Op 12 oktober 1944 werden er bij het crematorium van kamp Westerbork 17 verzetsstrijders gefusilleerd. Hun namen en de namen van enkele andere tientallen mensen die daar werden vermoord en/of gecremeerd zijn sinds 2018 te lezen op de bij deze executieplaats geplaatste gedenkzuilen. De naam van Jakob Bruggema staat tussen de namen van de op 12 oktober 1944 vermoorde mannen. Ad van der Logt schreef over hem een uitgebreid verzetsportret.
Jakob Bruggema
- Voornaam
- Jakob
- Achternaam
- Bruggema
- Geboortedatum
- 29 juni 1909
- Geboorteplaats
- Veendam
- Sterfdatum
- 12 oktober 1944
- Sterfplaats
- kamp Westerbork
Jeugd en opleiding
Jakob Bruggema is de jongste zoon van timmerman Jakob Bruggema (*24 september 1870, Eppenhuizen, gem. Kantens - † 24 september 1950, Groningen) en Harmina Woldhuis (*3 september 1876, Wittewierum - † 2 december 1961, Veendam). Zijn vader en moeder waren op 5 november 1903 in Ten Boer getrouwd. Jakob is geboren op 30 juni 1909 in Veendam. Zijn oudste broer Johannes is genoemd naar zijn grootvader van vaders kant en werd geboren op 17 maart 1905. Zijn oudere broer Eizo Arnold, genoemd naar zijn grootvader van moeders kant, heeft Jakob nooit gekend, want deze overleed op 3 mei 1908, nog geen elf maanden oud. Jakob groeide op in een gereformeerd gezin in de Nieuwe Laan 79.
Over zijn jeugd is weinig bekend. Geen enkele bron geeft informatie over zijn jeugdjaren en opleiding. In zijn In Memoriam schrijft medeverzetsstrijder Huib Ottevanger (1911-1996) in De Zwerver van 19 juli 1947: ‘Zijn vader was timmerman en reeds vroeg pakten de jongens mee aan en bekwaamden zich verder in 't vak, zodat we de architect Bruggema een selfmade man kunnen noemen. Het tekent zijn karakter, stoer en onbuigzaam. Volhouden en doorzetten, niet op zij gaan.’ Dat maakt een reconstructie van zijn leven als adolescent moeilijk. Dat beide broers ongehuwd zijn, allebei het beroep van architect uitoefenen en dezelfde voorletter hebben, roept bij het nazoeken in bronnen en regionale historische kranten de vraag op wie nu precies bedoeld wordt. Bovendien zijn er sinds 1970 geen nabestaanden van Jakob Bruggema bekend. Wel is het zo dat de een zich tooit met de titel architect N.I.V.A. en de ander met architect G.D.A., maar desondanks is het gissen wie wie is.
Eind maart 1925 rondt Jakob Bruggema een driejarige timmermansopleiding af. De diplomauitreiking vindt plaats in sociëteit Veenlust in aanwezigheid van ouders en leraren van de ambachtsschool.
Niet alleen timmerlieden, maar ook smeden, en huisschilders krijgen een getuigschrift. Het jaar daarop is het wederom feest. Jakob krijgt een getuigschrift van de avondtekenschool wederom in Veenlust.
Met grote voorzichtigheid kunnen we schrijven dat Jakob Bruggema nauw samenwerkte met zijn vader en broer. In het Nieuwsblad van het Noorden en De Noord-Ooster lezen we dat aannemer Bruggema sr. in de jaren twintig percelen grond koopt, daarop een huis bouwt, waarbij Johannes en later Jakob jr. de bouwtekeningen voor hun rekening nemen. In de jaren dertig nemen de broers de rol van hun vader over, zeker nadat Johannes op 11 augustus 1928 geslaagd is voor zijn nijverheidsexamen, praktijkakte Nb. De werkzaamheden gaan voorspoedig, want zowel in Hoogezand als in Veendam hebben Johannes en Jakob een kantoor.
Advertentie in De Noord-Ooster, 5 juli 1934. Waarschijnlijk gaat het om Johannes Bruggema.
Bij de loting voor de dienstplicht 1929 wordt Jakob Bruggema vrijgesteld. Eind september 1930 krijgt hij een aanstelling als leraar vak- en lijntekenen aan de tekenschool in Gasselternijveen. Zijn beroep is dan bouwkundig opzichter in Veendam. Volgens de gezinskaart in het Veendams gemeentearchief trekt Jakob midden jaren dertig naar Bergh en Wehl. Wat hij daar doet is niet bekend, het zal wellicht verband houden met zijn opleiding. Op 1 februari 1937 vertrekt hij voor een maand naar Amsterdam, maar is een maand later weer terug om dan begin juli naar Neede te verhuizen.
Oorlog en verzet
Begin 1941 opereren de gebr. J. en J. Bruggema als aankopers van grond met de bedoeling daar huizen op te bouwen en die daarna te verkopen. Op 2 mei blijkt Jakob Bruggema opnieuw ingeschreven te staan op het adres van zijn broer; dit keer verhuisde hij vanuit Zuilen naar Veendam. Drie weken later overlijdt Johannes Bruggema na een ziekte van 11 weken. Na de dood van zijn broer gaat Jakob een verbintenis aan met architect P. T. Wieringa. Een gezamenlijk project betreft de verbouwing van het perceel Kerkstraat 79 te Veendam voor de N.V. Algemene Transport Onderneming ‘ATO’ van Van Gend en Loos.
In het boek De nadagen van het verzet (pg. 88-89) laat auteur Harm Reinders onderwijzer en medeverzetsstrijder Huib Ottevanger (1911-1996) aan het woord over het ontstaan van het verzet in hun beider woonplaats: ‘In Veendam kwam langzamerhand het verzet opzetten en dat was vooral onder leiding van Jakob Bruggema, terwijl ook politie-inspecteur Swart flink meedeed. [….] Het verzet bestond in het begin uit het proberen tegen de NSB in te gaan, hetgeen tenslotte uitliep op grote herrie met de plaatselijke NSB.’ Die probeerde namelijk de school waar Ottevanger lesgaf vol te plakken met allerlei pamfletten. Bruggema, met Ottevanger op zijn schouders, probeerde de SS-plakkaten eraf te rukken, maar zij kregen zo’n ruzie met een NSB’er dat ze bijna in de gevangenis beland zouden zijn. Politie-inspecteur Swart heeft dit echter ter nauwer nood kunnen voorkomen.
In zijn directe omgeving zag Ottevanger het oppakken van het Joodse gezin Bosman: ‘Dit heeft mij altijd weer gestimuleerd om eerst in Veendam tot ik moest onderduiken, en ook later, provinciaal en landelijk in het verzet te blijven werken. Dit had ook tot gevolg, dat Jakob Bruggema en ik ons best hebben gedaan om onderduikadressen te zoeken voor Joden maar dat lukt ons in die tijd niet erg. ’t Was toen nog niet zo in Nederland – ik spreek nu over 1941-1942 dat men in het algemeen bereid was om onderduikers te nemen. Dat is later veel beter geworden, toen kwamen ook die onderduikorganisaties. Het was allemaal nog in het begin, het was aarzelend verzet.’
Op de systeemkaart van verzetsbetrokkenen staan de verzetsactiviteiten van Jakob Bruggema (verzetsnamen: Jaap, Laanstra, Nieuwland en mogelijk Arnout) vermeld. Hij is commandant van District VII van de Ordedienst (OD), lid van de groep Veenkoloniën van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en verbonden aan de illegale bladen Doorgeven en Trouw. Volgens Ottevanger was Bruggema ook betrokken bij de verspreiding van Vrij Nederland. De OD ontstond vrij snel na de capitulatie op instigatie van officier Johan Hendrik Westerveld (1880-1942) en had als doel bij de bevrijding van Nederland de orde en rust te handhaven omdat binnen de kringen van de OD de opvatting heerste dat er dan een gezagsvacuüm zou ontstaan. Toen de bevrijding echter uitbleef, begon een groot deel van de leden in hun eigen regio met verzetsactiviteiten. De LO was een initiatief van de Winterswijkse mevr. Helena Kuipers-Rietberg, verzetsnaam Tante Riek (1893-1944), die dominee Frits Slomp, verzetsnaam Frits de Zwerver (1898-1978), uit Heemse vroeg een landelijke organisatie op te richten om onderduikadressen te zoeken voor Joden en jonge mannen.
Volgens de samenstellers van Hoe Groningen streed, een provinciaal gedenkboek van het verzet 1940-1945, dat vier jaar na de oorlog verscheen, lezen we dat District VII (Centrum Veendam) in tegenstelling tot de rest van Nederland in de nazomer van 1940 zelfstandig georganiseerd werd. Wat verder opvalt is dat de leiding van dit district voor het grootste deel van de oorlog intact bleef, alhoewel slechts één van de drie organisatoren (Bruggema, Swart en Dekker) in 1945 nog in leven was. Toen men dit district vlak na de oorlog wilde typeren, noemde men de uitgebreide hulp aan Joden en het meerdere malen verstrekken van financiële steun aan het Nationaal Steunfonds in Groningen. Omdat het toen niet doenlijk was een gedetailleerde beschrijving van alle betrokkenen te geven werd als een karakte-ristiek voorbeeld voor allen volstaan met een beschrijving van de verzetsactiviteiten van politie-inspecteur Swart.
Na de oorlog schreef Ottevanger in het contactorgaan voor oud-illegale werkers De Zwerver van 19 juli 1947 een In Memoriam. Jakob Bruggema zou reeds eind 1940 aan de opbouw van het verzet meegewerkt hebben. Nauwgezet begon hij met het opbouwen, organiseren en de lijnen uitstippelen van een verzetsorganisatie. En toen dit in Veendam eenmaal gebeurd was, verlegde hij zijn werkterrein tot heel Westerwolde. Ottevanger tekent hem als een leidersfiguur: ‘Hij ging vooraan, dacht uit en gaf vorm en wezen aan de plannen’. Bruggema trekt het land door om Joodse kinderen en onderduikers overal onder te brengen; hij zorgt voor wapens, bonkaarten en persoonsbewijzen. Aan de Inlichtingendienst (I.D.) geeft hij belangrijke informatie en mogelijke afwerpterreinen door. In LO-verband werkt hij samen met Harm Molenkamp en Theus de Ruig (verzetsnaam: Piet Surrogaat) van de Bedummer verzetsgroep. Ruig (1920-2014) vertelde in 1998 in een interview dat hij bij Bruggema ondergedoken heeft gezeten voor hij naar Bedum vertrok.
Het komt niet vaak voor dat we naast de algemene omschrijvingen van de verzetsactiviteiten zoals hierboven weergegeven meer te weten kunnen komen. In het geval van Jakob Bruggema zijn in de loop der tijd een aantal feiten bekend geworden die ons een nauwkeuriger beeld geven van zijn activiteiten. In het In Memoriam sluit Ottevanger de lijst met verzetsactiviteiten af met de volgende twee zinnetjes: ‘Hij [Bruggema] zorgde voor kleding en schoeisel en bezocht b.v. trouw een Jodenfamilie verstopt in een kelder. Hij wist zelfs de kelderbewoners een ‘hoogtezon’ te bezorgen als vervangsmiddel voor de echte zon.’ Op de website van het Historisch Archief Midden-Groningen staat het verhaal ‘2,5 Jaar onder de grond: het Joodse echtpaar Eckstein dook onder’. Het betreft het gezin van de Joodse onderwijzer Comprecht Eckstein en Rosetta Eckstein-Lezer uit Muntendam, waarbij zowel Ottevanger als Bruggema betrokken waren. Ottevanger had hun geadviseerd naar Zwitserland te vluchten, maar omdat het echtpaar dit te gevaarlijk vond, wilden beiden liever onderduiken. In eerste instantie stelt hij zijn eigen huis beschikbaar, maar overlegt toch met aannemer en mede-verzetsman Hendrik Kroeze (1898-1998). Omdat Ottevanger drie kleine kinderen heeft, acht Kroeze dit te gevaarlijk. Hij biedt aan dat de Ecksteins bij hem kunnen onderduiken in een kelder van 15 m2, die zich onder zijn bedrijf bevindt.
Comprecht Eckstein en Rosetta Eckstein-Lezer uit Muntendam. Bron: https://historischarchief.midden-groningen.nl/ontdekken/verhalen-van-midden-groningen/oorlog-vrede/2-5-jaar-onder-de-grond-het-joodse-echtpaar-eckstein-dook-onder
Slechts een paar mensen waren op de hoogte van de onderduik: Kroeze, zijn vrouw Jakoba en haar moeder, zoon Pieter, die bij Bruggema werkte, boekhouder Hendrik Pater en huisarts Berend Maarsingh. Kroeze, Pater, Maarsingh en Bruggema bespraken met elkaar hoe ze deze onderduik konden organiseren en wat ze konden doen bij noodgevallen, ziekte en overlijden. Bij de bevrijding van Muntendam op 14 april 1945 konden de Ecksteins hun kelder verlaten. Comprecht overleed al in oktober 1945, zijn vrouw in 2006 in Amsterdam. In 1995 werd de familie Kroeze door Yad Vashem in Israël erkend als ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’.
Jakobs naam duikt 70 jaar na de oorlog ook op de site Stolpersteine Gemeente Stadskanaal op waar het verhaal verteld wordt over burgerslachtoffer Jacobina Huisman. In 2014 wordt haar naam toegevoegd op het herdenkingsmonument bij de Grote Kerk in Veendam. Kiewiet heeft een zaak in elektronica en is ook rijwielhandelaar. Daarnaast zit hij in het verzet en heeft contact met Jakob Bruggema, maar omdat daar niet over gepraat mocht worden, ontbreken verdere gegevens. Op 24 november 1944 werd Kiewits huis gebombardeerd, waarbij Jacobina omkwam. Kiewiet en zijn dochter Jacoba raakten ernstig gewond, zoon Thies bleef ongedeerd en werd door de buren gered.
Jacobina Huisman en Klaas Kiewiet. Bron: http://www.stolpersteinegemeentestadskanaal.nl/overig/168-na-70-jaar-erkenning-voor-veendams-oorlogsslachtoffer.html
Doorgeven
In het begin van de oorlog beperkten Bruggema’s verzetsactiviteiten op dit terrein zich tot het in de directe omgeving rondsturen van waarschuwingen en aanwijzingen over de impact van de nieuwe Duitse maatregelen. In de zomer van 1942 kreeg hij contact met de gemeen-tesecretaris van Zuidbroek Hielke Antonides (1905-1981) en zijn broer Berend (1920-?). Zij namen in het voorjaar van 1943 de drukkerij van het district, compleet met stencilmachine, toen ‘cyclostyle’ genoemd, een schrijfmachine, stencils, papier en inkt over. Toen de Duitsers op 13 mei 1943 verordonneerden dat alle radiotoestellen ingeleverd moesten worden, betekende dit dat de vraag naar nieuws nog meer toenam. In 'Hoe Groningen streed' worden de gebroeders A. en P. van der Wal uit Zuidbroek genoemd niet alleen als drukkers voor de uitgave van Doorgeven, maar ook van De Koerier, waarvoor de latere Tweede Kamervoorzitter en PvdA’er ir. Anne Vondeling schreef, het berichtenblad van de Je Maintiendrai-groep.
Op 8 juli 1943 had Bruggema de eerste kopie met binnenlands nieuws voor een wekelijks verzetsblaadje klaar. Het werd in een oplage van 500 exemplaren in Veendam, omliggende plaatsen en Hoogezand-Sappemeer verspreid. Erg veel nieuws had hij nog niet kunnen ver-zamelen en daarom zocht hij iemand om een buitenlands overzicht te maken. Die werd gevonden in de persoon van Leo van Hengelo, die in Hoogezand ondergedoken zat. Daarnaast wordt ook G. Velthuis genoemd, hij zou tot zijn onderduik op 7 juni 1944 voor het radionieuws gezorgd hebben. Dit buitenlands nieuws was het gemakkelijkste te verzamelen, want de nieuwsberichten, redevoeringen van de koningin of de speeches Churchill konden clandestien via de BBC en Radio Oranje opgevangen worden. Het verzamelen van binnenlands nieuws was veel moeilijker, Antonides was uit hoofde van zijn functie als gemeentesecretaris de aangewezen man, maar ook veel anderen voorzagen hem van berichten uit andere gemeentehuizen en arbeidsbureaus. Daarnaast werden vaak kopij uit andere ondergrondse bladen als ‘Je Maintiendrai’ en ‘V.O.D.’, de voorlichtingsdienst van dit blad, en ‘Het Parool’ overgenomen. Voor de lezers betekende dit dat zij op de hoogte werden gebracht van wat er in het hele land speelde. Naast deze berichten werd er gewaarschuwd voor Duitse maatregelen als de arbeidsinzet, de invoering van Tweede Distributiestamkaarten en Z-kaarten. Mensen betaalden voor de nummers van het verzetsblaadje en van de opbrengst werd de hulp aan onderduikers en of ander verzetswerk van District VII van de OD gefinancierd. Het blaadje kreeg geen naam, het doel was om nieuws te verspreiden en op te roepen tot verzet. Het enige constante was het woord ‘Doorgeven’ onder aan de tekst en de verschijningsdatum.
BINNENLAND
De deportatie van arbeidskrachten. Het wegvoeren van onze jeugd staat op de arbeidsbureaux momenteel practisch stil. De lichting 1922 is afgewerkt en de Secretaris-Generaal Verwey (dat is nog steeds een ‘goeie’) heeft nog geen opdracht gegeven te beginnen met 1921. Er worden op dit ogenblik dan ook alleen vrijwilligers (die zijn er inderdaad) weggezonden. Wel werkt de groene politie nog met volle kracht. Voor de drie Noordelijke provincien zijn in Assen plm. 300 man gestationeerd, die stelselmatig alles schijnen ‘door te kammen’. Hun inlichtingen verkrijgen zij uit anonieme brieven, die zij bij de arbeidsbureau's en de Duitse instanties binnenkomen. De hulppolitie staat hen trouw ter zijde. Wel wordt aan de arbeidsbureaux thans gewerkt aan de uitvoering van de dienstverplichting van vrouwen in het arbeidsproces. In verschillende plaatsen gaat men als volgt te werk. Het kaartsysteem van de meisjes, die bij de bureaux bekend zijn (dat zijn dus die, welke indertijd in goed vertrouwen daar aanvroegen om een betrekking) wordt nagegaan en deze meisjes worden opgeroepen en haar wordt gevraagd om inlichtingen welk soort werk ze verrichten. Zijn ze aan dit werk gekomen, zonder tussenkomst van het arbeidsbureau, dan worden ze verplicht, werk aan te nemen ten behoeve van de Duitse weermacht of ze worden gedwongen in den landbouw te werken. Verder worden de personeellijsten nagegaan van de werkgevers - voor zover aanwezig - en daar worden de namen van vrouwelijk personeel afgehaald, waarmee gelijk wordt gehandeld, als met de andere opgeroepenen. Doordat men over weinig gegevens beschikt, waarvan bovendien een gedeelte veroudert, heeft een en ander niet veel practische betekenis. DlT MOET ZOO BLIJVEN.
Nr. 7. 21-8-1943. Doorgeven.
Een deel van het verzetsblaadje Doorgeven, ongewijzigd overgenomen uit het origineel.
Een jaar later was de oplage al uitgebreid tot 2000 exemplaren. In september 1944 volgde een terugslag. Bruggema werd bij het onderduikershol in Anloo gearresteerd en later in Westerbork gefusilleerd. Eenzelfde lot onderging een aantal helpers die in Hoogezand op 5 en 6 oktober werden geëxecuteerd. Het betreft vertegenwoordiger Jan Sangers (1911-1944), bankbediende Jan Huitzing (1920-1944) en bakker/ loods Kees de Haan (1915-1944). Tijdens deze actie werd ook bakker Meint Veninga (1897-1944) in zijn huis doodgeschoten. Voeg daar de mislukking van de operatie ‘Market Garden’ bij Arnhem aan toe en dat verklaart waarom de oplage terugliep tot 1300 exemplaren.
Door de hulp van Ottevanger (verzetsnaam: Spaander) en de samenwerking met Trouw in november 1944 steeg de het aantal gedrukte exemplaren tot 3000 om even later tijdelijk verder te stijgen tot 6000 toen het blaadje ook de in stad Groningen verspreid moest worden. Doorgeven kreeg daardoor een nieuwe titel ‘Trouw-Bulletin’, in maart 1945 werd deze nog aangevuld met de aanduiding ‘Kroniek van de Week’. Op het laatst van de oorlog bedroeg de oplage 3720 exemplaren (waarvan 400 in Veendam), die in 24 plaatsten werd verspreid. Het laatste nummer verscheen op 26 april 1945. In totaal zijn 105 krantjes verschenen.
Arrestatie
De arrestatie van Bruggema werd ingeleid door de aanhouding van koerierster Jantje Woldendorp, schuilnaam ‘Lange of Zwarte Jantje’, op 15 september 1944. Deze koerierster voor de OD in Oost-Groningen moest die dag vanuit Sappemeer verschillende papieren brengen naar Klaas Bouma (1914-1944). Deze docent tekenen aan de Middelbare Technische School in Groningen was een meester in het vervalsen van stempels en persoonsbewijzen. Hij moest een blanco brief van Bruggema voorzien van stempels, dus deze konden geen gevaar inhouden voor Woldendorp. Bouma zat ondergedoken bij zijn schoonvader Eltje Wubbena (1885-1944) aan de Waldeck Pyrmontstraat 12 in Groningen. Door verraad van de lokale slager Peter Wichers – hij had doorgebriefd waar Bouma zich schuilhield – wachtte de SD Bouma op en arresteerde hem. Schoenmaker Wubbena werd in zijn huis op grond van het Niedermachungsbefehl door de Nederlandse SD’er Pieter Johan Faber doodgeschoten. Toen Woldendorp bij de woning aankwam werd zij in hechtenis genomen. Zij had echter wel andere brieven op haar lichaam, waarvan ze de inhoud niet kende. Omdat ze bij aankomst in het Scholtenhuis niet gefouilleerd was, zag ze kans om dit belastend materiaal onder het vloerzeil op de zolder te verstoppen. Bruggema dook onder in Blokhut K 18 in het bos bij Anloo en Woldendorp werd naar het strafkamp Farmsum bij Delfzijl gestuurd, waaruit zij enkele weken later kon ontsnappen. Bouma werd op 25 september 1944 samen met o.a. OD’ers Karsien Kriegsman (1884-1944) en Jan Rengenier Dijksterhuis (1898-1944) in Westerbork gefusilleerd. De oorlogsmisdadigers Faber en Wichers werden na de oorlog op resp. 10 juli 1948 en 2 juni 1947 geëxecuteerd.
Maar het gevaar kwam ook van binnenuit de Ordedienst. Vijf dagen na de arrestatie van koerierster Jantje, op 20 september, stuurde de Groningse advocaat en NSB’er mr. Simon Petrus Redeker (1910-1987) een brief naar de SD waarin hij de namen van reserveofficieren van de OD noemde en de Duitsers de suggestie deed hen in hechtenis te nemen. Dat was al de tweede keer dat hij dubbelspel speelde. Tijdens de eerste arrestatiegolf die de OD in 1941 trof, had hij ook al zijn mond voorbijgepraat tegenover zijn collega mr. H.W.M.J. Rademaker, die daarop de SD informeerde. Dat Redeker zichzelf in de brief noemt, kwam voort uit overspannenheid en paniek naar aanleiding van Dolle Dinsdag, zei hij tijdens de rechtszitting na de oorlog. Door zichzelf aan te geven hoopte hij zijn naam te zuiveren na zijn eerdere verraad. Bovendien hadden de andere leden van de OD hem sinds die tijd links laten liggen.
De SD’er Robert Wilhelm Lehnhoff (1906-1950) stuurde na het verhoor van Redeker opper-schaarleider Otto Bouman (1920-1949) en Tjakko Jacob Jager (1909-1983), chauffeur voor de SD, naar de woning van Kriegsman op de Parklaan 15a in Groningen. De dag erna werden Kriegsman, zijn zoon Willem en Leo Hoekstra, een Groningse ondernemer, gearresteerd en naar het Scholtenhuis gebracht. Omdat Kriegsman, OD-commandant district VII, de hoogste in rang was, werd bij hem eerst huiszoeking verricht, waarbij veel bezwarend materiaal zoals een zakboekje met daarin zoals Monique Brinks het in het eerste deel van 'Het Scholtenhuis 1940-1945', pg. 82 uitdrukte ‘de goed bijgehouden administratie van bijna de gehele OD in Groningen’.
Tijdens de verhoren wist Lehnhoff, één van de beruchtste SD’ers, Kriegsman met handige technieken gevolgd door zware mishandelingen nog meer informatie te ontfutselen, waarna hij hem onder bedreiging dwong een brief te schrijven aan Jan Rengenier Dijksterhuis, de commandant van de Gronings OD, waarin hij deze voor een bespreking moest uitnodigen. Daarna werd hij naar de zolder van het Scholtenhuis gebracht waar zijn zoon Willem en Leo Hoekstra geboeid werd vastgehouden. Kriegsman begreep dat het verhoor fataal verlopen was en wilde daarom uit het raam springen. Willem en Hoekstra konden dit ternauwernood verhinderen. De SD’er Harm Bouman (1917-2001), die tijdens de meidagen van 1940 in het bataljon gediend had waarvan Kriegsman het bevel voerde, werd er daarna op uitgestuurd om de brief aan Dijksterhuis te bezorgen. Omdat deze afwezig was nam zijn vrouw de brief aan en gaf hem later die dag aan haar man. Dijksterhuis ging naar de ontmoetingsplek en werd daar door de SD gearresteerd en naar het Scholtenhuis afgevoerd.
Bruggema had contact met Dijksterhuis, ze hadden beiden een leidinggevende functie binnen de OD, Bruggema was commandant van district VII en Dijksterhuis had de leiding over district IV. Op Dijksterhuis’ systeemkaart staat vermeld dat in zijn zakboekje de namen van medeverzetsstrijders Anton Swart en Pieter Sneeuw stonden. Of ook Bruggema’s naam erbij stond is niet bekend, maar lijkt wel aannemelijk.
Hereboer Jacob Wiersema was degene die na de April-meistaking van 1943 zijn jachtvriend Everhard Everts benaderde met de vraag of hij in diens bos bij Anloo een schuilhut mocht bouwen voor een aantal mensen uit het verzet. Hij wilde zijn verzetswerk voortzetten en weigerde daarom als oud-reserveofficier in krijgsgevangenschap te gaan waartoe de Duit-sers op 29 april 1943 in de dagbladen hadden opgeroepen. Op 29 september 1944 hielden de Duitsers een militaire oefening op de heide vlakbij de hut waar de verzetsstrijders Bruggema, Molenkamp en Oosting en mogelijk vijf andere onderduikers hun toevlucht hadden gezocht. Jan en Joke Benjamins, de auteurs van 'Vergeten verzetshelden' constateerden dat er wel vijf verschillende versies circuleerden over de ontdekking van de schuilhut. Ook vlak na de oorlog publiceerde het weekblad De Zwerver over Molenkamp, Bruggema en Oosting een verschillende lezing in een aan ieder gewijd In Memoriam, Bij Harm Molenkamp (De Zwerver, 16 november 1946) was de arrestatie het gevolg van een uitgebreide klopjacht van de Grüne Polizei. Bij Gerard Oosting (De Zwerver, 1 oktober 1948) was het een overhaaste vlucht omdat er Duitsers in de buurt gesignaleerd waren. En bij Bruggema (De Zwerver, 19 juli 1947) werd vermeld dat Harm Molenkamp door Duitsers staande werd gehouden. Hoewel hij vertelde stroper te zijn, kon hij deze bewering niet volhouden, waarna ook Bruggema en Oosting in het Evertsbos werden opgepakt. Na het doorzoeken van de schuilhut waarbij de Duitsers persoonsbewijzen, wapens en distributiebonnen vonden, werd deze in brand gestoken en met handgranaten vernield.
Het onderduikershol zoals dat er in de oorlog uitzag. Duidelijk te zien is het klapraam dat boven de deur gemaakt was. Bron: https://www.historischanloo.nl/oorlogsjaren/.
De arrestanten werden naar het huis van Bewaring in Assen gebracht en daarna naar het Scholtenhuis in Groningen getransporteerd. Daar werden ze verhoord. Wat zo’n ‘verhoormethode’ inhield beschreef de Nederlandse SD’er Harm Bouman tijdens zijn naoorlogse gevangenschap in De brede weg:
‘De ondervraging begon normaal. Bij weigering, ontkenning, niet-weten of liegen volgde onvermijdelijk het bewuste ‘pak voor de broek’ met de gummiknuppel. Het overgrote deel, gerust 95%, hield dat pak slaag niet uit. Na de eerste slagen schreeuwden ze reeds, dat ze de waarheid zouden zeggen. Ze beantwoorden alle vragen, ja in hun angst vertelden ze meestal nog veel meer. Hielden ze het pak slaag uit, dan keken de ondervragers elkaar aan, want dan wisten ze dat de met een KEREL te doen hadden. De grovere middelen wer-den dan toegepast. Het pak voor de broek werd met regelmatige tusschenpoozen herhaald, waarbij steeds weer op dezelfde plaats werd geslagen. Een zeer pijnlijke geschiedenis. Verder de donkere cel, de vastkoppeling aan de centrale verwarming, het slaan en stompen met de gummiknuppel in de maag, het ijskoude bad (soms wel een uur lang).'
De brede weg, pg. 212. Geciteerd bij Karskens, A. (2012: 106-107).
Het Scholtenhuis in oorlogstijd
Dat ook deze drie zo’n behandeling ten deel viel lijkt erg waarschijnlijk, te meer daar we in het In Memoriam van Harm Molenkamp lezen dat hij tijdens zijn verhoor als een vorm van omkoping een peer gekregen had, die hij later in zijn cel aan Bruggema gaf, die zelf al niet meer kon eten. Everhard Everts jr., de zoon van de toenmalige eigenaar van het bos bij An-loo, verklaarde in een interview in 1990, dat hij net als Bruggema opgesloten zat op de zolder van het Scholtenhuis. Toen de Duitsers tegen hem zeiden dat Bruggema na een zwaar verhoor alles bekend had en dat het hem vrij stond alles te vertellen wat hij wist, bleef Everts jr. op hem vertrouwen. Het bleek allemaal bluf van de Duitsers.
Het is heel bijzonder dat een afscheidsbrief van Jakob Bruggema bewaard gebleven is.
Lieve Pa & Moe
Zoals U ziet zit ik nu op het Scholtenshuis, waarschijnlijk zal ik wel naar Duitschland gezonden worden, hoe het ook zij, ik weet dat geen haar van mijn hoofd zal vallen zonder Gods wil. Tegen Duitschland heb ik niets gedaan, dat heb ik u wel gezegd en verder meende ik zo te moeten handelen in het belang van Gods zaak en ons Vaderland.
Indien het Gods wil is dat we elkaar hier beneden niet weerzien, weet dan dat ik niet bang ben te sterven, wel trekt het leven ons sterk, doch dat zal ook goedkomen gelijk tot alles is goed gekomen.
Verder weet ik dat we elkaar boven zullen weerzien. Ik heb geen wenschen verder.
Hetgeen ik oom & Tante vroeg te zenden zal wel te laat komen.
Wil allen van mij groeten. Pa & Moe mijn beste groeten
uw eengen zoon
Jakob.
(Vergeten Verzetshelden, pg. 47; met toestemming van de auteurs).
Het In Memoriam dat zijn vriend en medeverzetsstrijder Hielke Antonides in de Kroniek van de week: Trouw-bulletin (26 april 1945) over Bruggema schreef, sluit aan bij wat Jakob zijn ouders wilde vertellen: ‘Maar ik twijfel er niet aan, dat hij veel gedacht heeft aan zijn ouders, die eenzaam zouden achterblijven als hij stierf. De gedachte daaraan was ongetwijfeld de scherpste zijde van den naderenden dood. Moge God hen troosten, ook door het meeleven van hun vele vrienden.’
De gefusilleerden van 12 oktober 1944.
De executie
Op basis van naoorlogse getuigenissen van zowel kampgevangenen als leden van het vuurpeloton is het mogelijk geweest een beschrijving van de executie van de zeventien slachtoffers te reconstrueren.
In de vroege ochtend van 11 oktober 1944 kreeg de 37-jarige Wilhelm Stöwsand, Sturm-scharführer en tot half september 1944 leider der Sicherheitspolizei (Sipo) te Breda, van Obersturmführer Josef Anders in het Scholtenhuis de opdracht om zeventien gevangenen naar Westerbork te brengen. Voor het welslagen van de onderneming, voegde Anders hem toe, droeg Stöwsand de volle verantwoordelijkheid. De volgende dag om 05.30 uur ging deze SD’er naar de zolder waar de zeventien opgesloten zaten. Deze taak had hij ook op zich genomen bij de executie van 25 september 1944, waarbij Kriegsman en Dijksterhuis en tien andere verzetsstrijders werden gefusilleerd. Hij las hun namen voor waarna de gevangenen naar beneden werden geleid en in gereedstaande vrachtwagens geduwd. Hijzelf nam met Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt, de leider van het executiepeloton, in de an-dere vrachtwagen plaats. Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam en zijn collega’s Johan Stulze, Thoma en Julius Nachbauer en een aantal medewerkers van de SD als Ernst Paul Jendgens en een zekere Backler stapten eveneens in.
Na aankomst in Westerbork werden Stöwsand en Schmidt door kampcommandant Albert Konrad Gemmeker begroet waarna deze de executieplaats vlak achter het crematorium aangewezen en ook de executie zou hebben bijgewoond.
Het afgebroken crematorium van voormalig kamp Westerbork.
De mannen werden in twee groepen verdeeld en naar de fusilladeplaats gebracht. Daarop werden ze in een rij opgesteld waartegenover het executiepeloton, dat bestond uit leden van de Ordnungspolizei en Begleitkommando van SD’ers, zich op korte afstand opstelde. De verzetsstrijders werden met karabijnschoten gedood, waarna ze met een pistool een genadeschot kregen. Hierna werd de tweede groep mannen op dezelfde wijze en door dezelfde personen gefusilleerd. Het is niet bekend of Jakob Bruggema tot de eerste of tweede groep gefusilleerden behoorde. Na afloop trakteerde Stöwsand de leden van het executiepeloton op een glas jenever.
De Duits Joodse gevangene Hans Bial (1911-1954) hoorde op 12 oktober de schoten van het executiepeloton in het kamp. In zijn dagboek Briefe an Hetty noteerde hij: ‘Früh darf wieder mal niemand das Lager verlassen. Wir ahnen alle, was kommen wird – in Analogie zu dem neulich Geschehenen. Tatsächlich um 7.15 ertönen Schüsse – nicht einmal alle auf einmal. Gleichzeitig marschiert ein Zug Grenzschutz singend durchs Lager. Man darf wirklich keine Nerven haben, sonst könnte man Schreikrämpfe, Haserei oder etwas derartiges bekommen. Es sollen wieder 17 Opfer sein. Und es ist kein Ende zu sehen.’
De crematie
Na de executie werden, aldus Stöwsand, de ringen, papieren en andere waardevolle voorwerpen door iemand van de SD verzameld en aan hem overgedragen. Hij deed de eigendommen van de gevangenen in een envelop en stelde die Anders ter hand, waarna hij ze op diens bevel aan Untersturmführer dr. Ernst Knorr (1899-1945) van de SD moest afgeven.
Het bevrijdingsportret over Manus Pront geeft een andere lezing. Pront en medegevangene Selfried Fuchs zouden de opdracht hebben gekregen de lichamen van de gefusilleerden één voor één in het crematorium van kamp Westerbork te cremeren. Zij zouden veel persoonlijke bezittingen verzameld en in een doos in het bos begraven hebben. Op de achterkant van de deurpost van het crematorium, een plek waar het niemand opviel, hebben ze elke keer de datum en het aantal mensen dat ze moesten verbranden ingekrast, waardoor alle mannen na de bevrijding geïdentificeerd konden worden. De as van Bruggema en kompanen werd uitgestrooid ten westen van het executieterrein en vlak achter het crematorium op de plek die op de afbeelding staat aangegeven met het cijfer 12.
De vader van Jakob Bruggema hoorde pas van de dood van zijn zoon toen hij bij het Scholtenhuis schone kleren kwam brengen.
Naoorlogs eerbetoon
Op 13 april 1945 werd Veendam bevrijd en een deel van de inwoners, de meesten dronken, probeerde de achtergelaten Duitse voorraden in de fabriek ‘De Vrijheid’, de Hertenkamp-school, een loods bij het station en het Duitse kamp (een voormalig radarpeilstation van de Duitse luchtmacht) te plunderen. Hoewel de manschappen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (N.B.S.) daadkrachtig optraden – er moest zelfs uit zelfbescherming worden geschoten – konden zij niet verhinderen dat er heel veel geroofd, vernield en verwoest werd. In een poging de orde te herstellen hield Ottevanger, in zijn functie van plaatselijk commandant van de N.B.S., een radiotoespraak waarin hij de gebeurtenissen hekelde. De regionale krant De Noord-Ooster achtte het noodzakelijk deze op 26 april ook te publiceren. Ottevanger wilde nog een tweede punt bespreken: de positie van de N.B.S.. Hij begon met een korte terugblik: 'Veel is er in de bezettingstijd hier in Veendam in 't geheim georganiseerd. Mannen die hun plicht verstonden hadden de taak op zich genomen om bij de omslag en ook toen reeds, tijdens de bezetting, het vaderland in alles te dienen. Dat vraagt offers! Ook in Veendam zijn de helden gevallen: Swart, Stolper, Sneeuw, Bruggema, Casemier [bedoeld wordt J. Kazemier] en Pinkster. Te zijner tijd zullen we hen op waardige wijze gedenken.’ Door hun dood raakte het verzet in Veendam gedesorganiseerd. En tot overmaat van ramp kwamen de beloofde wapens niet, waardoor het organisatieplan van de OD in duigen viel en moest men handelen naar gelang de omstandigheden. En daarbij werden fouten gemaakt. Ja, aldus Ottevanger, er hadden na de bevrijding mensen met een oranje band om de arm gelopen, die door hun houding tijdens de oorlog het niet verdienden zich daarmee te sieren. En ja, er is te veel gezwaaid en gedreigd met revolvers. En ja, wij hadden vroegere verzetsmensen meer moeten inschakelen. Daarvoor bood hij zijn verontschuldigingen aan. De Veendammers verzocht hij tenslotte geen nepnieuws rond te strooien over gewapende groepen NSB’ers en Duitsers, tegenover landverraders geen eigen rechter te spelen en vooral te helpen met de wederopbouw.
Een medewerker van De Vrije Nederlander, die zich verschool achter het pseudoniem ‘Oom Max’, uitte zich vier dagen na de bevrijding in zijn artikel ‘Nederlanders, let op Uw Saeck’ uiterst kritisch over de houding van sommige politiemensen, burgemeesters, drukkers en zakenlieden die de Duitse maatregelen slaafs hebben opgevolgd, nu nog steeds werkzaam zijn en waartegen niemand protesteert. En weer wordt er verwezen naar de, in dit geval 21 verzetsstrijders die hun leven hebben verloren. Jakob Bruggema wordt aangehaald in de tirade over de burgemeesters: ‘Ik schaam mij over burgemeesters, die aan de bevolking briefjes hebben gestuurd met de opdracht om voor de Duitsers te werken. EN ALS JE NIET GAAT DAN GEEF IK JE ADRES DOOR AAN DE DUITSE INSTANTIES. Gij, die mede verantwoordelijk zijt voor het feit dat zulke burgemeesters nog ‘aan’ zijn, hoort Gij Bruggema niet, en Hoving, Veninga, Lubbers, de Haan, Sneeuw, Stolper en honderden meer, hoort Gij ze niet klagen: ‘zijn wij daarvoor gesneuveld, neen vermoord’?’
Veendam telde na de bevrijding zestien gevallenen die als gevolg van oorlogsgeweld het leven hadden gelaten. Op 27 juni 1945 stuurde het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam een brief aan de nabestaanden van zes gefusilleerde ver-zetsstrijders: Jakob Bruggema, Eduard Eugen Stolper, Anton Gerrit Swart, Pieter Sneeuw, Jurjen Geert Pinkster (1913-1945) en Jochem Kazemier (1913-1945). Het College had het plan de nagedachtenis van hun geliefden te eren door een straat naar hem te vernoemen Alle families gaven hun toestemming en op 10 juli werd dit voornemen bekrachtigd. De Nieuwe Laan heet nu Jakob Bruggemalaan.
Drie jaar later op 13 oktober 1948 werd in het Julianapark in Veendam een monument onthuld van architect ir. Marius Frans Duintjer. Het is een kruisvormige obelisk, bekroond door gebeeldhouwde vlammen, met in het midden een plaquette waarop de namen van gesneuvelde Nederlandse militairen en gefusilleerde verzetsstrijders staan vermeld.
Op vrijdag 26 oktober 1945 stond in de Provinciale Drentsche en Asser courant het bericht dat de provincie Groningen een week later zijn verzetsmannen wilde herdenken. Voor het eerst konden de lezers de namen van alle 36 gefusilleerden van september en oktober 1944 lezen. Het voormalige illegale dagblad Trouw bracht op Allerzielen een speciaal rouwnummer uit, waarin de foto’s van de gefusilleerden stonden afgedrukt. De opbrengst kwam ten goede aan de bekostiging van dat gedenkteken en abonnees werden opgeroepen daarvoor geld te schenken.
Trouw, 1 november 1945
In de ochtend van 2 november 1945 begaf een grote zwijgende menigte zich naar het Provinciehuis in Groningen. In de hal stond een zwarte urn, symbool voor de stoffelijke resten van de 45 slachtoffers van het nazigeweld, opgesteld te midden van een zee van bloemen. Om twaalf uur begon de rouwdienst in de Martinikerk op de Grote Markt. Na Ases Tod van de Noorse componist Edvard Grieg volgden toespraken van mr. E.H. Ebels (1889-1970), de Commissaris der Koningin en een medeverzetsstrijder, waarna de dienst met de treurmars uit de derde symfonie van Ludwig von Beethoven besloten werd.
Begraafplaats Esserveld Groningen. Bron: https://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten/.
Vier wagens met bloemen escorteerden de lijkwagen, die vervolgens koers zette naar de begraafplaats Esserveld, waar de urn ten grave gedragen werd. Op 4 mei 1948 werd het oorlogsmonument van de Groningse beeldhouwer Willem Valk (1898-1977) onthuld. Op de zandstenen U-vormige muur in vak S staan de namen van 43 verzetsstrijders (op twee stenen staat geen naam) gebeiteld, Jakob Bruggema is één van hen. Van de herbegrafenis zijn enkele bewegende beelden bewaard gebleven: https://www.filmbankgroningen.nl/archief/av7177/.
De aan Bruggema gewijde naoorlogse In Memoria van Hielke Antonides en Huib Ottevanger zijn al een paar keer in deze biografische schets aangehaald. Wat beide auteurs ook aanstippen is Jakobs kracht die enerzijds in hem zat en die hij anderzijds op anderen uitstraalde.
‘Het is nog geen tijd de beteekenis van zijn leven te meten. Hij heeft vele onderduikers geplaatst en heeft daardoor waarschijnlijk aan verschillenden het leven gered. Hij heeft ook bij velen de levenskracht opgeblazen door hen geestelijk te steunen. Hij heeft een kracht getoond, waarop het Ned. volk trotsch kan zijn, een kracht, die het voor de toekomst noode kan missen.’
(In Memoriam van H. Antonides)
‘Jaap's vertrouwen was op de Here en deze heeft hem niet beschaamd. Van de bloedige fusilladeplaats van Westerbork is zijn ziel opgestegen tot God en ook hem zijn de woorden gezegd: .. Kom in gij gezegende des Heren, over weinig zijt ge getrouw geweest, over veel zal ik u zetten, gaat in, in de vreugde uws Heren. God sterke zijn bedroefde ouders en geve hun kracht ook dit te dragen -ofschoon ze niets overhielden - drie kinderen dood. -Ook hierin zal de Here - Hij kan dit alleen --het voorzien.’
(In Memoriam van H. Ottevanger)
Een verzetskameraad memoreerde hem met de volgende woorden: ‘Hij was een harde werker. Geen taak was hem te zwaar, geen tocht te ver. Hij beoefende het ondergrondse werk als een sport, zich wel terdege rekenschap gevende van de grote gevaren aan het werk verbonden.’
In december 1945 herdacht de redactie van het Bouwkundig Weekblad Architectura in het eerste naoorlogse nummer van jaargang 1945 de architecten die in de oorlog gefusilleerd of in concentratiekampen omgekomen waren. Daaronder volgde de lijst met overledenen uit de periode van 15 juni 1941 tot heden (dec. ’45).
Door het archeologisch onderzoek van de vereniging Historisch Anloo werd duidelijk wat de geschiedenis van de plek rond de voormalige Blokhut K 18 was. Het verhaal van de fusillade van tien Groningse verzetsstrijders op zondag 8 april 1944 was bekend, er was een monu-ment opgericht met de namen van de tien slachtoffers. Wie de onderduikers waren was minder bekend en dat drie van hen in Westerbork waren geëxecuteerd, was in de vergetel-heid geraakt. Deze omissie is in 2016 hersteld en de namen van Bruggema, Molenkamp en Oosting zijn op de monumentale steen aangebracht.
Bron: https://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten
In mei 2020 publiceerde Peter Bak een artikel over het aantal gefusilleerde medewerkers van de verzetskrant Trouw. Ging men er vlak na de oorlog van uit dat ongeveer 120 personen het slachtoffer geworden waren als gevolg van hun medewerking aan Trouw, Bak kwam na een uitgebreid onderzoek tot een totaal van 194 mannen en 2 vrouwen die hun verzets-werk met hun leven moesten bekopen. Hun namen, inclusief die van Jakob Bruggema, vormden een lange, lange lijst.
Naoorlogse processen
Na de oorlog werden in het kader van de bijzondere rechtspleging in Nederland bijzondere gerechtshoven opgericht om oorlogsmisdadigers en collaborateurs te berechten. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden had drie strafkamers: een Friese, een Groninger en een Drentse Kamer. De zittingen in Groningen werden gehouden in de rechtszaal van de Arrondissementsrechtbank in de Oude Boterstraat. In de jaren 1945 tot en met 1949 verschenen de beulen en collaborateurs van het Scholtenhuis voor hun rechters.
De beide advocaten Redeker en Rademaker moesten zich vanaf maandag 13 en 14 oktober 1947 verantwoorden voor hun daden. In de rechtszaak tegen Redeker was sprake van meerdere pogingen tot verraad, waarvan de eerste al eind 1940 of begin 1941 plaatsvond. Rede-ker was eind 1940 buurtcommandant van de Oranjewijk bij de Ordedienst geworden en in 1941 lid van het nationaalsocialistische Rechtsfront. Bij wie dit bekend was is niet meer te achterhalen, maar vormde wel de bouwstenen voor de dubbelrol die Redeker in de oorlog gespeeld heeft. Tijdens vergaderingen met Hauptsturmführer Hans Ernst Harders (1905-?), Lehnhoff en de beide Groningse advocaten op het Scholtenhuis of bij Rademaker thuis werd toen al gesproken over de pas opgerichte Ordedienst. De arrestatie van de eerste groep officieren van de Ordedienst, vond plaats begin 1941 en voor de schijn werd Redeker ook opgepakt en naar Den Haag vervoerd, waar hij na een dag al weer vrijgelaten werd. De gearresteerde officieren hebben ongeveer acht maanden vastgezeten. Het gevolg was wel dat verschillende officieren en Kriegsman in het bijzonder Redeker na deze ‘actie’ negeerden.
Toen de president van de rechtbank jhr. mr. W.W. Feith (1889-1973) voormalige SD’ers (waaronder Lehnhoff), die als getuigen waren opgeroepen, verhoorde, beweerden deze dat Redeker niets met de zaak van de Ordedienst te maken had. Hij zelf gaf echter toe dat hij wel degelijk een brief met vijftien namen aan de Duitsers had doorgegeven, zonder echter de naam OD genoemd te hebben. De brief was er wel de oorzaak van dat de Duitsers de Groningse OD oprolden. Als motief gaf hij op dat hij daardoor hoopte dat hij in krijgsgevangenschap zou worden weggevoerd, wat mr. Feith voor hoogst ongeloofwaardig hield. Ver-schillende getuigen à décharge verklaarden dat Redeker zelfs een illegale verzetsgroep geholpen had en dat hij mensen uit handen van de Duitsers had gered door als contactman van de SD in Groningen op te treden.
In zijn verdediging verklaarde Redeker dat mr. Rademaker de ‘auctor intellectualis’ was, waarop Van der Wijck zich afvroeg hoe een advocaat met enig inzicht in die tijd aan een man als Rademaker, die toen bekend stond als een felle nationaalsocialist, dergelijke mededelingen kon doen. De verhouding tussen Rademaker en Redeker schatte de advocaat-fiscaal in als meester versus knecht. Het Algemeen Handelsblad van 14 oktober 1947 voegde daar als verklaring aan toe dat Redekers advocatenpraktijk verlopen leek nadat hij in 1941 gedemobiliseerd werd en hij van Rademaker zaken kreeg toegeschoven.
Op 19 april 1948 volgde de uitspraak. Redeker werd schuldig bevonden aan dubbel verraad, kopte het Nieuwsblad van het Noorden. Wegens de goede diensten die hij aan goede Nederlanders had bewezen, veroordeelde het hof hem tot twaalf jaar gevangenis met ontzegging van het kiesrecht en een levenslang beroepsverbod. Redeker accepteerde het vonnis en ging niet in cassatie.
In het proces tegen Rademaker op 14 oktober werden vaak dezelfde zaken naar voren gebracht en dezelfde strategieën gehanteerd. Hij was tijdens de oorlog lid van verschillende nationaalsocialistische organisaties en kringpropagandist voor de NSB. Maar er waren, net als bij Redeker, getuigen à décharge die verklaarden dat hij de zoon van een tandarts, die door de Duitsers ter dood veroordeeld was, vrij wist te krijgen. Tegen hem werd twintig jaar geëist met aftrek van voorarrest en ontzegging van de beide kiesrechten. Hoewel de strafeis van de officier van justitie in beide processen gelijk was, bracht hij toch, aldus een journalist in het Nieuwsblad van het Noorden (15 oktober 1947) een nuance aan: ‘Redeker deed ernstige dingen, maar van hem hebben we alles gezien, wat hij heeft gedaan. Maar wat deze verdachte [Rademaker] ten laste gelegd is, is misschien nog niet het tiende deel van wat hij heeft gedaan.’ Hij werd in februari 1948 tot achttien jaar veroordeeld, zes jaar meer dan Redeker.
Ook leden van het executiepeloton moesten na de oorlog verantwoording afleggen voor hun misdaden. Wegens arrestatie van Joden en mishandelingen van onder meer Joodse gevangenen werd Stöwsand na een eis van acht jaar door het Bijzonder Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot vijf jaar en op 16 juni 1949 naar Duitsland uitgezet. Daar-door was het voor de Noord-Nederlandse justitie waarschijnlijk onmogelijk om hem ook nog ter verantwoording op te roepen. En daar was wel alle reden toe geweest. Zo gaf hij als leider van het executiepeloton op 8 april 1945 in Oosterduinen (gemeente Norg) het bevel om te vuren, waarbij de negenentwintigjarige Wildervanker Jan Kamminga en zeven andere verzetslieden de dood vonden. Oberscharführer Ernst Paul Jendgens kwam pas op 6 februari 1950 voor de rechter waar hij zich moest zich verantwoorden voor de moorden in de nacht van 31 maart op 1 april 1945 en de fusillade in Anloo een week later. In het kader van een zogenaamde Silbertanne-actie op 13 november 1943 vermoordde hij de vijfenvijftig-jarige Cornelis Bellinga. Na een aanslag op NSB’er en SD-informant Pier Nobach, waarbij diens zoon abusievelijk werd doodgeschoten, werd een lijst opgemaakt waarop ook deze kruidenier en verzetsman uit Niekerk (Groningen) stond. Omdat hij weigerde mee te gaan met de SD schoot Jendgens hem in zijn slaapkamer dood. Net als vele andere beschuldigde Duitsers schoof hij de schuld op een ander, maar werd na een eis van achttien jaar tot twaalf jaar veroordeeld. Op 25 mei 1957 werd hij uitgezet, vermoedelijk naar West-Duitsland. Joseph Adam, afkomstig uit Kenzingen in Baden-Württemberg, verklaarde tijdens zijn detentie in de Groningse strafgevangenis dat hij sinds 20 september 1943 in Groningen actief was en twee keer (25 september en 12 oktober 1944) deel uitmaakte van een executiepeloton. Tot welke straf hij werd veroordeeld is niet bekend.
Voor het leiden van diverse executiepelotons in Westerbork kreeg de zesenveertigjarige Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt in 1949 een eis van tien jaar te horen, die werd omgezet in zeven jaar hechtenis, omdat hij in opdracht handelde van majoor Heinrich Waschke, de leider van de Ordnungspolizei in het noorden. Schmidt was niet alleen betrokken bij de executies in Westerbork van 12 en 28 oktober 1944, waarbij respectievelijk zeventien en zeven mensen werden gefusilleerd. Op 8 december 1944 leidde hij de executie bij Marum waarbij Ruud Geert Torenbeek, Bernardus ter Horst, Albert van de Grijspaarde, Jan Jensema en Jelle Hempenius de dood vonden. Bij zijn verdediging vertelde hij de rechter dat hij er niet aan twijfelde dat deze mensen op een wettige wijze waren veroordeeld. Als nasleep van de arrestaties van Adriaan Veen (1921-1944), Miente Viersen (1910-1944) en Derk ter Veld (1920-1944) op 20 oktober 1944 was Schmidt betrokken bij de moordpartij in het gehucht De Haspel, waarbij drie mannen, onder wie de zestienjarige Ritse Vos werden doodgeschoten. Een vierde slachtoffer, J.F. Boschker kon ontsnappen en getuigde voor de rechtbank dat Schmidt wel degelijk had geschoten, maar weer volgde een ontkenning. En tenslotte was hij ook aanwezig bij de executie in Norg op 8 april 1945. Schmidt ontkende het vuurbevel te hebben gegeven, in zijn herinnering was hij slechts belast met de bewaking van de arrestanten en de afzetting van het terrein. De Nederlandse SD’er Klaas Carel Faber (1922-2012), lid van het vuurpeloton, verklaarde echter, dat Schmidt zelf had geschoten, wat door hem zoals gebruikelijk werd ontkend.
Lehnhoff was van oorsprong politieman, die in maart 1941 vanuit zijn eerste standplaats Den Haag overkwam naar Groningen. Hij werd er Referatleiter van de afdeling rechts georiënteerd verzet, vandaar dat de OD zijn speciale belangstelling had. Daarnaast was hij betrokken bij een aantal Silbertanne-moorden en gaf hij opdracht tot moordpartijen in Anloo en Bakkeveen (8 resp. 10 april 1944). Tegen het eind van de oorlog, op 15 april 45 vluchtte Lehnhoff met andere SD’ers uit het Scholtenhuis naar Schiermonnikoog, waar hij op 31 mei 1945 bij de Canadezen zijn wapens inleverde en geïnterneerd werd. Op 11 juni werd hij via Zoutkamp naar Groningen gebracht.
Voor het proces tegen Lehnhoff had de rechtbank twee dagen, 16 en 17 mei 1949, uitgetrokken. De tenlastelegging was een lange lijst met tientallen moorden, opdrachten tot executies en het toebrengen van zware, wrede mishandelingen. 75 Getuigen werden gehoord en ver-telden het hof over de 28 verzetsmensen die Lehnhoff eigenhandig zou hebben vermoord of opdracht daartoe hebben gegeven. Tientallen verzetsstrijders werden op beestachtige wijze in het Scholtenhuis mishandeld. Een van zijn martelmethoden was de zogenaamde V1, waarbij hij met een gummiknuppel een geboeide gevangene in de maagstreek stootte.
Tijdens zijn proces vertelde Lehnhoff dat hij nooit op eigen initiatief gehandeld had, maar altijd de bevelen van zijn chef Bernard Georg Haase (1910-1968), hoofd van de Aussen-dienststelle van de Sicherheitspolizei en de SD in Groningen, had uitgevoerd. Maar meerdere getuigen en ook SD’ers verklaarden echter dat Lehnhoff bewust zijn meerdere buiten zijn acties gehouden had, zodat hij zelf op de achtergrond de touwtjes in handen kon houden. Advocaat-fiscaal Baron van Tuyll van Serooskerken betitelde Lehnhoff als de ‘personificatie van de Duitse terreur in het Noorden’. En hij vervolgde: ‘Wij kunnen in Lehnhoff niet een werktuig zien van een misdadig regiem. Integendeel, het regiem was mogelijk, omdat er Lehnhoffs waren die het steunden’. Het vonnis van het gerechtshof luidde: doodstraf.
Lehnhoff ging tegen het vonnis in beroep. Hij achtte het een volkenrechtelijke dwaling dat hij buiten Duitsland door een vreemde mogendheid was veroordeeld. Op 16 januari diende zijn cassatie. Op 20 maart volgde de uitspraak, hij kreeg wederom de doodstraf. Op 25 juli 1950 wees koningin Juliana Lehnhoffs gratieverzoek af en twee dagen later werd hij om kwart over vier in de ochtend gefusilleerd. Hij werd begraven op de R.K.-begraafplaats aan de Herenweg (Groningen).