Hendrik Ridder

Hendrik Ridder, zoon van Geert Ridder en Martje Ridder-Vegter, was een man met een groot rechtvaardigheidsgevoel. Nadat Duitsland in mei 1940 Nederland was binnengevallen had hij al snel in de gaten dat vrijheid en recht in de knel zouden komen. Vanuit zijn christelijke levensovertuiging vond hij dat er actie genomen moest worden tegen de bezetter en al in 1940 was hij bereid in verzet te komen.

Hendrik Ridder

Voornaam
Hendrik
Achternaam
Ridder
Geboortedatum
04 februari 1918
Geboorteplaats
Thesinge
Sterfdatum
28 oktober 1944
Sterfplaats
kamp Westerbork

Hendrik was het vijfde kind van Geert en Martje Ridder, die twaalf kinderen zouden krijgen. Drie overleden er al jong. Geert en Martje waren dagloners, het gezin woonde in een klein huis in Thesinge (Groningen). In dat huis, inmiddels verbouwd, woont Renger de Vries, zoon van de jongste zus van Hendrik. Renger vertelt dat hij zich herinnert dat tijdens verjaardagen van ooms en tantes altijd gesproken werd over Hendrik. “Wat ik mij herinner is dat ze het niet alleen over Hendrik hadden, maar ook dat ze in de oorlog geen idee hadden van dat wat Hendrik deed.” Hendrik wordt in verhalen over hem beschreven als ‘prettig in de omgang, open en levenslustig’.

Familie Ridder, 1943. Hendrik staat rechts boven

Ook een nicht van Hendrik, Martje Dijkema, een in de oorlog geboren dochter van een andere zus van Hendrik, heeft via haar familie veel meegekregen over haar oom: “Hendrik speelde de verhalen die zijn onderwijzer op school vertelde, vooral de Bijbelse- en de geschiedenisverhalen, met zijn vriendjes op straat na.” Hij las veel, ook het boek waar op school al uit voorgelezen was: ‘De held van Spionkop’, dat het verhaal vertelt over een veldslag in de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) tussen Nederlandstalige boeren en het Britse leger in wat nu Zuid-Afrika is. De Boeren hadden in Nederland destijds veel sympathie en wonnen de slag om Spionkop. Uit dit verhaal komt ook de term ‘Zegepraal’: aan het eind van het boek roept een andere held die stervende is: “Vrijheid, recht en zegepraal.” Hendrik riep vaak als hij ergens vertrok, als afscheidsgroet: “De zegepraal” en ook één van zijn schuilnamen was ‘De zegepraal’. Begrippen als ‘Recht en vrijheid’ zaten er dus al jong in bij Hendrik.

Klassefoto. Hendrik is op de voorste rij, 5e van links

Zo belandde Hendrik in het gewapend verzet. Het betekende ook dat Hendrik in de illegaliteit verdween: hij moest een verborgen leven leiden, verfde zijn rossig haar soms zwart en liet het dan weer rood worden, verkleedde zich soms onderweg, was ongeregeld

Toen Hendrik ouder was bleek hij een mooie zangstem te hebben, bariton, en zong hij in het plaatselijke koor. Ook leerde hij mondharmonica spelen, een muziekinstrument dat in die tijd veel door jonge mensen bespeeld werd.

Zangvereniging Thesinge. Hendrik staat rechtsboven

Hendrik werd slagersknecht bij slager Dijkstra in Groningen en was net tweeëntwintig toen Duitsland Nederland binnenviel. Die gebeurtenis moet met zijn gevoel voor rechtvaardigheid in botsing zijn gekomen. Toen steeds duidelijker werd dat recht en vrijheid door de bezetter met voeten werd getreden kwam hij in verzet. Daarin speelde zijn geloof een belangrijke rol: het ’christendom van de daad’ was voor hem uitgangspunt. Dit begrip, dat teruggaat op één van de delen van de bijbel (brief van Jacobus) stelt dat het christendom alleen met de mond belijden niet voldoende is; dat hulp geven aan wie hulp nodig heeft moet. Ook zal het in sommige protestantse kerkgenootschappen bestaande idee dat een overheid die Gods wetten overtreedt niet gehoorzaamd hoeft te worden een rol hebben gespeeld bij de keuzes van Hendrik.
Via gereformeerde jeugdverenigingen werden jonge mensen bij het verzet betrokken en Hendrik was één van hen. Het begon waarschijnlijk met de verspreiding van het verzetsblad Trouw.

Maar al gauw ging zijn betrokkenheid verder: rond kerst 1942 werd in Groningen een afdeling van de L.O. (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers) opgericht. Doel was Joden en mensen die niet in Duitsland wilden gaan werken aan een onderduikadres te helpen en hen van voedselbonnen te voorzien. Hendrik sloot zich hierbij aan en werd later rayonleider van de L.O. in het Westerkwartier. Maar bonkaarten, in de oorlog nodig om eten te kunnen kopen, voor onderduikers regelen was niet gemakkelijk: die moesten achterovergedrukt worden door ambtenaren of door overvallen op de kantoren worden veroverd.

Zo belandde Hendrik in het gewapend verzet. Het betekende ook dat Hendrik in de illegaliteit verdween: hij moest een verborgen leven leiden, verfde zijn rossig haar soms zwart en liet het dan weer rood worden, verkleedde zich soms onderweg, was ongeregeld bij familie bij wie hij zomaar kon opduiken. Hij nam meerdere schuilnamen aan: Henk de Vries, Gerrit Bos, Dick en het al genoemde Zegepraal. Met die familie sprak hij niet over zijn verzet, ze wisten niet waar hij mee bezig was.
Martje Dijkema: “Hij zwierf tussen Thesinge en Garmerwolde, zat plotseling achter in de kerk, wat ze merkten door zijn zangstem, leek niet te komen voor het maken van een familiefoto in 1943 in de stad, maar kwam op het laatste moment toch bij de fotograaf binnen om daarna meteen weer te verdwijnen en was onverwacht op de verjaardag van mijn opa, op 1 januari 1944.”

Hendrik vergaderde met andere leiders van de L.O. in het huis op Turftorenstraat 7 in Groningen.
Bij de overvallen van bonkaartkantoren waren wapens nodig en zo ontstond het gewapende verzet. Hendrik was verantwoordelijk voor de acties in het Westerkwartier. Het verzet ging in die tijd ook over tot sabotage en liquidatie van verraders, mensen bijvoorbeeld die aan de Duitsers vertelden wie waar ondergedoken zat. In april 1943 kregen alle Nederlandse oud-militairen te horen dat ze weer in krijgsgevangenschap moesten. Dit leidde tot veel protesten en uiteindelijk tot een staking die zich over het hele land verspreidde. Het harde optreden van de Duitsers daarna zorgde weer voor meer aanmeldingen bij het verzet, wat de behoefte aan bonkaarten en duikadressen weer vergrootte.
Hendrik kreeg in augustus 1943 de leiding over het gewapend verzet in de provincie Groningen dat in feite uit meerdere losse groepen bestond, maar het optreden van de bezetter was genadeloos: veel verzetsmensen werden gearresteerd en Hendrik moest tijdelijk onderduiken. Het verzet was op dat moment een wrak.

In de zomer van 1944 werd de K.P. (knokploeg) Groningen gevormd en Hendrik kreeg de opdracht om de organisatie nieuw op te zetten. Hendrik werd omschreven als jong, moedig en begaafd met een goed organisatievermogen en werd door zijn medeverzetsstrijders algemeen gewaardeerd.
Al snel waren er zeven groepen met elk twintig tot dertig mensen. In deze nieuwe organisatie was de verloofde van Hendrik, Willy Staal, zijn secretaresse. Zij had in elk geval vanaf 1942 koeriersdiensten voor het verzet verricht en het verzetsblad Trouw helpen verspreiden. Willy overleefde de oorlog en trouwde in september 1945 met een andere verzetsman, Jan Barkmeijer. Hendrik werd ook nog rayonverzorger van het N.S.F., het Nationaal Steunfonds, dat voor de verdeling van buitgemaakte bonkaarten en onderduikadressen zorgdroeg.

De groepen onder leiding van Hendrik hadden als opdracht het organiseren van sabotage waarvoor meerdere plannen gemaakt werden: het laten zinken van schepen in het Eemskanaal, het blokkeren van de spoorlijn Groningen - Nieuweschans, een aanval op het politiebureau om gevangen verzetsmensen te bevrijden. Daarnaast moest er steun komen voor de spoorwegmensen die ondergedoken zaten en geen salaris meer kregen. Veel mislukte: de bewaking was te sterk, verzetsmensen werden (toevallig) gearresteerd, het snel opruimen van de schade.

In oktober 1944 werd er in het hele land een poging gedaan tot het bundelen van alle verzet in een nieuwe organisatie: de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (N.B.S.), meestal afgekort tot B.S.
In Groningen kwamen vertegenwoordigers van diverse organisaties bijeen op 18 oktober op het adres Parkweg 111 in Groningen; Hendrik was er namens de K.P. Verraad leidde tot arrestatie van meerdere mensen onder wie Hendrik, Fré Legger en Iman Jacob v.d. Bosch. Ze werden opgesloten in het Scholtenhuis, hoofdkwartier van de S.D.

Het Scholtenhuis in Groningen

Door deze arrestatie werd het verzet in Groningen a.h.w. onthoofd. Bijna alle contacten liepen via deze mannen, en het verzet is deze klap eigenlijk niet meer te boven gekomen. Hendrik is in het Scholtenhuis vier dagen met veel geweld verhoord: zo werd hij vier uur achtereen met verzwaarde gummiknuppels bewerkt. Een medegevangene herkende hem niet toen hij, kapot en onder het bloed, naar de zolder waar de gevangenen zaten werd gebracht.
Hendrik had al veel eerder gezegd dat als hij verhoord zou worden hij alleen maar zou zingen. Of hij dat ook gedaan heeft weten we niet. Wel dat hij volhield en de S.D.’ers geen informatie gaf, waardoor veel levens gespaard werden.

Tien dagen na zijn arrestatie is hij naar het Kamp Westerbork gebracht waar hij met zes andere verzetsmensen bij het crematorium is doodgeschoten door een vuurpeloton dat bestond uit Nederlanders en Duitsers. De doden werden verbrand in het crematorium. Na de oorlog zijn de resten opgegraven en begraven op de begraafplaats Esserveld. Daar herinnert een monument aan hen die vielen: op een muur staan de namen van 43 mensen die vermoord werden in de oorlog; de naam van Hendrik Ridder is er één van.

Monument begraafplaats Esserheem

Hendrik werd na de oorlog postuum geëerd met het verzetsherdenkingskruis dat nog steeds in de familie is. Ook werd er in Groningen een straat naar hem genoemd (in Oosterhogebrug) en in Thesinge kwam het Hendrik Ridderplein.

Op de hoek van de Kerkstraat en de Kapelstraat in Thesinge, door de inwoners ‘Smidshörn’ genoemd, werd op 4 mei 2008 door Grietje, een jongere zus van Hendrik, een monument onthuld: het stelt een bladzijde uit een kerkelijk liedboek voor, het blad is afgescheurd, zoals het leven van Hendrik werd afgescheurd. Op de bladzijde staat: “Blijf mij nabij.” Bij de onthulling las Renger de Vries een gedicht van P. van Loo voor.

 

Ik kan die ogen niet vergeten
waarmede hij die laatste dag
toen hij de dood reeds heeft geweten
mij in mijn angstig ogen zag
Hij staat er met geboeide handen
en bloedloos is zijn wit gezicht
de striemen op zijn leden branden
maar in zijn ogenglans een licht
Ze hebben hem te hard geslagen
zijn lichaam is een wrede wond
hij heeft het zonder klacht gedragen
een glimlach zweeft er om zijn mond
God zelf heeft hem de kracht gegeven
te dragen dit ondraaglijk leed
hem boven smachten uitgeheven
zodat het hem geen pijn meer deed
Ik kan die ogen niet vergeten
waarmede hij die donkere dag
toen hij zijn einde heeft geweten
mij troostte met zijn stille lach

 

 

De onthulling van het monument in Thesinge

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.