voegde daar als verklaring aan toe dat Redekers advocatenpraktijk verlopen leek nadat hij in 1941 gedemobiliseerd werd en hij van Rademaker zaken kreeg toegeschoven.
De president van de rechtbank besloot dat zowel bij Redeker als Rademaker nader onderzoek moest plaatsvinden. In dit nieuwe onderzoek werd de naam Kriegsman wederom genoemd. Leo Hoekstra, die in 1944 samen met vader en zoon Kriegsman gearresteerd was, vertelde het hof, dat Kriegsman hem had verteld dat hij in het Scholtenhuis mr. Redeker, die de ogen had neergeslagen, had ontmoet. Hij bevestigde tevens dat een der officieren verschrikkelijk was mishandeld. Nu beriep Redeker zich op overspannenheid, hij had jaren te hard gewerkt en daardoor was hij tot zo’n rare actie gekomen. Mr. Feith kwam nogmaals terug op het schrijven van die brief en de reactie van Lehnhoff. Redeker had eigenlijk blij moeten zijn, dat Lehnhoff hem wilde arresteren, want dat was toch ook de bedoeling van zijn brief. Zijn schrikreactie zou erop kunnen duiden dat er ernstiger zaken in vermeld stonden dan alleen een verzoek tot in hechtenis nemen van een aantal officieren, wierp hij Redeker voor. De officier van justitie bleef erbij dat de brief de aanleiding was voor de arrestaties en dat Redeker verantwoordelijkheid droeg voor de dood van Kriegsman, Van der Kooi en Ve-nema. Op 19 april 1948 volgde de uitspraak. Redeker werd schuldig bevonden aan dubbel verraad, kopte het Nieuwsblad van het Noorden. Het argument van de rehabilitatie werd verworpen. Wegens de goede diensten die hij aan goede Nederlanders had bewezen veroordeelde het hof hem tot 12 jaar gevangenis met ontzegging van het kiesrecht en een levenslang beroepsverbod. Redeker accepteerde het vonnis en ging niet in cassatie.
In het proces tegen Rademaker op 14 oktober werden vaak dezelfde zaken naar voren gebracht en dezelfde strategieën gehanteerd. Hij was tijdens de oorlog lid van verschillende nationaalsocialistische organisaties en kringpropagandist voor de NSB. Maar er waren, net als bij Redeker, getuigen à décharge die verklaarden dat hij de zoon van een tandarts, die door de Duitsers ter dood veroordeeld was, vrij wist te krijgen. Tegen hem werd 20 jaar geeist met aftrek van voorarrest en ontzegging van de beide kiesrechten. Hoewel de strafeis van de officier van justitie in beide processen gelijk was, bracht hij toch een nuance aan: ‘Redeker deed ernstige dingen, maar van hem hebben we alles gezien, wat hij heeft gedaan. Maar wat deze verdachte ten laste gelegd is, is misschien nog niet het tiende deel van wat hij heeft gedaan.’ Hij werd in februari 1948 tot achttien jaar veroordeeld, zes jaar meer dan Redeker.
Lehnhoff was van oorsprong politieman, die in maart 1941 vanuit zijn eerste standplaats Den Haag overkwam naar Groningen.
Robert Lehnhoff
Hij werd er Referatleiter van de afdeling rechts georiënteerd verzet, vandaar dat de OD zijn speciale belangstelling had. Daarnaast was hij betrokken bij een aantal Silbertannemoorden en gaf hij opdracht tot moordpartijen in Anloo en Bakkeveen (8 resp. 10 april 1945). Aan het eind van de oorlog, op 15 april 1945 vluchtte Lehnhoff met andere SD’ers uit het Scholtenhuis naar Schiermonnikoog, waar hij op 31 mei 1945 bij de Canadezen zijn wapens inleverde en geïnterneerd werd. Op 11 juni werd hij via Zoutkamp naar Groningen gebracht.
Voor het proces tegen Lehnhoff had de rechtbank twee dagen, 16 en 17 mei 1949, uitgetrokken. De tenlastelegging was een lange lijst met tientallen moorden, opdrachten tot executies en het toebrengen van zware, wrede mishandelingen. 75 Getuigen werden gehoord die het hof vertelden over de 28 verzetsmensen die Lehnhoff eigenhandig zou hebben vermoord of opdracht daartoe hebben gegeven. Tientallen verzetsstrijders werden op beestachtige wijze in het Scholtenhuis mishandeld. Een van zijn martelmethoden was de zogenaamde V1, waarbij hij met een gummiknuppel een geboeide gevangene in de maagstreek stootte. Dr. L. de Jong geeft nog meer voorbeelden van zijn misdadig gedrag.
Tijdens zijn proces vertelde Lehnhoff dat hij nooit op eigen initiatief gehandeld had, maar altijd de bevelen van zijn chef Bernard Georg Haase (1910-1968), hoofd van de Aussen-dienststelle van de Sicherheitspolizei en de SD in Groningen, had uitgevoerd.
Georg Haase
Maar meerdere getuigen en ook SD’ers verklaarden echter dat Lehnhoff bewust zijn meerdere buiten acties gehouden had, zodat hij zelf op de achtergrond de touwtjes in handen kon houden. Advocaat-fiscaal Baron van Tuyll van Serooskerken betitelde Lehnhoff als de ‘personificatie van de Duitse terreur in het Noorden’. En hij vervolgde: ‘Wij kunnen in Lehnhoff niet een werktuig zien van een misdadig regiem. Integendeel, het regiem was mogelijk, omdat er Lehnhoffs waren die het steunden’. Het vonnis van het gerechtshof luidde: doodstraf.
Lehnhoff ging tegen het vonnis in beroep. Hij achtte het een volkenrechtelijke dwaling dat hij buiten Duitsland door een vreemde mogendheid was veroordeeld. Op 16 januari diende zijn cassatie, waarin ook Haase en diens plaatsvervanger de SD’er Friedrich Bellmer (1897-1966), die eveneens ter dood veroordeeld waren, terecht stonden. Op 20 maart volgde de uitspraak, allen kregen wederom de doodstraf. Op 25 juli 1950 wees Koningin Juliana Lehnhoffs gratieverzoek af en twee dagen later werd hij om kwart over vier in de ochtend gefusilleerd. Haase en Bellmer, verantwoordelijk voor 46 moorden resp. standrechtelijke executie van verzetsstrijders en coördinatie van 11 Silbertanne-acties, waarin 22 slachtoffers vielen, ontsprongen de dans. In 1951 waren hun doodvonnissen nog niet ten uitvoer gebracht. In 1952 kregen zij van koningin Juliana gratie, omdat zij geen doodvonnissen meer wilde laten uitvoeren. Hun doodstraffen werden omgezet in levenslang. Zeven jaar later werden beiden vrijgelaten waarna zij naar Duitsland terugkeerden.