Op 25 september 1944 werden er bij het crematorium van kamp Westerbork twaalf verzetsstrijders doodgeschoten. Hun namen en die van enkele andere tientallen mensen die daar werden vermoord en daarna gecremeerd zijn sinds 2018 te lezen op de bij deze executieplaats geplaatste gedenkzuilen. Claas Rooda is een van die gefusilleerde verzetsstrijders. Ad van der Logt schreef een uitgebreid verzetsportret over hem.
Claas Rooda
- Voornaam
- Claas Joseph
- Achternaam
- Rooda
- Geboortedatum
- 05 juli 1910
- Geboorteplaats
- Groningen
- Sterfdatum
- 24 september 1944
- Sterfplaats
- kamp Westerbork
Claas Rooda groeide op als enig kind van Daniel Rooda (*Groningen, 3 mei 1883 – †Groningen, 1 april 1957) en Anna Hendrika Schut (*Groningen, 28 december 1884 – †Groningen, 18 februari 1943). Hendrik Schut (*Groningen, 30 januari 1854 – †Groningen, 7 mei 1938), de vader van Anna, en diens vader Albert Schut (*Groningen, 3 juli 1829 - ??) waren drukkers van beroep; sinds 1883 hadden ze eigen drukkerij annex boekhandel in de Nieuwe Ebbingestraat 36. Daniel was met de dochter van de eigenaar getrouwd en ook werkzaam in dit bedrijf, waar zijn zoon Claas in de jaren dertig als typograaf en boekdrukker ook zou gaan werken en later, wellicht in de oorlog, directeur zou worden. Groningers konden hier niet alleen terecht voor hun drukwerk en kantoorbenodigdheden, maar voor kaartjes voor toneelvoorstellingen in de plaatselijke schouwburg. Uit advertenties in de plaatselijke dagbladen blijkt dat de drukkerij/ boekhandel in de jaren dertig veel contacten had met linkse organisaties en ook bij de voorverkoop van kaartjes voor hun manifestaties was betrokken.
Nieuwsblad van het Noorden, 10 september 1937
Over zijn jeugd is niet veel bekend. Deels is dat te wijten aan het feit dat zijn weduwe weinig mededeelzaam was over haar overleden man, zij hertrouwde in 1957. Anderzijds heeft het te maken met de naoorlogse mentaliteit van ‘schouders eronder’ en bouwen aan een nieuwe toekomst, zoals zijn kleinzoon vertelde.
Op 8 juni 1934 stond in het Nieuwsblad van het Noorden de aankondiging van de ondertrouw van C. Rooda met mej. Clara Gezina Warners. De huwelijksvoltrekking vond plaats op 7 juli in Hilversum, de woonplaats van de bruid.
Trouwfoto Claas Rooda en Clara Warners, 1934. Bron: familiearchief Rooda
Bij de huwelijksinwijding in de Doopsgezinde kerk ging ds. O.L. van der Veen voor in de dienst. Clara was een geboren Groningse (*26 september 1911) en op de huwelijksdatum 22 jaar oud. Zij was de dochter van Hendrik Warners (fabrikant) en Alberdiena Johanna Martens. De ouders van bruid en bruidegom verklaarden volgens de huwelijksakte geen bezwaar te hebben tegen dit huwelijk van hun zoon, resp. dochter. Hendrik Schut was bij de huwelijksvoltrekking van zijn kleinzoon als getuige voor de bruidegom aanwezig. Het paar vestigde zich in Groningen op Nassauplein 11 en kreeg twee kinderen: Daniel Hendrik (Niels, *8 mei 1935) en Hendrik Claas (Eddy, *20 november 1939). Bij de geboorte van Eddy woonde de familie Rooda op de Petrus Campersingel 145a.
Opleiding en werk
Claas Rooda werd in 1922 samen met 43 andere jongens en 22 meisjes toegelaten tot de eerste klas van de vijfjarige Rijks Hogere Burgerschool aan het Kamerlingheplein, op de hoek van de Grote Kruisstraat en de Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat, in Groningen, aldus een bericht in het Nieuwsblad van het Noorden van 15 juli 1922.
De eindexamenklas van 1929 met enkele leraren van de Rijks H.B.S. Kamerlingheplein, Groningen. Claas Rooda staat op de achterste rij, vlak voor de rechter deurpost. Bron: https://www.beeldbankgroningen.nl/
Zeven jaar later, op 14 juli 1929, was hij een van de 28 leerlingen die voor het eindexamen slaagde; zeven kandidaten werden afgewezen. Waarom hij twee keer is blijven zitten is niet meer te achterhalen; de krant noteerde alleen het aantal anonieme gezakten per jaar. In hetzelfde jaar werd ook een foto van het docentencorps gemaakt, van de 21 leraren (onder wie drie leraressen) waren er zeven gepromoveerd.
School voor de Grafische vakken dateert uit ong. 1930. Bron: https://hetutrechtsarchief.nl/.
Na de middelbare school moest Rooda zijn dienstplicht vervullen. Hij werd als sergeant ingedeeld bij het 12e regiment infanterie. Op 27 mei 1930 slaagde hij voor het examen ‘vaandrig’, zeven maanden later volgde zijn benoeming tot tweede-luitenant bij het reserve-personeel van de landmacht. Beëdiging vond plaats op 24 januari 1931. Vier jaar later werd hij bij Koninklijk Besluit benoemd tot eerste-luitenant.
Volgens de nabestaanden volgde Rooda een opleiding tot typograaf in Utrecht. Dat moet dan geweest zijn op de School voor de Grafische Vakken op de Jutphaseweg 3. De school staat thans bekend als het Grafisch Lyceum Utrecht, maar heeft nu als hoofdvestiging Vondellaan 178 in de Domstad. Het vroegere gebouw heeft verschillende functies gehad zoals de Hogere Zeevaartschool, opleidingsschool voor mondhygiënistes en avond-HTS, maar fungeert nu als schoolloft of appartement. Het onderwijs omvatte lessen in het zetten, drukken, tekenen, de behandeling van machinerieën en alles wat verder op het vak betrekking heeft. In hoeverre Rooda bij de drukkerij en boekhandel H. Schut ervaring heeft kunnen opdoen is niet bekend. Waarschijnlijk heeft Rooda in 1934 zijn opleiding voltooid, waardoor zijn huwelijk met mej. C. Warners doorgang kon vinden. In het familiearchief is een foto bewaard gebleven waarin de oudste zoon van Claas Rooda Daniel Hendrik, roepnaam Niels, de eerste steen legt bij de nieuwbouw van de drukkerij annex boekhandel Schut.
In de jaren dertig was Rooda ook buiten de muren van de drukkerij actief. Zo werd hij bij de oprichtingsvergadering van de vereniging van jonge en aanstaande drukkerspatroons benoemd tot lid van het hoofdbestuur, aldus een bericht in Het Vaderland van 14 december 1937. Dat het Rooda voor de wind ging, blijkt wel uit het feit dat hij op 22 mei 1939 een auto met kenteken A22021 van Taco Mansens, adjunct-inspecteur van politie in Groningen, kon kopen. Later, wellicht pas in de oorlog, werd hij directeur van drukkerij Schut Azn.
Op 14 november 1940 behaalde hij na een mondeling examen van vier dagen het diploma ‘Vakbekwaamheid Kantoorboekhandel’. Er namen 60 kandidaten (negen dames) deel, van wie er 51 slaagden. Dat er belang werd gehecht aan dit examen blijkt uit de berichtgeving in de kranten, o.a. Amersfoortsch Dagblad van 20 november 1940: ‘Zowel het departement van Handel, Nijverheid en Scheepvaart als verschillende Kamers van koophandel en Fabrieken hadden afgevaardigden gezonden, terwijl ook uit vakkringen belangstelling voor het verloop van de examens werd getoond’.
Mei 1940
De mobilisatie van Rooda’s lichting (1930) werd bepaald op 28 augustus 1939. Zijn 12e regiment maakte evenals het 1ste en 9de regiment infanterie en het 6de regiment artillerie deel uit van de 3de divisie van het 1ste Legerkorps.
De Nederlandse krijgsmacht had in Noordoost Nederland twee verdedigingslinies opgeworpen in de hoop de opmars van het Duitse leger te vertragen. Omdat in de optiek van de legerleiding de werkelijke strijd geleverd moest worden voor de Vesting Holland, die door de Waterlinie beschermd werd, zou het Noorden niet tot de laatste man verdedigd worden.
De verdedigingslinies in mei 1940 met in het uiterste noorden de O- en de Q-lijn.
Bron: http://www.drentheindeoorlog.nl/?pid=45&Duitse%20inval.
De O-lijn was de meest oostelijke linie en diende om het achterland bij een aanval te waarschuwen. Deze linie bestond uit manschappen, die de grens met hier en daar een paar bunkers met stukken geschut of een mitrailleur bewaakten en had een lengte van 75 km. Rooda was, zoals we later zullen zien bij een grensbewakingsdetachement in deze linie gestationeerd. Vijftien kilometer westelijker lag de Q-lijn, een tweede ongeveer even lange zwakke linie die zich uitstrekte van Termuntenzijldiep (Groningen) naar Coevorden (Drenthe). In totaal beschikte kolonel Jacob Veenbaas, sinds 1938 de Territoriaal Bevelhebber in Friesland, Groningen en Drenthe voor de verdediging van deze drie noordelijke provincies over vijf bataljons met 3000 soldaten, die tegenover zes versterkte bataljons van 12.000 goedgeoefende en -bewapende militairen die in september 1939 de Blitzkrieg tegen Polen hadden meegemaakt.
Kolonel Jacob Veenbaas (1881-1949)
Bron: http://www.biografischportaal.nl/persoon/22111903
Bij hun opmars wilden de Duitsers met een pantsertrein vol kanonnen zo snel mogelijk doorstoten naar de Wonsstelling en Kornwerderzand ten zuiden van Harlingen bij de Afsluitdijk. In hun aanvalsplan was een snelle verovering van het station van Nieuweschans voorzien, zodat de opengedraaide spoorbrug over de Westerwoldse Aa gesloten kon worden en de doorgang van de trein geen hinder zou ondervinden. Bij het Buiskooldiep had de Nederlandse genie de brug opgeblazen, maar na enige uren hadden de Duitse pioniers deze hersteld en kon de trein doorrijden naar de spoorbrug over het Zijlsterdiep (nu Zijlkerdiep), die eveneens onklaar was gemaakt en moeilijk viel te repareren. Omdat het beoogde verrassingseffect zo verdwenen was, keerde de pantsertrein onverrichterzake naar Duitsland terug.
Op 10 mei om 03.55 uur begon de aanval. Achter de pantsertrein aan rukte vanaf vanuit Bunde (Duitsland) en Nieuweschans een aantal eenheden van de 1ste Kavallerie-Division onder leiding van generaal-majoor Kurt Feldt (1887-1970) op. Hij had de opdracht meegekregen dat zijn divisie met de steun van een pantsertrein de provincies Groningen, Friesland en Drenthe moest bezetten met inbegrip van het oostelijk deel van de Afsluitdijk, dat verdedigd werd door de Wonsstelling en de kazematten en bunkers bij Kornwerderzand. Daarnaast had deze divisie de taak om vanuit de haventjes van Makkum en Stavoren voorbereidingen te treffen voor landingsoperaties in Noord-Holland.
Vooral de Radfahrerabteilung 1, een wielrijderseenheid, die versterkt was met pantserafweergeschut en pioniers, speelde een belangrijke rol bij deze aanval. Bij het gehucht Ganzedijk (gem. Oldambt) wordt het 3de eskadron tegengehouden door Nederlands mitrailleur- vuur van een grensbewakingsdetachement, dat aangevoerd wordt door eerste-luitenant Rooda. Bij het gevecht sneuvelt een Duitser, aan Nederlandse zijde vallen zeven gewonden. Oberleutnant Naujoks (*1908 - ??) moet zijn hele eskadron van 200 man inzetten om het verzet te breken. Omdat de Nederlandse militairen vanuit de lucht worden geobserveerd door een vliegtuig van de Luftwaffe, besluiten ze zich terug te trekken. Ze hebben aan hun plicht voldaan en de Duitsers kostbare tijd laten verliezen. Deze laatsten vervolgen met de fiets hun weg via Finsterwolde naar Nieuwolda.
Oberleutnant Naujoks, Westerzeedijk, Harlingen. Nach Holland: De meidagen van 1940 door Duitse ogen.
Bron: De Groene Amsterdammer, 6 februari 2019.
Rooda’s actie is niet het enige positieve wapenfeit op die eerste oorlogsdag. Ook bij de brug van Goselink, ten westen van Coevorden, slaagt een groep soldaten o.l.v. sergeant Klaas van der Baaren (1918-2001) erin vanuit hun gecamoufleerde bunker, een compleet Reiterregiment op te houden en onder hen veel slachtoffers te maken.
Hoe de terugtocht voor Rooda verliep is moeilijk te reconstrueren. Volgens Brinks en Kooistra, de auteurs van Represailles in Groningen, 1940-1945, was Rooda gelegerd bij Kornwerderzand. Ook Legemaat en Staal vermelden dit feit in hun boek Van kwaad tot onvoorstelbaar erger. Na het gevecht met Naujoks’ 3de eskadron dat in de vroege ochtend moet hebben plaats gevonden, gaf kolonel Veenbaas de order dat de eenheden zich terug moesten trekken naar de Afsluitdijk, waar de Wonsstelling, die zich uitstrekte van Zurich via Gooium, Hajum en Wons tot Makkum, bezet was door een versterkt infanteriebataljon o.l.v. majoor B. Smid. De Jong schrijft in het derde deel van Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog over deze gedisciplineerde terugtrekking:
De terug tocht verliep betrekkelijk vlot, zij het dat enkele van de meest oostelijk opgestelde detachementen niet meer wegkwamen. De Duitsers konden het tempo niet bijhouden; in gevorderde auto’s of per fiets bleven de Nederlandse troepen hun vóór. Bij de Afsluitdijk ontstond in de namiddag van de 10de mei ‘een geweldige opstopping’. Wat daar aan troepen aankwam, werd doorgezonden naar de Wieringermeerpolder; het bataljon in de Wonsstelling kreeg evenwel een aanvulling van twee compagnieën’.
Duitse militairen voor Kornwerderzand, mei 1940. Bron: https://www.strijdbewijs.nl/kornwerderzand/afsluitdijk.htm.
Het is voorstelbaar dat Rooda, gelet op zijn optreden bij Ganzedijk bij een van deze twee eenheden werd ingedeeld. Zijn grensbewakingsdetachement had de Duitsers flink tegenstand geboden, een van de weinige positieve acties op deze 10de mei. Zo’n dappere eenheid zou bij de verdediging van de Wonsstelling en Kornwerderzand van pas komen.
De Duitsers naderden de Nederlandse stelling op 11 mei, maar vanwege de inundaties die al in 1939 waren georganiseerd, kon er ’s nachts niet meer verkend worden. Daarom ging de Radfahrerabteilung 1 pas de volgende dag kort na de middag in de aanval, waarbij slechts kort tegenstand geboden werd. Door de inundaties kon de vijand bij deze eerste aanval niet tot de Afsluitdijk doordringen. Hoewel de Duitse artillerie haar beschietingen voortzette, nam de infanterie een korte adempauze. Daarvan maakten de Nederlandse troepen gebruik om zich per fiets, gereedstaande vrachtwagens of autobussen terug te trekken naar de versterkingen in Kornwerderzand. Diezelfde namiddag werd de Wonsstelling veroverd, veel sneller dan de Duitsers gedacht hadden. De strijd kost zestien soldaten en twee burger-chauffeurs het leven. In het gevechtsverslag van de 1ste Kavallerie-Division stond te lezen:
‘Als de Nederlanders iets krachtiger verzet geboden hadden dan zou de inneming van deze stelling aanzienlijk meer tijd en vooral meer bloed gekost hebben. Het terrein, dat de aanvallers geen enkele dekking bood en de omvangrijke inundaties maakten de verdedigings-stelling bijzonder sterk….. De gevangen genomen Nederlanders waren blij dat voor hen de oorlog was afgelopen. Zij werden niet moede, steeds weer te vertellen, hoe ongehoord het van hun superieuren was, dat zij deze ‘slechte’ kazematstelling moesten verdedigen. Uit deze geestesgesteldheid laat zich dan ook hun gebrek aan strijdlust verklaren.’
Bij het aanbreken van 13 mei 1940 begonnen Duitse vliegtuigen de zeventien bunkers en kazematten te mitrailleren. Omdat deze versterkingen vier kilometer van de Friese vaste wal lagen was het moeilijk ze ongezien te benaderen. Daarom rukten de Duitsers pas tegen het invallen van de schemering met vijf detachementen op de fiets op. Op 800 meter van de stellingen werden ze hevig beschoten waardoor er vier meteen rechtsomkeer maakten en het vijfde zich in het donker terugtrok. Bovendien hadden de verdedigers hulp gekregen van de kanonneerboot ‘Johan Maurits van Nassau’.
Hr. Ms. ‘Johan Maurits van Nassau’. Bron: https://www.strijdbewijs.nl/kornwerderzand/afsluitdijk.htm.
De Duitse embedded oorlogsverslaggever Leo Leixner (1908-1942) gaf een verslag van de vijandelijke opmars:
Stoottroepen op rijwielen begeven zich nu geruisloos op de rijweg, richting Kornwerderzand. Ongeveer twee kilometer ver zijn zij reeds opgerukt, dan barst het vijandelijke vuur los, alsof men nu pas van de schrik bekomen is. Pal voor ons slaan de granaten in. Alles vecht in die ene ondiepe greppel langs de weg. Eén groep zoekt aan de andere zijde van de dijk bescherming, maar wordt door flankerend vuur teruggedreven. De eerste gewonden worden ijlings met motoren weggevoerd. Het is levensgevaarlijk op deze vervloekte dijk.
Ook op 14 mei kon de vijand ondanks het inzetten van jachtvliegtuigen en duikbommenwerpers en dankzij de kanonschoten van de kanonneerboot de stelling niet innemen. Geen enkele verdediger werd zelfs gewond, waardoor de soldaten het gevoel kregen dat ze een belangrijke overwinning behaald hadden. Toen in de loop van de middag het Nederlandse leger capituleerde kregen allen in de forten van Kornwerderzand het te kwaad, schreef dr. L. de Jong, toen het besef doordrong dat de verdediging waar men zo trots op was, vergeefs gevoerd was.
Na de capitulatie zal Rooda met zijn manschappen, als hij tot dan toe in of bij Kornwerderzand heeft gestreden, in krijgsgevangenschap zijn gegaan. Ze werden naar een verzamelplaats in Hyppolytushoef gestuurd; de soldaten werden voor korte tijd ondergebracht in de lagere school en de officieren verbleven in Hotel Centraal. Veel officieren gingen toen in verzet en sloten zich aan bij de Ordedienst.
Onmiddellijk daarna werd bekend dat 7 of 10 of 12 mensen die met de auto waren meegenomen, bij het crematorium neergeschoten en onmiddellijk verbrand werden.
Verzet
Tijdens de oorlog woont Claas Rooda met zijn vrouw op de Wilhelminalaan 11 in Haren. Wanneer hij daar naar toe is verhuisd, is onbekend. Op zijn verzetskaart staat genoteerd dat hij betrokken was bij de Ordedienst (OD), Binnenlandse Strijdkrachten (BS), het verzetsblad Ons Vrije Nederland en het vervalsen van bonkaarten en voedselbonnen.
De OD ontstond vrij snel na de capitulatie op instigatie van officier Johan Hendrik Westerveld (1880-1942) en had als doel bij de bevrijding van Nederland de orde en rust te handhaven omdat binnen de kringen van de OD de opvatting heerste dat er dan een gezagsvacuüm zou ontstaan. Bovendien mochten de militairen op last van generaal Henri Winkelman (1876-1952) geen verzet plegen, omdat ze gehouden waren aan de erewoordverklaring, die ze na de overgave van het Nederlandse leger hadden afgelegd. Het totaal aantal weigeraars bedroeg 69, voornamelijk militairen van het KNIL. Volgens Legemaat en Staal was het voor een militair en rechtgeaard Nederlander als Claas Rooda niet meer dan vanzelfsprekend dat hij zich aansloot bij de OD. Mogelijk bezocht hij de maandelijkse bijeenkomsten van reserveofficieren in café-restaurant De Faun, waar OD-contacten werden gelegd en onderhouden. In dit gebouwencomplex op de hoek Gedempte Zuiderdiep-Herestraat waren sinds februari 1940 behalve horeca ook kantoren gevestigd. In het begin van de oorlog namen de Duitsers deze gebouwen over en vestigden er een Wehrmachtheim waar soldaten tijdens hun verlof in Groningen zich konden ontspannen. Ondanks de buren, vergaderde in hetzelfde gebouwencomplex tijdens de oorlog een afdeling van het verzet, Knokploegen II onder leiding van Jan Lenstra (1918-1945) en Pier van der Laan (1914-1944). Toen de bevrijding echter uitbleef, begon een groot deel van de leden in hun eigen regio met verzetsactiviteiten, waarschijnlijk al vanaf december 1940. De Duitsers waren van deze bijeenkomsten op de hoogte, maar lieten ze de eerste oorlogsjaren ongemoeid. Dit gedogen veranderde toen de bezettingsmacht tegen leden van de landelijke OD verschillende processen voerde waarbij 113 OD’ers in mei 1942 en april 1943 geëxecuteerd werden.
De annotatie BS dateert van na de oorlog. De BS was een bundeling van tot dan toe opererende verzetsorganisaties die op 5 september 1944 met elkaar gingen samenwerken. Gezien de datum van oprichting en het tijdstip van Rooda’s dood kan zijn actieve deelname slechts zeer gering zijn geweest.
Ons Vrije Nederland kende een lange voorgeschiedenis. Spoedig na het verschijnen van Vrij Nederland werden in IJsselmonde exemplaren nagestencild en soms aangevuld met eigen artikelen. Toen diverse medewerkers van Vrij Nederland in 1941 door de Duitsers werden gearresteerd, zette de groep uit IJsselmonde de uitgave zelfstandig voort. In december 1941 werd de titel van het blad gewijzigd in Geïllustreerd Vrij Nederland, omdat illustraties erin werden opgenomen.
Naoorlogs nummer van Ons Vrije Nederland 5de jrg. Nr. 15.
In augustus 1943 werd een bijeenkomst belegd waarop besloten werd het verzetsblad in gedrukte vorm te laten verschijnen en landelijk te verspreiden. Een van de deelnemers, Hendrik Hajo Lenstra (1922-1945), had contact met Groningen en kende daar iemand, die in die plaats veelzijdige relaties bezat in de kringen van het verzet, vooral met illegale drukkers. Deze contactpersoon werd verzocht om de uitvoering van deze plannen voor te bereiden. Naast voldoende papier moesten ook een drukker, zetter en clichémaker gevonden worden. Of hij daarbij ook Rooda benaderd heeft is niet bekend. Op Lenstra’s systeemkaart staat vermeld dat hij zowel voor Vrij Nederland als Geïllustreerd Vrij Nederland actief was en op grond hiervan Rooda zou kunnen hebben gekend. Het kan ook zijn dat hij Klaas Bouma heeft benaderd, die tegelijk met Rooda werd gefusilleerd, of wellicht Hendrik Werkman, die op 10 april 1945 in Bakkeveen werd vermoord. De samenstellers van Hoe Groningen streed houden zich op de vlakte:
‘Weldra waren een zetter en drukker gevonden, die bereid bleken de risico’s van de goede zaak op zich te nemen (het waren beiden Groningers, respectievelijk uit Stad en Ommeland), terwijl voor de clichés gezorgd werd door een der bekende verzetsfiguren in het Noorden.’
In januari 1944 kwam het eerste gedrukte exemplaar onder de nieuwe naam gereed, waarvan 6000 exemplaren in het noorden verspreid werden. Het blad werd samengesteld in Groningen, waar ook de redactie bij elkaar kwam. Hoewel het blad in grote oplagen werd gedrukt en het in vorm en inhoud verschilde van Vrij Nederland waren er nog veel mensen die beide bladen met elkaar verwarden. Daarom verscheen het eind juni 1944 onder de naam Ons Vrije Nederland en maakte de redactie duidelijk wat de bedoeling van dit periodiek was:
‘Ons blad wil zijn een nationaal, een Christelijk orgaan, dat bedoelt, in positieve zin, de nationale gedachte, zoals die bij de grondlegging van het Nederlandse staatsleven gold, in nauwe band met het Huis van Oranje te bevorderen, daarbij vasthoudend aan de Christelijke beginselen. Ons blad is niet verbonden aan enige partij of groepering, doch bedoelt, alle actie, die de nationale en Christelijke tendenzen in ons volksleven beoogt, te steunen en alles, wat daartegen ingaat, te bestrijden. Wij willen dit doen door woord en beeld, op een wijze, die door alle lagen van ons volk, begrepen kan worden.’
Het is aannemelijk dat Rooda de apparatuur in drukkerij H. Schut Azn. (Albertszoon) tot zijn beschikking had voor dit illegale werk.
Op de verzetskaart van Rooda in het Oorlogs- en verzetscentrum Groningen staan drie contactpersonen vermeld. Een van hen was de papierhandelaar Theodorus Bernsen (*1917-??). Deze was betrokken bij de hulp aan joden, zorgde voor valse stempels en onderduikadressen. Ook hielp hij bij de verspreiding van Ons Vrije Nederland, Je Maintiendrai en het Geuzenliedboek. Willem Vasbinder (1900-1974) was werkzaam bij de Waterleidingmaatschappij voor de Provincie Groningen, behoorde tot de OD en was de provinciaal leider van het Nationaal Comité van Verzet. Zijn derde contactpersoon Ad A.J. Mulder was tijdens de bezetting werkzaam bij de marechaussee en werd gedetacheerd als chauffeur van de ‘boevenwagen’, waarmee hij gewone gevangenen van de gevangenis naar de rechtbank vervoerde. Hij gebruikte die wagen ook om onderduikers en wapens te vervoeren voor de knokploeg waarvan hij lid was.
Arrestaties door verraad
Op 20 september 1944 ontving Hermann Conring (1894-1989), de Beauftragte van Rijkscommissaris Seyss Inquart (1892-1946) voor het bezette Nederlandse gebied in Groningen een anonieme brief. Daarin werden vijftien namen van reserveofficieren genoemd en de Duitsers de suggestie aan den hand gedaan hen in hechtenis te nemen. Op de lijst stonden naast Claas Rooda o.a. Karsien Kriegsman (1884-1944), commandant van OD-district VII (Veendam), kleermaker Pieter Venema (1906-1945), de advocaten en procureurs Pieter Dorhout (1905-1990) en Derk Breukelaar (1896-1944), bakker Willem Zwartenkot (1914-2001), mr. W.K.J.J. van Ommen Kloeke (1914-1997), in 1945 de auteur van De bevrijding van Groningen én de NSB’er en lid van de OD mr. Simon Petrus Redeker (1910-1987), de auteur van de brief. In Groningen was al in 1941 sprake van verraad, waarbij advocaat Redeker een centrale rol speelde (zie verderop naoorlogse processen).
Omdat Kriegsman de hoogste in rang was, werd bij hem als eerste huiszoeking verricht, waarbij veel bezwarend materiaal zoals een zakboekje met gegevens over de Groningse OD werd gevonden. De dag erna werden Kriegsman, zijn zoon en een zekere Leo Hoekstra, een Groningse ondernemer, gearresteerd en naar het Scholtenhuis gebracht. Ook zijn vrouw werd opgepakt en pas drie weken later, na de dood van haar man en zoon vrijgelaten.
In het Scholtenhuis wist SD’er Robert Lehnhof (1906-1950), één van de beruchtste SD-ers, Kriegsman met handige verhoortechnieken nog meer informatie te ontfutselen, waarna hij hem dwong een brief te schrijven met de hem bekende Jan Rengenier Dijksterhuis (1898-1944), de chef van de Groningse OD. Kriegsman begreep dat het verhoor fataal verlopen was en wilde daarom uit het raam springen. Zijn zoon en Hoekstra konden dit ternauwernood verhinderen. Op 23 september volgden nog meer arrestaties zoals die van Hendrik Otto George van der Kooi (1910-1944), leraar op een mulo-school, reserve eerste-luitenant en verzetsstrijder. Een week eerder had hij Redeker verteld dat hij met Kriegsman had afgesproken dat hij de geallieerden een handje zou helpen, als de tijd daar was. Dezelfde avond werd zijn collega docent Johannes Jacobus Eskes (1885-1944) en bakkerszoon Hendrik Date Bus (1906-1944) opgepakt. Het is niet bekend wanneer Rooda precies gearresteerd is; op grond van sommige bronnen ligt 23 of 24 september 1944 voor de hand, hoewel andere ook 20 september noemen.
De executie
Op 25 september 1944 schreef Hans Bial (1911-1954), gevangene in kamp Westerbork, in zijn dagboek:
‘Op de appelplaats heerste grote onrust, omdat de buitendienst zelfs om 7 uur 's ochtends niet mocht vertrekken. Ze moet zich om 8 uur opnieuw verzamelen. Om 7:15 uur werden er schoten gehoord. Onmiddellijk daarna werd bekend dat 7 of 10 of 12 mensen die met de auto waren meegenomen, bij het crematorium neergeschoten en onmiddellijk verbrand werden. Vreselijk - 600 mensen zitten op 100 m afstand, ze weten niets en kunnen niets doen.’
De fusillade van twaalf verzetsmensen, allen werkzaam voor de OD, vond dus op gehoorafstand bij het kamp plaats. ‘Bij deze groep bevonden zich twee arrestanten die in het geheel niet gehoord waren, en een Joodse onderduiker’ (Julius Cohen), schreef dr. L. de Jong in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog, en tussen haakjes voegde hij eraan toe: ‘èn een illegale werker, die zo was mishandeld dat hij bijna geen tekenen van leven meer vertoonde’.
Hun namen staan op de lijst, die na de oorlog door het Herinneringscentrum Westerbork opgesteld werd, tussen alle gefusilleerden van de zeven executies die vlakbij het crematorium zijn voltrokken.
Het afgebroken crematorium van voormalig kamp Westerbork.
Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam (1898-??), afkomstig uit Kenzingen in Baden-Württemberg, was een andere ooggetuige, die na de oorlog tijdens zijn detentie in de Groningse strafgevangenis een verklaring afgelegd heeft. Sinds 20 september 1943 was hij in Groningen actief en volgens zijn zeggen had hij twee keer deel uitgemaakt van een executiepeloton. Over de executie op 25 september 1944 verklaarde hij:
‘Ik werd des morgens omstreeks vier uur met nog verschillende collega’s gewekt en wij moesten onmiddellijk ter assistentie van den Sicherheitsdienst te Groningen mede naar Westerbork. Het geheel stond onder leiding van Oberleutnant Schmid (1903-?, AvdL). Ik kan me niet herinneren of er een officier van de Sicherheitsdienst bij aanwezig is geweest.
Bij de ingang van het Lager werd een gedeelte van de gevangenen achter gelaten. Wij gingen met de rest van de gevangenen (zes stuks) achter het crematorium. Hier werden de gevangenen door Oberleutnant Schmid op één gelid opgesteld. Ons werd gezegd dat deze gevangenen door het SS-Gericht ter dood waren veroordeeld. Tegenover deze gevangenen werd op een afstand van acht à tien meter een gelid van twaalf personen, bestaande uit Sicherheitspolizei en Ordnungspolizei waaronder ook ik, opgesteld met geladen karabijn. Wij hebben op het vuurbevel van Oberleutnant Schmid met een schot uit onze karabijnen deze gevangenen dood geschoten. Ook ik zal dus ook zeer waarschijnlijk een van deze gevangenen hebben dood geschoten. Na dit vonnis kregen de slachtoffers door een van de Sicherheitsdienstleden met een pistool nog een genadeschot door het hoofd. De gefusilleerden werden na 4 à 5 minuten en nadat de dood was vastgesteld, naar het crematorium gebracht. Hier werden ze door de Sicherheitsdienst van verschillende voorwerpen zooals ringen, papieren en dergelijke ontdaan. De zes andere personen werden hierna door hetzelfde executiepeloton gefusilleerd, zoodat ik zeker weet dat er dien dag twaalf personen geëxecuteerd zijn.’
Tot welke straf hij werd veroordeeld is niet bekend. Bij andere executies werd dezelfde procedure gebruikt en dat maakt dit ooggetuigenverslag betrouwbaar.
Uit het onderzoek van Legemaat bleek dat SD’er Wilhelm Stöwzand eerder op deze bewuste dag naar de gevangenenzolder was gegaan en de namen van twaalf mannen had genoemd over wie het doodvonnis was uitgesproken. Daarna werden zij naar beneden geleid en in een gereedstaande vrachtwagen geduwd. Of daarbij dezelfde leden van de SD en de Ordnungspolizei als op 12 oktober betrokken waren is niet bekend. Zij zouden worden terechtgesteld als represaille voor de moord op twee SD’ers in Dokkum. Stöwzand vervulde dezelfde rol drie weken later bij de executie van zeventien verzetsmensen op 12 oktober 1944.
De mannen werden in twee groepen van zes verdeeld en naar de fusilladeplaats gebracht. Daarop werden ze in een rij opgesteld waartegenover het executiepeloton, dat bestond uit leden van de Ordnungspolizei en Begleitkommando van SD’ers, zich op korte afstand opstelde. De verzetsstrijders werden met karabijnschoten gedood, waarna ze met een pistool een genadeschot kregen. Hierna werd de tweede groep mannen op dezelfde wijze en door dezelfde personen gefusilleerd. Het is niet bekend of Claas Rooda tot de eerste of tweede groep behoorde. Na afloop trakteerde Stöwzand, zoals hij gewend was te doen, de leden van het executiepeloton op een glas jenever. Uit de overlijdensakte van Claas Rooda en de andere gefusilleerden blijkt dat het tijdstip van overlijden na de oorlog op ongeveer 07.30 uur werd vastgesteld.
Na de executie moesten Selfried Fuchs (1913-?), tuinman in het kamp en Isidor Fontijn (1900-1972), voormalig elektrotechnisch ingenieur, de lichamen naar het crematorium brengen en verbranden. Deze joodse gevangenen die in het kamp deze taak hadden, hebben op de achterkant van de deurpost van het crematorium, een plek waar het niemand opviel, elke keer het aantal mensen dat ze moesten verbranden ingekrast. Doordat ze ook de as van de gevallenen steeds op een andere plek begroeven, wist men later ook waar welke groep lag. Zij zouden veel persoonlijke bezittingen verzameld en in een doos in het bos begraven hebben. De as van de gefusilleerden werd tussen de executieplaats en het crematorium uitgestrooid en elke keer gemerkt met een klein terpje, vertelde Fuchs na de oorlog.
Executieplaats Westerbork.
De asresten van de twaalf van 25 september liggen begraven bij nr. 12 op bijgevoegde afbeelding. Op een video van het Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen, waarin een van de nabestaanden geïnformeerd wordt over het lot van haar vader, zijn hier beelden van te zien.
Naoorlogs eerbetoon
Op vrijdag 26 oktober 1945 stond in de Provinciale Drentsche en Asser courant het bericht dat de provincie Groningen een week later zijn verzetsmannen wilde herdenken. Voor het eerst konden de lezers de namen van alle 36 gefusilleerden van september en oktober 1944 lezen. Het voormalige illegale dagblad Trouw bracht op Allerzielen een speciaal rouwnummer uit, waarin de foto’s van de gefusilleerden stonden afgedrukt. De opbrengst kwam ten goede aan de bekostiging van dat gedenkteken en abonnees werden opgeroepen daarvoor geld te schenken.
In de ochtend van 2 november 1945 begaf een grote zwijgende menigte zich naar het Provinciehuis in Groningen. In de hal stond een zwarte urn, symbool voor de stoffelijke resten van de 45 slachtoffers van het nazigeweld, opgesteld te midden van een zee van bloemen.* Om twaalf uur begon de rouwdienst in de Martinikerk op de Grote Markt. Na Ases Tod van de Noorse componist Edvard Grieg volgden toespraken van mr. E.H. Ebels, de Commissaris der Koningin en een medeverzetsstrijder, waarna de dienst met de treurmars uit de derde symfonie van Ludwig von Beethoven besloten werd. Vier wagens met bloemen escorteerden de lijkwagen, die vervolgens koers zette naar de begraafplaats Esserveld, waar de urn ten grave gedragen werd.
Op 4 mei 1948 werd het oorlogsmonument van de Groningse beeldhouwer Willem Valk (1898-1977) onthuld. Op de zandstenen U-vormige muur in vak S staan de namen van 43 verzetsstrijders (op twee stenen staat geen naam) gebeiteld.
(* In totaal zijn er tijdens de zeven executies in september en oktober 1944 62 verzetsstrijders in Kamp Westerbork gefusilleerd. In 1945 waren de lijken van 36 gefusilleerden opgegraven. Nog in 1949 werden er stoffelijke resten van verzetsstrijders in kamp Westerbork opgegraven, die achter het crematorium geëxecuteerd waren. Bron: De Volkskrant, 25 februari 1949).
Het oorlogsmonument van Haren, dat is opgericht ter herinnering aan de inwoners van het dorp die ‘tijdens de bezettingsjaren door oorlogshandelingen om het leven zijn gekomen’ werd in 1949 onthuld. Het staat in het centrum van het dorp aan de Rijksstraatweg, vlakbij de ingang van de hervormde kerk. Het bestaat uit een gemetseld langwerpig bakstenen muurtje, waarop een uit zwarte natuursteen vervaardigde plaquette is aangebracht. Op deze gedenkplaat is de tekst OPDAT WIJ NIET VERGETEN vermeld, met daaronder de namen van 49 tijdens de Tweede Wereldoorlog omgekomen personen en families.
In 2022 verschenen er in Haren. De krant artikelen waarin werd aangekondigd dat plaatselijke onderzoekers nieuwe namen van Harense slachtoffers uit de oorlog had gevonden. Ook had het Harense comité 4-5 mei de intentie uitgesproken dat ook de individuele namen van familieleden op een nieuwe gevelsteen zouden worden aangebracht. Dit zou betekenen dat er wellicht nog ongeveer 25 namen moesten worden toegevoegd. Op 30 september 2022 werd het nieuwe monument onthuld.
Het oorlogsmonument in Haren. Foto uit 2022. Bron: familiearchief Rooda.
Op 21 januari 2023 werd aan de Wilhelminalaan in Haren in het bijzijn van nabestaanden een struikelsteen gelegd voor Claas Rooda.
Naoorlogse processen
Na de oorlog werden in het kader van de bijzondere rechtspleging in Nederland Bijzondere Gerechtshoven opgericht om oorlogsmisdadigers en collaborateurs te berechten. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden had drie strafkamers: een Friese, een Groninger en een Drentse Kamer. De zittingen in Groningen werden gehouden in de rechtszaal van de Arrondissementsrechtbank in de Oude Boteringestraat 36. De zittingen van dit hof waren openbaar en trokken veel publiek.
De president van het Bijzonder Gerechtshof jhr. mr. W.W. Feith achtte het aldus Meiboom in haar proefschrift Bijzonder bestraft, zijn taak ‘te laten zien dat hier recht gesproken wordt. De taak is niet afgelopen bij het leveren van bewijs. Het publiek moet zien dat recht gesproken wordt. Voor iedere zitting de voorgeschiedenis vertellen, zodat iedereen begrijpt hoe de zaak in elkaar zit’. Met name vraagt hij de advocaten die als verdediger optreden de strafzaken vanuit verschillende perspectieven te belichten. Door de executie van Derk Nicolaas Breukelaar (1896-1944) en Jakob Ferdinand Sypko Domela Nieuwenhuis Nijegaard (1900-1944), twee collega-advocaten begrijpt hij dat het enthousiasme om ‘politieke delinquenten’ te verdedigen niet bijster groot zal zijn. Toch roept hij hen op de verdediging op zich te nemen en de verdachten goed te dienen.
Dat de medewerkers van de SD al in januari 1945 hadden afgesproken dat ze na de oorlog niet tegen elkaar zouden getuigen, maakte de procesgang zeker niet gemakkelijk. In april 1945 bespraken ze op Schiermonnikoog, waar een groot aantal van hen naartoe gevlucht was, welke getuigenissen ze zouden afleggen. Ze kwamen tot de conclusie dat het handig zou zijn hun misdaden in de schoenen te schuiven van de SD’ers die reeds overleden waren. Een klein aantal, onder wie Robert Wilhelm Lehnhoff (1906-1950) heeft zich niet aan de geheimhoudingsafspraken gehouden en hoopte zo aan de doodstraf te ontkomen.
Mr. S.P. Redeker (*1910-1987) en mr. H.W.M.J. Rademaker (1898-??), de kwade genius van Redeker, moesten zich vanaf maandag 13 en 14 oktober 1947 verantwoorden voor hun daden. Op 16 mei 1949 begon het proces tegen de SD’er Lehnhoff, die tijdens de oorlog o.a. bekend stond als de ‘Beul van het Scholtenhuis’.
In de rechtszaak tegen Redeker was sprake van meerdere pogingen tot verraad, waarvan de eerste al eind 1940 of begin 1941 plaatsvond. Redeker werd eind 1940 buurtcommandant van de Oranjewijk bij de Ordedienst en had zich in 1941 aangemeld als lid van het nationaalsocialistische Rechtsfront. Bij wie dit bekend was is niet meer te achterhalen, maar vormde wel de bouwstenen voor de dubbelrol die Redeker in de oorlog gespeeld heeft. Tijdens vergaderingen met Hauptsturmführer en toenmalig leider van het Scholtenhuis Hauptsturmführer Hans Ernst Harders (1905-??), Lehnhoff en de beide Groningse advocaten mr. Hendrik Rademaker en mr. Simon Redeker op het Scholtenhuis of bij Rademaker thuis werd toen al gesproken over de pas opgerichte Ordedienst.
De arrestatie van de eerste groep officieren van de Ordedienst, vond begin 1941 plaats en voor de schijn werd Redeker ook opgepakt en naar Den Haag vervoerd, waar hij na een dag al weer vrijgelaten werd. De gearresteerde officieren hebben ongeveer acht maanden vastgezeten. Dat ze er zo goed van afgekomen waren, kwam doordat de instructies om de Duitsers tegen te werken zeer voorzichtig waren gesteld en dat daarnaast de verdachten hadden verklaard dat de groep Groningse officieren niets te maken had met de Haagse Ordedienst. Het gevolg was wel dat verschillende officieren en Kriegsman in het bijzonder Redeker na deze ‘actie’ negeerden.
Redeker had Rademaker iets over de OD zonder bijbedoeling verteld, waarop deze dit doorgaf aan de SD. Daarna nodigde laatstgenoemde Redeker uit op zijn kantoor en toen deze daar arriveerde zag hij daar Harders en Lehnhoff zitten. Redeker was er dus ingelopen, concludeerde advocaat-fiscaal (nu: officier van justitie) jhr. mr. A.H.S. Van der Wijck in zijn requisitoir. Daarna probeerde Redeker zijn fout te herstellen door zich als lid van het verzet voor te doen. Na Dolle Dinsdag sloeg bij hem de paniek toe en zag hij maar een uitweg: hij wilde weer bij zijn oude strijdmakkers horen. Daarom noemde hij zichzelf – Redeker was ook oud-reserveofficier – en de andere officieren (allen OD-leden) in zijn brief aan de SD.
Toen er geen reactie kwam vanuit het Scholtenhuis, ging Redeker er zelf naar toe. Lehnhoff ontving hem met de woorden: ‘Ich muß Sie verhaften’. Redeker schrok hevig en zei dat hij alleen maar een brief geschreven had. Op grond van deze gegevens trok Van der Wijck de conclusie dat Redeker verantwoordelijk gesteld kon worden voor de dood van de in de dagvaarding genoemde Nederlanders. Mr. R.A. Vos, Redekers verdediger, was het niet met Van der Wijck eens. Redeker had alleen maar een brief geschreven en was dus alleen verantwoordelijk voor het blootstellen van de OD-leden aan vervolging. Hij stelde bovendien dat Kriegsman al in augustus 1944 gewaarschuwd was dat hij groot gevaar liep.
Toen de president van de rechtbank jhr. mr. W.W. Feith voormalige SD’ers (onder wie Lehnhoff), die als getuigen waren opgeroepen, verhoorde, beweerden dezen dat Redeker niets met de zaak van de Ordedienst te maken had. Redeker zelf gaf echter toe dat hij na een ontmoeting met Hendrik van der Kooi wel degelijk een brief met vijftien namen aan de Duitsers had doorgegeven, zonder echter de naam OD genoemd te hebben. De brief was er wel de oorzaak van dat de Duitsers de Groningse OD oprolden. Als motief gaf hij op dat hij daardoor hoopte dat hij in krijgsgevangenschap zou worden weggevoerd, wat mr. Feith voor hoogst ongeloofwaardig hield. Verschillende getuigen à décharge verklaarden dat Redeker zelfs een illegale verzetsgroep geholpen had en dat hij mensen uit handen van de Duitsers had gered door als contactman van de SD in Groningen op te treden.
In zijn verdediging verklaarde Redeker dat mr. Rademaker de ‘auctor intellectualis’ was, waarop Van der Wijck zich afvroeg hoe een advocaat met enig inzicht in die tijd aan een man als Rademaker, die toen bekend stond als een felle nationaalsocialist, dergelijke mededelingen kon doen. De verhouding tussen Rademaker en Redeker schatte de advocaat-fiscaal in als meester versus knecht. Het Algemeen Handelsblad van 14 oktober 1947 voegde daar als verklaring aan toe dat Redekers advocatenpraktijk verlopen leek nadat hij in 1941 gedemobiliseerd werd en hij van Rademaker zaken kreeg toegeschoven.
De president van de rechtbank besloot dat zowel bij Redeker als Rademaker nader onderzoek moest plaatsvinden. In dit nieuwe onderzoek werd de naam Kriegsman wederom genoemd. Leo Hoekstra, die in 1944 samen met vader en zoon Kriegsman gearresteerd was, vertelde het hof, dat Kriegsman hem had verteld dat hij in het Scholtenhuis mr. Redeker, die de ogen had neergeslagen, had ontmoet. Hij bevestigde tevens dat een der officieren verschrikkelijk was mishandeld. Nu beriep Redeker zich op overspannenheid, hij had jaren te hard gewerkt en daardoor was hij tot zo’n rare actie gekomen. Mr. Feith kwam nogmaals terug op het schrijven van die brief en de reactie van Lehnhoff. Redeker had eigenlijk blij moeten zijn, dat Lehnhoff hem wilde arresteren, want dat was toch ook de bedoeling van zijn brief. Zijn schrikreactie zou erop kunnen duiden dat er ernstiger zaken in vermeld stonden dan alleen een verzoek tot in hechtenis nemen van een aantal officieren, wierp hij Redeker voor. De officier van justitie bleef erbij dat de brief de aanleiding was voor de arrestaties en dat Redeker verantwoordelijkheid droeg voor de dood van Krijgsman, Van der Kooi en Venema. Op 19 april 1948 volgde de uitspraak. Redeker werd schuldig bevonden aan dubbel verraad, kopte het Nieuwsblad van het Noorden. Het argument van de rehabilitatie werd verworpen. Wegens de goede diensten die hij aan goede Nederlanders had bewezen veroordeelde het hof hem tot twaalf jaar gevangenis met ontzegging van het kiesrecht en een levenslang beroepsverbod. Redeker accepteerde het vonnis en ging niet in cassatie.
In het proces tegen Rademaker op 14 oktober werden vaak dezelfde zaken naar voren gebracht en dezelfde strategieën gehanteerd. Toen dr. Wilhelm Harster (1904-1991), de Befehlshaber der SD und SS, in 1940 elk regionaal kantoor van de SD en SS (Aussenstelle) opdroeg regelmatig Stimmungsberichte naar Den Haag te sturen, werden daarvoor invloedrijke NSB- of NSNAP-leden aangezocht om als informant te dienen. De Groningse advocaat Hendrik Rademaker was één van de eerste gerekruteerden. Hij was tijdens de oorlog lid van verschillende nationaalsocialistische organisaties en kringpropagandist voor de NSB. Maar er waren, net als bij Redeker, getuigen à décharge die verklaarden dat hij de zoon van een tandarts, die door de Duitsers ter dood veroordeeld was, vrij wist te krijgen. Tegen hem werd 20 jaar geëist met aftrek van voorarrest en ontzegging van de beide kiesrechten. Hoewel de strafeis van de officier van justitie in beide processen gelijk was, bracht hij toch een nuance aan: ‘Redeker deed ernstige dingen, maar van hem hebben we alles gezien, wat hij heeft gedaan. Maar wat deze verdachte (Rademaker, AvdL) ten laste gelegd is, is misschien nog niet het tiende deel van wat hij heeft gedaan.’ Hij werd in februari 1948 tot achttien jaar veroordeeld, zes jaar meer dan Redeker.
Lehnhoff was van oorsprong politieman, die in maart 1941 vanuit zijn eerste standplaats Den Haag overkwam naar Groningen. Hij werd er Referatleiter van de afdeling rechts georiënteerd verzet, vandaar dat de OD zijn speciale belangstelling had. Daarnaast was hij betrokken bij een aantal Silbertannemoorden en gaf hij opdracht tot moordpartijen in Anloo en Bakkeveen op 8 resp. 10 april 1944. Aan het eind van de oorlog, op 15 april 1945 vluchtte Lehnhoff met andere SiPo’s en SD’ers uit het Scholtenhuis naar Schiermonnikoog, waar hij op 31 mei 1945 bij de Canadezen zijn wapens inleverde en geïnterneerd werd. Op 11 juni werd hij via Zoutkamp naar Groningen gebracht.
Voor het proces tegen Lehnhoff had de rechtbank twee dagen, 16 en 17 mei 1949, uitgetrokken. De tenlastelegging was een lange lijst met tientallen moorden, opdrachten tot executies en het toebrengen van zware, wrede mishandelingen. 75 Getuigen werden gehoord die het hof vertelden over de 28 verzetsmensen die Lehnhoff eigenhandig zou hebben vermoord of opdracht daartoe gegeven. Tientallen verzetsstrijders werden op beestachtige wijze in het Scholtenhuis mishandeld. Een van zijn martelmethoden was de zogenaamde V1, waarbij hij met een gummiknuppel een geboeide gevangene in de maagstreek stootte. Dr. L. de Jong geeft nog meer voorbeelden van zijn misdadig gedrag.
Tijdens zijn proces vertelde Lehnhoff dat hij nooit op eigen initiatief gehandeld had, maar altijd de bevelen van zijn chef Bernard Georg Haase (1910-1968), hoofd van de Aussendienststelle van de Sicherheitspolizei (SiPo) en de SD in Groningen, had uitgevoerd. Maar meerdere getuigen, ook SD’ers verklaarden echter dat Lehnhoff bewust zijn meerdere buiten de acties gehouden had, zodat hij zelf op de achtergrond de touwtjes in handen kon houden. Advocaat-fiscaal baron van Tuyll van Serooskerken betitelde Lehnhoff als de ‘personificatie van de Duitse terreur in het Noorden’. En hij vervolgde: ‘Wij kunnen in Lehnhoff niet een werktuig zien van een misdadig regiem. Integendeel, het regiem was mogelijk, omdat er Lehnhoffs waren die het steunden’. Het vonnis van het gerechtshof luidde: doodstraf.
Lehnhoff ging tegen het vonnis in beroep. Hij achtte het een volkenrechtelijke dwaling dat hij buiten Duitsland door een vreemde mogendheid was veroordeeld. Op 16 januari 1950 diende zijn cassatie, waarin ook Haase en diens plaatsvervanger de SD’er Friedrich Bellmer (1897-1966), die eveneens ter dood veroordeeld waren, terecht stonden. Op 20 maart volgde de uitspraak, allen kregen wederom de doodstraf. Op 25 juli 1950 wees Koningin Juliana Lehnhoffs gratieverzoek af en twee dagen later werd hij om kwart over vier in de ochtend op het kazerneterrein in Groningen gefusilleerd. Haase en Bellmer, verantwoordelijk voor 46 moorden resp. standrechtelijke executie van verzetsstrijders en coördinatie van 11 Silbertanne-acties, waarin 22 slachtoffers vielen, ontsprongen de dans. In 1951 waren hun doodvonnissen nog niet ten uitvoer gebracht. In 1952 kregen zij van koningin Juliana gratie, omdat zij geen doodvonnissen meer wilde laten uitvoeren. Hun doodstraffen werden omgezet in levenslang. Zeven jaar later werden beiden vrijgelaten waarna zij naar Duitsland terugkeerden.
Ook leden van het executiepeloton moesten na de oorlog verantwoording afleggen voor hun misdaden. Wegens arrestatie van Joden en mishandelingen van onder meer Joodse gevangenen werd Stöwzand na een eis van acht jaar door het Bijzonder Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot vijf jaar en op 16 juni 1949 naar Duitsland uitgezet. Daardoor was het voor de Noord-Nederlandse justitie waarschijnlijk onmogelijk om hem ook nog ter verantwoording op te roepen. En daar was wel alle reden toe geweest. Zo gaf hij als leider van het executiepeloton op 8 april 1945 in Oosterduinen (gemeente Norg) het bevel om te vuren, waarbij de negenentwintigjarige Wildervanker Jan Kamminga (1915-1945) en zeven andere verzetslieden de dood vonden.
Joseph Adam stond bij de gevangenen op de zolder van het Scholtenhuis onder wie ds. Jan Derk Domela Nieuwenhuis Nyegaard (1870-1955) bekend als een bruut en kreeg van hem de bijnaam ‘Brulaap’. In zijn dagboek Liever dood dan slaaf beschrijft hij een aantal pesterijen. Zo liet Adam de banken op de zolder weghalen, zodat de gevangenen steeds moesten blijven staan of de voorzolder afsluiten en hen in de achterzolder opsluiten, zodat ze de geluiden op de Grote Markt niet meer konden horen, hun geliefden niet meer konden zien of een ontsnappingspoging zouden wagen, omdat deze zolder toegang gaf tot de trap naar het dak. Zes dagen voor de executie van Rooda c.s. op 19 september 1944 voerde hij het commando over vier of vijf leden van de Ordnungspolizei bij het doodschieten van vijf verzetsstrijders in Exloo. Hij nam zelf deel aan de moordpartij en schoot eigenhandig een gevangene dood. Het is niet bekend of hij in Nederland is veroordeeld. Adam was begin juni 1947 als SD-getuige opgeroepen in het proces tegen de gebroeders Klaas Carel en Pieter Johan Faber, die zich o.a. moesten verantwoorden voor hun deelname aan het executiepeloton in Exloo. Dat betekent dat hij tot die datum (en misschien nog langer) in hechtenis heeft gezeten.
Voor het leiden van diverse executiepelotons in Westerbork kreeg de zesenveertigjarige Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt in 1949 een eis van tien jaar te horen, die werd omgezet in zeven jaar hechtenis, omdat hij, hoewel hij over diverse executiepelotons het bevel had gevoerd, in opdracht handelde van majoor Heinrich Waschke, de leider van de Ordnungspolizei in het noorden. Schmidt was niet alleen betrokken bij de executies in Westerbork van 12 en 28 oktober 1944, waarbij respectievelijk zeventien en zeven mensen werden gefusilleerd. Op 8 december 1944 leidde hij de executie bij Marum waarbij Ruud Geert Torenbeek, Bernardus ter Horst, Albert van de Grijspaarde, Jan Jensema en Jelle Hempenius de dood vonden. Bij zijn verdediging vertelde hij de rechter dat hij er niet aan twijfelde dat deze mensen op een wettige wijze waren veroordeeld. Als nasleep van de arrestaties van Adriaan Veen (1921-1944), Miente Viersen (1910-1944) en Derk ter Veld (1920-1944) op 20 oktober 1944 was Schmidt betrokken bij de moordpartij in het gehucht De Haspel, waarbij drie mannen, onder wie de zestienjarige Ritse Vos werden doodgeschoten. Een vierde slachtoffer, J.F. Boschker kon ontsnappen en getuigde voor de rechtbank dat Schmidt wel degelijk had geschoten, maar weer volgde een ontkenning. En tenslotte was hij ook aanwezig bij de executie in Norg op 8 april 1945. Schmidt ontkende het vuurbevel te hebben gegeven, in zijn herinnering was hij slechts belast met de bewaking van de arrestanten en de afzetting van het terrein. De Nederlandse SD’er Klaas Carel Faber (1922-2012), lid van het vuurpeloton, verklaarde echter, dat Schmidt zelf had geschoten, wat door hem zoals gebruikelijk werd ontkend.