Anton Gerrit Swart

Op 12 oktober 1944 werden er bij het crematorium van kamp Westerbork 17 verzetsstrijders gefusilleerd. Hun namen en de namen van enkele andere tientallen mensen die daar werden vermoord en/of gecremeerd zijn sinds 2018 te lezen op de bij deze executieplaats geplaatste gedenkzuilen. De naam van Anton Gerrit Swart staat tussen de namen van de op 12 oktober 1944 vermoorde mannen. Ad van der Logt schreef over hem een uitgebreid verzetsportret.  

Anton Gerrit Swart

Voornaam
Anton Gerrit
Achternaam
Swart
Geboortedatum
25 september 1903
Geboorteplaats
Niekerk
Sterfdatum
12 oktober 1944
Sterfplaats
kamp Westerbork

Ter inleiding
Bij het onderzoek naar historische gebeurtenissen komt het vaak voor dat er verschillende lezingen zijn over één en dezelfde gebeurtenis. Wat precies de feiten waren en wie daarbij waren betrokken geweest zijn, is tachtig jaar na dato soms moeilijk te achterhalen. Zo bestaan er over de arrestatie bij het onderduikershol in Anloo van medeverzetsstrijder Jakob Bruggema (1909-1944) vijf verschillende versies. Hetzelfde doet zich voor bij de reconstructie van het leven van Anton Gerrit Swart. Over de periode dat hij als gijzelaar in Sint-Michielsgestel opgesloten heeft gezeten worden verschillende jaartallen en data genoemd. Dat geldt ook voor zijn arrestatie, de ontruiming van zijn huis en zijn terugkeer uit Borkum in 1944. In deze laatste gevallen gaat het niet specifiek om de data, maar vooral om de verschillende versies bij deze gebeurtenissen. Hier is ervoor gekozen om de verschillen naast elkaar in dit verzetsportret op te nemen.

Afkomst en jeugd
Anton Gerrit Swart is de oudste uit een gezin van drie kinderen. Na zijn geboorte in Niekerk (gem. Oldekerk) op 25 september 1903 worden nog een zusje en een broertje geboren: Hildegonda Henderika op 12 maart 1905 en Louis Willem op 1 oktober 1909. Zijn vader (*Westerhorn, gem. Grijpskerk, 12 februari 1878 – †Utrecht, 29 februari 1956) had in Gro-ningen theologie en rechten gestudeerd en was naast predikant ook advocaat en procureur. Hij was sinds 29 augustus 1902 beroepen in Niekerk en woonde daar met zijn vrouw Henderika Maria Jacoba Kuitert (*Groningen 16 januari 1879 – †Utrecht, 30 april 1956) en kinderen in de oude pastorieboerderij (de 'weeme') met een boomgaard, moestuin en een stuk land ten westen van de Nederlands-Hervormde kerk.


Hervormde kerk en toren in Niekerk (Wester-kwartier). Bron: https://rijksmonumenten.nl.

In 1902, voor de komst van de nieuwe dominee, was de schuur van de pastorieboerderij voor 312 gulden verkocht en daarna afgebroken. Het was toen, gezien zijn beroep als advocaat niet meer nodig dat ds. Swart als boer wat bijverdiende, zoals zijn voorgangers dat gedaan hadden. Anton moet een prettige jeugd hebben gehad, vertelde zijn oudste dochter Riet in een interview in 2007. In 1915 werd de pastorieboerderij afgebroken en vervangen door een nog steeds bestaande villa.


De oude pastorie, gebouwd in 1915 als vervanger van de pastorie De Weeme waar ds. Gerrit Anton Swart met zijn gezin woonde. Bron: Dagblad van het Noorden, 24 november 2020.

Anton bezocht de openbare lagere school in zijn geboortedorp.
Van 1918 tot 1921 bezoekt Anton in Groningen de gemeentelijke Handels Hogere Burgerschool, maar voor een baantje op kantoor, het natuurlijk vervolg van deze korte opleiding, voelt hij helemaal niets. Hij gaat liever naar de Zeevaartschool, waar hij in de zomer van 1924 zijn diploma haalt. In september monstert hij aan als stuurmansleerling bij de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij, maar ook deze keuze bevalt hem slecht. In 1926 besluit hij zich aan te melden bij de Model Politievakschool in Hilversum en zoals dat in die dagen ging, moet Swart eerst bij directeur Piet Frima (1892-1969) in een statige villa aan de Graaf Florislaan op gesprek. Daarna wordt hem in een belendend lokaal een toelatings-examen afgenomen. Op 4 oktober krijgt hij te horen dat hij is toegelaten. Het onderwijs bestaat uit de vakken: misdaadonderzoek, signalementsleer, rekenen, strafrecht, bijzondere wetten, processen-verbaal, staatsinrichting, verbandleer, Frans, brandweer, aardrijkskunde en geschiedenis. Sportbeoefening neemt ook een belangrijke plaats in op het rooster: boksen, zwemmen, gymnastiek in de gymzaal van de lokale HBS, schermen, handbal en voetbal. De toekomstige agenten hebben daarnaast dagelijks twee verplichte studie-uren en direc-teur Frima komt regelmatig persoonlijk controleren of de leerlingen wel aan het werk zijn.
Een jaar later slaagt hij voor zijn politiediploma met aantekening en in november 1929 sluit hij de opleiding af met een inspecteursdiploma van de Algemene Nederlandse Politiebond.

Bij de politie
Bij gebrek aan een betaalde baan werkt hij bijna een jaar als vrijwilliger bij de politie in Noordwijk, waarna hij de overstap maakt naar Meppel. Daar vinden we Swart terug in het dienstbodenregister waar hij per 7 oktober 1930 staat ingeschreven met de aanduiding ‘zonder beroep’, woonachtig op de Stationsweg 47. Per 1 december wordt hij benoemd tot ‘candidaat-inspecteur van politie’, een mooie titel, maar zonder salaris.

Swart doet al snel van zich spreken. Begin 1931 is het vaak onrustig in Meppel waar opgeschoten bengels en enkele volwassen kerels de boel op stelten willen zetten. Op 22 februari moet Swart samen met agent Gerrit Zomer naar het Stationsplein omdat een stelletje raddraaiers reizigers lastigvalt. Als de adjunct-inspecteur David K, een van de belhamels, wegens mishandeling van de plaatselijke smid mee wil nemen voor verhoor, wil Hendrik N. dit verhinderen door aan de kleren van de politiemannen te trekken. Ook David is schuldig aan het nodige duw- en trekwerk en neemt daarna de benen. Swart heeft hem na ongeveer honderd meter te pakken, maar dan bemoeit de familie van K. zich ermee, waardoor Swart het wijselijk acht hem los te laten en hem huisarrest op te leggen. Bij de rechtszaak half april eist de officier van justitie veertien dagen tegen N. en een maand gevangenisstraf tegen K. De ietwat vaderlijk optredende rechter spreekt hen vermanend toe, maar wil het echter nog een keer met hen proberen en veroordeelt beide mannen tot resp. fl. 25 boete subs. 25 dagen en fl. 50 subs. 30 dagen.
Veertien dagen eerder had Swart een einde proberen te maken aan een vechtpartij waarbij hij zelf van drie man flinke klappen opliep. Ook hier volgden geldstraffen. In de daaropvolgende jaren verschijnen er diverse verslagen van rechtszaken waarbij Swart steeds als getuige optreedt, omdat hij de beklaagden heeft geverbaliseerd. Erg schokkend zijn de aan-klachten niet: geen verlichting, een lichte aanrijding, diefstal, dronkenschap of landloperij, verder gaat het niet. Zijn superieuren zijn erg tevreden over zijn doortastend en consequent optreden en zijn inzet; hij blijkt uit het goede politiehout gesneden. Hoewel hij al gediplomeerd is, volgt Swart nog steeds cursussen en geeft zijn kennis door in de scholing aan aspirant-agenten (o.a. cursus strafrecht en bijzondere wetten). Daarom krijgt hij per 1 januari 1932 een betaalde baan als agent van politie met de persoonlijke titel van inspecteur van politie.

In Meppel krijgt Swart kennis aan Jentina Touwen (*Meppel, 3 juni 1907 - †Veendam, 21 augustus 1986), de dochter van winkelier Klaas Touwen en Alberta Keizer. Op 23 september 1933 gaan Anton en Jentina in ondertrouw, waarna ze op 3 oktober door Antons vader getrouwd worden. Zij krijgen vier kinderen: Henriette Hillegonda Louise, roepnaam Riet (*15 november 1935), Betsy Hildegonda Marie (Bets, *30 november 1938) en Gerrit Anton Michiel (Gertjan, *17 maart 1944). De jongste zoon Anton Gerrit wordt op 31 mei 1945 geboren, hij heeft zijn vader nooit gekend. Ze komen allen in Huize Sint-Franciscus in Veendam ter wereld.

Toch schat Swart zijn toekomstperspectief in Meppel niet erg positief in en als hij verneemt dat er een baan vrijkomt in Veendam solliciteert hij op 27 maart 1933. Hij krijgt van de politieleiding en diverse rechtscolleges uitstekende referenties mee. Toch duurt het nog een jaar voordat De Noord-Ooster bericht dat Swart uit vierentwintig sollicitanten op 31 maart 1934 benoemd is tot ‘Inspecteur-hoofd van gemeentepolitie’ en dat hij per 15 april in dienst treedt. De krant vindt het van belang tevens te melden dat Swart in tegenstelling tot zijn voorganger een uniform zal dragen.



Swart en zijn vrouw gaan in de Leliestraat 76 wonen. De regionale kranten zullen tot aan de oorlog nog veelvuldig berichten over zijn activiteiten in Veendam, niet alleen over zijn rol bij (kleine) delicten of over zijn getuigenis over de grote brand in de plaatselijke dextrinefabriek, die de hele fabricage-afdeling eind oktober 1935 verwoest. Net als in Meppel krijgt Swart in de Veenkoloniën te maken met een baldadige jeugd, die grasvelden en bloemperken vernielt. Hij ziet zich genoodzaakt de jongeren en hun ouders vermanend toe te spreken in De Noord-Ooster van 22 juli 1937:

‘Nu het eene middel (waarschuwen) niet heeft geholpen, zal tot het andere worden overgegaan: Van nu aan zal de politie scherp toezien op het loopen op grasvelden, beschadigen van boompjes, enz. Ook kinderen worden oogenblikkelijk geverbaliseerd. Men zij gewaarschuwd! Namens den Burgemeester, De Inspecteur van Politie, A. G. SWART.

Begin januari 1937 is er op initiatief van burgemeester Fokke Jacobs de Zee (1874-1950) een comité opgericht, dat plannen wil ontwikkelen om in geval van oorlog Veendam te beschermen tegen luchtaanvallen. Hoewel de gemeente niet in de hoogste gevarenzones verkeert, vindt men het toch belangrijk te weten welke maatregelen genomen kunnen worden. Dit comité zal bestaan uit zeven leden onder wie politie-inspecteur Swart. De plaatselijke arts H. Th. van Heuvel zal de cursus Eerste Hulp bij ongelukken aanpassen voor eerste hulp bij ongevallen ten gevolge van aanvallen uit de lucht.

Na drie maanden is er een Vereniging voor Luchtbescherming met 101 leden uit de grond gestampt, die in sociëteit Veenlust een ledenvergadering houdt. Na het vaststellen van de statuten en een huishoudelijk reglement wordt er een bestuur gekozen en een Raad van Advies samengesteld, waarvan Swart natuurlijk deel uitmaakt. Tevreden stelt de burgemeester aan het eind van de bijeenkomst vast dat ‘…. Niet alle plaatsen, […], zijn zoo bevoorrecht als Veendam, waar men verschillende ingenieurs-scheikundigen heeft, apothekers, en een sterke politiemacht. Er bestaat hier dus kans dat men een goede luchtbeschermingsdienst kan samenstellen en daarom is het zoo noodig dat vele ingezetenen als lid toetreden.’

Naast zijn werkzaamheden besteedt Swart veel tijd aan sport. Hij hockeyt bij Daring, voetbalt en speelt een partijtje biljart in hotel-café-restaurant Van Kreel bij het Stationsplein.

Oorlog en verzet
Op de systeemkaart van verzetsbetrokkenen staan de verzetsactiviteiten van Anton Gerrit Swart genoteerd. Hij is lid van de Ordedienst (OD, district VII) en commandant van het grenscommissariaat. Als laatste staat vermeld: spionagedienst Oost-Groningen. De OD ontstond vrij snel na de capitulatie op instigatie van officier Johan Hendrik Westerveld (1880-1942) en de leden waren voornamelijk oud-militairen, dienstplichtige en beroepsmilitairen en geestverwante burgers. Ze had als doel bij de bevrijding van Nederland de orde en rust te handhaven omdat binnen de kringen van de OD de opvatting heerste dat er dan een gezagsvacuüm zou ontstaan. Toen de bevrijding echter uitbleef, begon een groot deel van de leden in hun eigen regio met verzetsactiviteiten. Sinds oktober 1943 achtte de leiding van de OD het raadzaam om als voorbereiding op de periode na de bevrijding een grensbewaking in te stellen. De bedoeling was NSB’ers en andere ‘ongure onnederlandse elementen’ te screenen als die vanuit Duitsland Nederland wilden binnenkomen. Swart zal zich bezig hebben gehou-den met de opzet van zo’n organisatie.

Volgens de samenstellers van Hoe Groningen streed, een provinciaal gedenkboek van het verzet 1940-1945, dat na de oorlog verscheen, lezen we dat District VII (Centrum Veendam) in tegenstelling tot de rest van Nederland in de nazomer van 1940 zelfstandig georganiseerd werd. Wat verder opvalt is dat de leiding van dit district voor het grootste deel van de oorlog intact bleef, alhoewel één van de drie organisatoren (Bruggema, Swart en Dekker) in 1945 nog in leven was. Toen men dit district na de oorlog typeerde, noemde men de uitgebreide hulp aan Joden en het meerdere malen verstrekken van financiële steun aan het Nationaal Steunfonds in Groningen. Omdat het toen niet doenlijk was een gedetailleerde beschrijving te geven van alle betrokkenen werd als een karakteristiek voorbeeld voor allen volstaan met een beschrijving van de verzetsactiviteiten van politie-inspecteur Swart.

Als de oorlog uitbreekt is Swart korpschef van een team van tien agenten en één hoofd-agent. Hij wordt geconfronteerd met de uitvoering van allerlei nieuwe en soms onmogelijke voorschriften van de bezetter. Medeverzetsstrijder Huib Ottevanger (1911-1996) vertelt in De nadagen van het verzet over het ontstaan van het verzet in hun woonplaats: ‘In Veendam kwam langzamerhand het verzet opzetten en dat was vooral onder leiding van Jakob Bruggema, terwijl ook politie-inspecteur Swart flink meedeed. [….] Het verzet bestond in het begin uit het proberen tegen de NSB in te gaan, hetgeen tenslotte uitliep op grote herrie met de plaatselijke NSB. Die probeerde namelijk de school bij ons [Ottevanger was daar onderwijzer] vol te plakken met allerlei pamfletten. Dat stonden wij niet toe en ik heb toen zo’n ruzie met een NSB’er gehad, dat het me haast in de gevangenis deed belanden. Swart heeft dit echter nog net kunnen verhoeden.’

Dat Swart ondanks zijn vrijstelling voor militaire dienst toch lid kon worden van de OD zal te maken hebben gehad met de vaardigheden die hij op de Politievakschool had geleerd. Net als reserveofficieren kon hij met wapens omgaan, leidinggeven en in stressvolle situaties handelend optreden.

In een rapportage over de rol van burgemeester A.J. Hoogkamp van Veendam in de Tweede Wereldoorlog bespreekt de Groningse prof. dr. Doeko Bosscher de houding van het Veendamse gemeentepersoneel in het najaar van 1940. Op 23 oktober 1940 eisten de Duitsers dat Nederlandse ambtenaren een ‘ariërverklaring’ ondertekenden, een bewijs dat men geen Joodse voorouders had en dus geen Jood was. In sommige gemeenten weigerden enkelen die verklaring te tekenen, maar in Veendam gebeurde dit, tot zover bekend, niet. Latere verzetsstrijders als Hendrik Dekker (1892-1955) en Berend Eenjes (1903-?), gemeenteontvanger respectievelijk conciërge van het gemeentehuis, maar ook Anton Swart tekenden. Bosscher geeft er ook een verklaring voor; hij acht het meer dan waarschijnlijk dat ‘het proces van uitsluiting van de Joden zo sluipend verliep dat zelfs de meest principieel denkende Nederlanders nauwelijks beseften wat er gaande was en hoe zij moesten handelen om het ergste te voorkomen’.

Midden 1942 komen van de Duitse Fachberater (‘deskundige’ op het gebied van de arbeidsvoorziening) van het arbeidsbureau Winschoten opdrachten om Joodse mannen op te halen en naar Westerbork te sturen in het kader van ‘werkverruiming in het oosten’. De politie – per transport wordt één agent meegestuurd – moet die transporten uitvoeren en dat gebeurt dan ook. Korpschef Swart weigert en wordt thuis door de Duitsers in augustus 1942 gearresteerd en naar het Scholtenhuis gebracht. Als represaille wordt hij voor straf als gijzelaar naar Lager Michielsgestel gestuurd.

In het Gedenkboek Gijzelaarskamp Beekvliet St. Michielsgestel, dat kort na de oorlog verscheen, was Swart van 8 augustus – 17 december geïnterneerd. Op zijn kaart zijn deze data echter niet terug te vinden. Bij navraag bij het Brabants Historisch Informatiecentrum (BHIC) bleek de mogelijke bron die in het Gedenkboek wordt genoemd onvindbaar. Andere bronnen noemen 13, 14 of 16 augustus als mogelijke datum van aankomst, maar een bronverwijzing ontbreekt steeds. Hetzelfde geldt voor die bronnen die de periode van gijzeling in 1943 plaatsen.

 
Naoorlogse Persoonskaart van A.G. Swart, Sint-Michielsgestel. Bron: www.bhic.nl.

In het rapport van Bosscher vertelt Jan Eppinga (1905-1954), de naoorlogse korpschef van Veendam, dat Swart van burgemeester Hoogkamp tijdens zijn internering verschillende keren een pakje met levensmiddelen ontvangen zou hebben, wat door zijn nabestaanden echter ontkend wordt. Volgens hen ontving hun vader geen enkel pakket en had ook na zijn terugkeer had hij nauwelijks contact met Hoogkamp. De burgervader dringt er vervolgens bij het departement op aan Swart te bevorderen tot hoofdinspecteur, zodat hij zich commissaris mag noemen. Hoogkamp wil dat het departement Swart ook een extra toelage van fl. 500,- per jaar geeft, wat tegenwoordig overeenkomt met bijna € 8000,-. Als argumentatie schrijft hij: ‘Swart is uitstekend voor zijn taak berekend en verricht zijn werk in dezen moeilijken tijd zeer goed’. Na lang aandringen wordt de extra toelage toegekend, bovendien wordt Swart bevorderd tot opperluitenant. Eppinga gaat in 1943-44 met ziekteverlof, zodat hij meer tijd kan wijden aan verzetsactiviteiten. Dezelfde constructie werd ook toegepast op Swart na zijn vrijlating op 17 of 23 december 1942. Met ingang van 15 januari 1943 werd hem ‘ziekteverlof’ verleend dat tot en met 15 april 1944 – precies 10 jaar na zijn benoeming – werd verlengd.


Gijzelaarskamp Beekvliet in 1942. Bron: https://www.gijzelaarskampbeekvliet.nl/.

In de periode dat Swart in het op 4 mei 1942 geopende gijzelaarskamp aankomt, wordt de sfeer nerveuzer en meer gespannen. De kampleiding had op 12 augustus alle verloven en bezoekregelingen ingetrokken. Alle gijzelaars moesten hun persoonsbewijzen inleveren en 25 van hen werden gefotografeerd met een nummer op hun borst. Vier of vijf dagen daarvoor was er in Rotterdam een (deels mislukte) aanslag gepleegd op een goederentrein, die ook soldaten van de Wehrmacht vervoerde, waarbij een baanopzichter om het leven kwam. Toch nemen de Duitsers deze aanslag hoog op en komen met een ultimatum: de dader(s) moet(en) zich vóór 14 augustus melden, anders volgen er represailles. Op 15 augustus worden vijf gijzelaars door een executiepeloton om zes uur ’s ochtends op het landgoed De Rovert te Goirle gefusilleerd.

 
Bron: https://www.rijnmond.nl/nieuws/171118/Tekening-van-een-mislukte-aanslag-in-1942

De letterkundige Willem Asselbergs (1903-1968), beter bekend onder zijn pseudoniem Anton van Duinkerken, zat zelf in Beekvliet opgesloten en verwoordde de gevoelens van de gijzelaars in het volgende sonnet:

15 Augustus 1942

Te hoop gedreven als onmondig vee
Moesten wij in de rij staan en lang wachten
Tot wie de leiding namen bij 't afslachten
Der gijzelaars, verschenen in 't carree.

Zij deelden onbeschaamd hun misdaad mee
En 't klonk of zij er in zichzelf om lachten;
Zij wilden, dat wij 't voelden: zij verachtten
Ons diep, en wij verdroegen 't schijngedwee.

Doch toen het stil werd na hun stemgebral
Rees uit onze onmacht onheilspellend zwijgen,
Als was daar taal van profetie gehoord,

Die hun voortaan geen rust meer gunnen zal,
Doch staag, vervolgen en alom bedreigen
Met de herinnering aan dezen moord.

Op 16 oktober 1942 volgt na een aantal sabotageacties een tweede executie waarbij drie gijzelaars en twaalf gevangenen uit Kamp Amersfoort in de bossen bij Woudenberg worden doodgeschoten.

Tijdens zijn gevangenschap in Beekvliet wordt zijn taak als commandant van de grensbewakingsdienst van de OD overgenomen door Pieter Sneeuw (1895-1944), directeur van de Rijkslandbouwwinterschool in Veendam. Na zijn terugkeer duikt Swart onder en ondanks zijn ‘ziekteverlof’ is hij betrokken bij illegale activiteiten. Volgens zijn oudste dochter zou hij zich in het grensgebied van Friesland schuilgehouden hebben en niet meer in Veendam geweest zijn. Op 17 maart 1944 maakt hij daarop een uitzondering als zijn zoon Gertjan wordt geboren. Als Riet bij haar broertje op bezoek mag gaan, ziet zij haar vader voor de laatste keer.

Als we de systeemkaarten van verzetsbetrokkenen in de Groninger archieven erop naslaan kunnen we het verzetsnetwerk van Anton Swart reconstrueren. In Veendam heeft hij naast de samenwerking met OD-leden Pieter Sneeuw en Eduard Eduard Stolper (1888-1944) nog contacten bij de politie (Jan Eppinga en Johannes Meijer, brigadier), de gemeente (Hendrik Dekker en Rein de Vries, commies) en kandidaat-notaris Frans van der Wijk. Buiten Veendam werkt hij samen met de Groninger Jan Rengenier Dijksterhuis (1898-1944), het hoofd van de Luchtbescherming in Groningen en hereboer Jacob Wiersema (1899-1959) uit Oostwold, de initiatiefnemer tot de bouw van het onderduikershol in Anloo. Daar zou Jakob Bruggema – Swart kende deze Veendamse architect – op 29 september 1944 gearresteerd worden.
In 1943 en 1944 maken de Duitsers jacht op Swart, maar ze krijgen hem niet te pakken. Toch kan hij met zijn gezin genieten van een vakantie in Schipborg bij Zuidlaren, waar hij in de omgeving fietstochtjes maakt zonder dat hij door de Duitsers wordt gesignaleerd. In mei 1944 wordt zijn huis als represaille leeggehaald en de inventaris op boerenwagens geladen. De bedoeling was mevr. Swart-Touwen onder druk te zetten. De oudste dochter weet zich dat nog goed te herinneren omdat ze net uit school kwam en zag dat de Leliestraat afgezet was. Zelfs het popje van haar zusje Betsy werd meegenomen en toen deze het kleinood van een wagen terug wilde pakken, kreeg ze een tik met de kolf van een geweer. Haar kleine broertje Gert, lag nog in de kinderwagen en zijn potje babyvoeding werd ook op de wagen gegooid. Het enige wat moeder Jentina bij de ontruiming heeft kunnen redden was de servetring. In het voorbijlopen deed ze een la van het dressoir open en graaide hem ongezien mee. De Duitsers dreigden de mannelijke leden van een gezin op te pakken als iemand het waagde de familie Swart onderdak te geven. Toch vinden ze een onderkomen bij ds. Hendrik Witvliet en zijn vrouw in Zuidwending. De volgende dag worden ze naar Zuidhorn gebracht, waar de ouders van Anton Swart wonen en waar ze de rest van de oorlog gebleven zijn. Tijdens de oorlog werden moeder en de kinderen mogelijk ondersteund door het Nationaal Steunfonds.

Ook tijdens de periode dat Jentina Swart-Touwen met haar kinderen bij haar schoonouders verbleef, was er nog contact tussen haar en haar man. Een tussenpersoon uit het verzet belde dan bij het huis van Swarts vader aan en dan verdween zij met die man naar een plek in de buurt waar Swart haar dan ontmoette. Zelfs in augustus 1944 was dat nog het geval, gelet op de geboorte van hun jongste zoon. Na afloop ging Jentina weer terug naar haar schoonouders en kinderen en Swart keerde terug naar zijn schuiladres. Volgens zijn nabestaanden zou hij gearresteerd zijn toen hij op weg was naar een kapper, mogelijk was er sprake van verraad.

Arrestatie
In de meeste bronnen werd Swart op 31 augustus 1944 door landwachters gearresteerd, omdat hij de verjaardag van koningin Wilhelmina vierde. Vervolgens werd hij naar Groningen gebracht waar hij in het Huis van Bewaring gevangengezet werd. Swart werd op transport gesteld naar het Duitse eiland Borkum, waar zich twee krijgsgevangenkampen en één werkkamp bevonden. In het Kriegsgefangenenlager Reede waren voornamelijk Fransen, Oekraïners en Serviërs opgesloten. Het is dus aannemelijk dat Swart in één van de twee andere kampen terechtgekomen is. De eerste mogelijkheid is het krijgsgevangenkamp op de werf van het Wasserbauamt aan het Oppermannspad. In de houten barakken langs de weg werden 80 gevangenen van verschillende nationaliteiten, waaronder Nederlanders, Russen en Oekraïners geïnterneerd. Vanaf het midden van 1944 had de Organisation Todt de bouwwerf Falklandhage ingericht als werkverschaffingskamp voor 450 Nederlanders uit Amersfoort. Het is misschien ook mogelijk dat Swart met zo’n transport uit Amersfoort mee-gestuurd is.

De werkzaamheden in het kamp waren zwaar, bovendien kreeg Swart last van een oorontsteking die met de dag verergerde. Over zijn terugkeer naar Groningen zijn er net als over de ontruiming van zijn huis in de loop der tijd verschillende verhalen in omloop geraakt. Swarts situatie werd precair na de arrestatie van Jakob Bruggema op 29 september 1944. Bruggema had contact met Jan Rengenier Dijksterhuis, die na het verraad van de Groningse advocaat en NSB’er Simon Redeker, gearresteerd en met elf anderen (o.a. reserve-kapitein Karsien Kriegsman (1884-1944), OD-commandant district VII), op 25 september in Westerbork gefusilleerd was. Op de systeemkaart van Dijksterhuis staat vermeld dat in zijn zakboekje de namen van Anton Swart en Pieter Sneeuw stonden. Ook Kriegsman had een zakboekje met daarin zoals Monique Brinks het in het Het Scholtenhuis 1940-1945, pg. 82 uitdrukte ‘de goed bijgehouden administratie van bijna de gehele OD in Groningen’. Twee zakboekjes met namen van verzetsstrijders, is dat waarschijnlijk? Swarts vrouw zou in 1949 geopperd hebben dat de arrestatie van haar man mogelijk verband hield met de gevangenneming van Bruggema.
Swart werd dezelfde septemberdag teruggehaald naar Groningen, waar hij voor behandeling werd opgesloten in de ziekenboeg van het Huis van Bewaring. Bij de daaropvolgende huiszoeking, aldus Brinks, vonden de Duitsers wapens onder de vloer van zijn woning op de Leliestraat 76, waarna zijn vrouw en kinderen uit huis werden gezet. We hebben al gezien dat deze huisuitzetting volgens Swarts dochter eerder zou hebben plaatsgevonden en zij voegde daaraan dat haar vader hooguit een sabel in huis gehad heeft. In de nacht van 10 op 11 oktober 1944 werd Swart overgebracht naar het Scholtenhuis.

Het Scholtenhuis in oorlogstijd.

De tweede versie over Swarts terugkeer naar Delfzijl werd voor het eerst in het in 1949 verschenen 'Hoe Groningen streed' vermeld en later door zowel zijn dochter als Gert Zuidema, de auteur van 'Noar wèl is joen stroade nuimd, Veenkoloniaal Biografisch straatnaamboek' als mogelijkheid is geopperd. Zij allen spreken over een geplande actie van het verzet. Door de opeenvolgende arrestaties verkeerde de illegaliteit in grote problemen, want veel leidinggevende personen waren weggevallen. Het was dus van het grootste belang dat Swart werd teruggehaald om leiding te geven aan de OD. Daarom werd het plan bedacht om de hulp van Harm van Heuveln, een NSB-arts bij het arbeidsbureau in Winschoten, in te roepen. Deze schreef een briefje waarin hij vermeldde dat Swarts oudste dochtertje stervende was. De list lukte, maar bij zijn terugkeer werd Swart door de SD gearresteerd en op beschuldiging van deelname aan illegale activiteiten naar de Groningse strafgevangenis gebracht en later naar het Scholtenhuis. Of hij daar nog verhoord en gemarteld is, is niet bekend, maar gezien de toenmalige praktijk zeer waarschijnlijk. In het boek 'Valse diagnoses' schrijft journalist Willem Mollema dat Van Heuveln na de oorlog tijdens zijn gevangenschap in kamp Westerbork ter verdediging aanvoerde dat hij in de oorlog ook goede dingen gedaan had. Na een lijst met verzetsactiviteiten komt ook Swart ter sprake: ‘Maar hij noemt ook politie-inspecteur Anton Gerrit Swart, die hij enkele malen de gelegenheid zou hebben gegeven om zijn verzetswerk voort te zetten (pg. 144).’ Zou hij hiermee ook het schrijven het briefje bedoeld hebben?

De executie
Op basis van naoorlogse getuigenissen van zowel kampgevangenen als leden van het vuurpeloton is het mogelijk geweest een beschrijving van de executie van de zeventien slachtoffers te reconstrueren.


De gefusilleerden van 12 oktober 1944.

In de vroege ochtend van 11 oktober 1944 kreeg de 37-jarige Wilhelm Stöwsand, Sturm-scharführer en tot half september 1944 leider der Sicherheitspolizei (Sipo) te Breda, van Obersturmführer Josef Anders in het Scholtenhuis de opdracht om zeventien gevangenen naar Westerbork te brengen. Voor het welslagen van de onderneming, voegde Anders hem toe, droeg Stöwsand de volle verantwoordelijkheid. De volgende dag om 05.30 uur ging deze SD’er naar de zolder waar de zeventien opgesloten zaten. Deze taak had hij ook op zich genomen bij de executie van 25 september 1944, waarbij Kriegsman en Dijksterhuis en tien andere verzetsstrijders werden gefusilleerd. Hij las hun namen voor waarna de gevangenen naar beneden werden geleid en in gereedstaande vrachtwagens geduwd. Hijzelf nam met Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt, de leider van het executiepeloton, in de andere vrachtwagen plaats. Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam en zijn collega’s Johan Stulze, Thoma en Julius Nachbauer en een aantal medewerkers van de SD als Ernst Paul Jendgens en een zekere Backler stapten eveneens in.

Na aankomst in Westerbork werden Stöwsand en Schmidt door kampcommandant Albert Konrad Gemmeker begroet waarna deze de executieplaats vlak achter het crematorium heeft aangewezen en ook de executie zou hebben bijgewoond.


Het afgebroken crematorium van voormalig kamp Westerbork.

De mannen werden in twee groepen verdeeld en naar de fusilladeplaats gebracht. Daarop werden ze in een rij opgesteld waartegenover het executiepeloton, dat bestond uit leden van de Ordnungspolizei en Be-gleitkommando van SD’ers, zich op korte afstand opstelde. De verzetsstrijders werden met karabijnschoten gedood, waarna ze met een pistool een genadeschot kregen. Hierna werd de tweede groep mannen op dezelfde wijze en door dezelfde personen gefusilleerd. Het is niet bekend of Anton Gerrit Swart tot de eerste of tweede groep gefusilleerden behoorde. Na afloop trakteerde Stöwsand de leden van het executiepeloton op een glas jenever.


Crematorium Kamp Westerbork schaal 1: 200.

De Joodse gevangene Hans Bial (1911-1954) hoorde op 12 oktober de schoten van het executiepeloton in het kamp. In zijn dagboek 'Briefe an Hetty' noteerde hij: ‘Früh darf wieder mal niemand das Lager verlassen. Wir ahnen alle, was kommen wird – in Analogie zu dem neulich Geschehenen. Tatsächlich um 7.15 ertönen Schüsse – nicht einmal alle auf einmal. Gleichzeitig marschiert ein Zug Grenzschutz singend durchs Lager. Man darf wirklich keine Nerven haben, sonst könnte man Schreikrämpfe, Haserei oder etwas derartiges bekommen. Es sollen wieder 17 Opfer sein. Und es ist kein Ende zu sehen.’

De crematie
Na de executie werden, aldus Stöwsand, de ringen, papieren en andere waardevolle voorwerpen door iemand van de SD verzameld en aan hem overgedragen. Hij deed de eigendommen van de gevangenen in een envelop en stelde die Anders ter hand, waarna hij ze op diens bevel aan Untersturmführer dr. Ernst Knorr van de SD moest afgeven.

Het bevrijdingsportret over Manus Pront geeft een andere lezing. Pront en medegevangene Selfried Fuchs zouden de opdracht hebben gekregen de lichamen van de gefusilleerden één voor één in het crematorium van kamp Westerbork te cremeren. Zij zouden veel persoonlijke bezittingen verzameld en in een doos in het bos begraven hebben. Op de achterkant van de deurpost van het crematorium, een plek waar het niemand opviel, hebben ze elke keer de datum en het aantal mensen dat ze moesten verbranden ingekrast, waardoor alle mannen na de bevrijding geïdentificeerd konden worden. De as van Swart en kompanen werd uitgestrooid ten westen van het executieterrein en vlak achter het crematorium op de plek die op de afbeelding staat aangegeven met het cijfer 12.

Al die tijd wisten Swarts vrouw en zijn ouders niet wat er met haar man of hun zoon gebeurd was. Pas later kregen ze te horen dat hij op Borkum zat. Toen Swarts moeder bij het Scholtenhuis ging informeren of haar zoon daadwerkelijk op dat Waddeneiland zat, zei Lehnhoff dat het al gebeurd was. Daarop schudde hij een zakje met trouwringen op zijn bureau en zei: ‘zoek hem maar uit’. Wanneer Swart nu precies was gefusilleerd, bleef tot juni 1945 onduidelijk. Swarts vader informeerde toen nog of zijn zoon op 12 of 18 oktober dood geschoten was.

Naoorlogs eerbetoon
Een eerste sinister en indirect eerbetoon vond plaats op 13 april 1945, de dag van de bevrijding van Veendam. Poolse tanks reden het stadje binnen en daarbij was geen soldaat gesneuveld, geen inwoner omgekomen en geen huis vernield. De Poolse commandant gaf meteen Huibert Ottevanger, oud-verzetsstrijder en commandant de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS), de opdracht de straten te zuiveren. En dat was nodig ook, want een deel van de Veendammers, de meeste dronken, probeerde de achtergelaten Duitse voorraden in de fabriek ‘De Vrijheid’, de Hertenkampschool, een loods bij het station en het Duitse kamp (een voormalig radarpeilstation van de Duitse luchtmacht) te plunderen. Hoewel de manschappen van de NBS daadkrachtig optraden – er moest zelfs uit zelfbescherming worden geschoten – konden zij niet verhinderen dat er heel veel geroofd, vernield en verwoest werd. In een poging de orde te herstellen hield Ottevanger een radiotoespraak waarin hij de gebeurtenissen hekelde. De regionale krant De Noord-Ooster achtte het noodzakelijk deze op 26 april ook te publiceren. Dat Ottevanger ontzettend boos was, blijkt wel uit het vervolg van zijn boodschap: ‘Onzinnige vernielingen vaak, maar de meest lage hartstochten kwamen naar boven en maakten van vele mensen – beesten –. Veel etenswaren werden in de modder vertrapt, radiolampen van honderden guldens gestolen waar niemand iets aan heeft. Maar 't verschrikkelijkste van alles was het wegroven van de goederen van Swart, Stolper en Sneeuw, die gedeeltelijk opgeslagen waren in het kamp. Zo werden deze helden beloond!’ Als verontschuldiging voerde hij aan dat de Duitsers ‘zeer veel hebben uitgedeeld en later het verschil tussen mijn en dijn eigenlijk niet meer gevoeld werd.’ Toch deed hij een dringende oproep de gestolen goederen onmiddellijk naar de school terug te brengen.

En hij betrok de zes gesneuvelden nogmaals in zijn verhaal. Door hun dood raakte het verzet in Veendam gedesorganiseerd. En tot overmaat van ramp kwamen de beloofde wapens niet, waardoor het organisatieplan van de OD in duigen viel en moest men handelen al naar gelang de omstandigheden. En daarbij werden fouten gemaakt. Ja, aldus Ottevanger, er hadden na de bevrijding mensen met een oranje band om de arm gelopen, die door hun houding tijdens de oorlog het niet verdienden zich daarmee te sieren. En ja, er is te veel gezwaaid en gedreigd met revolvers. En ja, wij hadden vroegere verzetsmensen meer moeten inschakelen. Daarvoor bood hij zijn verontschuldigingen aan. De Veendammers verzocht hij tenslotte geen nepnieuws rond te strooien over gewapende groepen NSB’ers en Duitsers, tegenover landverraders geen eigen rechter te spelen en vooral te helpen met de wederopbouw.

Een medewerker van De Vrije Nederlander, die zich verschool achter het pseudoniem ‘Oom Max’, uitte zich vier dagen na de bevrijding in zijn artikel ‘Nederlanders, let op Uw Saeck’ uiterst kritisch over de houding van sommige politiemensen, burgemeesters, drukkers en zakenlieden die de Duitse maatregelen slaafs hadden opgevolgd, nu nog steeds werkzaam waren en waartegen niemand protesteerde. En weer werd er verwezen naar de, in dit geval 21 verzetsstrijders die hun leven hadden verloren. Anton Gerrit Swart wordt aangehaald in de tirade over ambtenaren en het politiecorps: ‘Ik schaam mij over sommige, neen vele ambtenaren van het politiecorps, die alles, maar dan ook alles hebben uitgevoerd wat hun door de Duitsers is bevolen, en... die nog steeds „hun plicht doen". Ik hoor ze klagen, onze heldendoden, Jan Huitzing, gebr. van Alteren, Willem Berg, Bosscher, Swart, Pinkster, Ka-zemier,...: „hebben wij daarvoor ons leven gegeven"?’

Veendam telde na de bevrijding zestien gevallenen die als gevolg van oorlogsgeweld het leven hadden gelaten. Op 27 juni 1945 stuurde het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Veendam een brief aan de nabestaanden van zes gefusilleerde verzetsstrijders: Jakob Bruggema, Eduard Eugen Stolper, Anton Gerrit Swart, Pieter Sneeuw, Jurjen Geert Pinkster (1913-1945) en Jochem Kazemier (1913-1945). Het College had het plan de nagedachtenis van hun geliefden te eren door een straat naar hen te vernoemen Alle families gaven hun toestemming en op 10 juli werd dit voornemen bekrachtigd. De Le-liestraat heet voortaan A.G. Swartlaan.

Drie jaar later op 13 oktober 1948 werd in het Julianapark in Veendam een monument onthuld van de Veendammer Reünisten Vereniging der Oud-Illegale Werkers. De kruisvormige obelisk, bekroond door gebeeldhouwde vlammen is een ontwerp van architect ir. Marius Frans Duintjer. In het midden is een plaquette aangebracht waarop de namen van gesneuvelde Nederlandse militairen en gefusilleerde verzetsstrijders staan vermeld. De oudste dochter van Swart mocht het monument onthullen.

Op vrijdag 26 oktober 1945 stond in de Provinciale Drentsche en Asser courant het bericht dat de provincie Groningen een week later zijn verzetsmannen wilde herdenken. Voor het eerst konden de lezers de namen van alle 36 gefusilleerden van september en oktober 1944 lezen.


Trouw, 1 november 1945

Het voormalige illegale dagblad Trouw bracht op Allerzielen een speciaal rouwnummer uit, waarin de foto’s van de gefusilleerden stonden afgedrukt. De opbrengst kwam ten goede aan de bekostiging van dat gedenkteken en abonnees werden opgeroepen daarvoor geld te schenken.

Vier wagens met bloemen escorteerden de lijkwagen, die vervolgens koers zette naar de begraafplaats Esserveld, waar de urn ten grave gedragen werd. Op 4 mei 1948 werd het oorlogsmonument van de Groningse beeldhouwer Willem Valk (1898-1977) onthuld.


Begraafplaats Esserveld Groningen. Bron: https://www.4en5mei.nl/oorlogsmonumenten/.

Op de zandstenen U-vormige muur in vak S staan de namen van 43 verzetsstrijders (op twee stenen staat geen naam) gebeiteld, Anton Gerrit Swart is één van hen.

  Gedenksteen Anton Gerrit Swart Esserveld Groningen. Bron: https://oorlogsgravenstichting.nl/


Vermelding Anton Gerrit Swart in de Erelijst Gevallenen 1940-1945. Bron: https://www.erelijst.nl/.

Van de herbegrafenis zijn enkele bewegende beelden bewaard gebleven: https://www.filmbankgroningen.nl/archief/av7177/.

In hetzelfde jaar volgde de onthulling van een gedenkplaat voor wijlen Anton Swart, in leven korpschef van de gemeentepolitie te Veendam, in het politiebureau dat toen in de Kerkstraat gevestigd was. Het initiatief hiertoe was afkomstig van de Politie Sport Vereniging Swart, afgekort tot PSV Swart, die korte tijd na de oorlog ontstaan was. Bij de plaquette die zich nu bevindt op de eerste verdieping in het nieuwe politiebureau op de Korte Leegte 100, wordt elk jaar op 4 mei een krans gelegd.


Gedenkplaat Anton Gerrit Swart. Politiebureau Veendam.

Twee jaar later brachten koningin Juliana en prins Bernard een bezoek aan Veendam.


Collectie gemeente Veendam, Beeldbank Groningen.

Betsy Swart (links op de foto) en Betsy Pinkster, eveneens een dochter van een Veendamse ver-zetsstrijder, mochten op het Raadhuisplein de koningin een bos roze anjers aanbieden. In de regionale pers werd dit bezoek betiteld als een zegetocht van het koninklijk paar door Stad en Ommeland van Veendam. De keuze voor deze twee meisjes is representatief voor de huldiging van hun gesneuvelde vaders en andere verzetsstrijders.

Naoorlogse processen
Na de oorlog werden in het kader van de bijzondere rechtspleging in Nederland bijzondere gerechtshoven opgericht om oorlogsmisdadigers en collaborateurs te berechten. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden had drie strafkamers: een Friese, een Groninger en een Drentse Kamer. De zittingen in Groningen werden gehouden in de rechtszaal van de Arrondissementsrechtbank in de Oude Boterstraat. In de jaren 1945 tot en met 1949 verschenen de beulen van het Scholtenhuis voor hun rechters.

Ook leden van het executiepeloton moesten na de oorlog verantwoording afleggen voor hun misdaden. Wegens arrestatie van Joden en mishandelingen van onder meer Joodse gevangenen werd Stöwsand na een eis van acht jaar door het Bijzonder Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot vijf jaar en op 16 juni 1949 naar Duitsland uitgezet. Daardoor was het voor de Noord-Nederlandse justitie waarschijnlijk onmogelijk om hem ook nog ter verantwoording op te roepen. En daar was wel alle reden toe geweest. Zo gaf hij als leider van het executiepeloton op 8 april 1945 in Oosterduinen (gemeente Norg) het bevel om te vuren, waarbij de negenentwintigjarige Wildervanker Jan Kamminga en zeven andere verzetslieden de dood vonden. Oberscharführer Ernst Paul Jendgens kwam pas op 6 februari 1950 voor de rechter waar hij zich moest zich verantwoorden voor de moorden in de nacht van 31 maart op 1 april 1945 en de fusillade in Anloo een week later. In het kader van een zogenaamde Silbertanne-actie op 13 november 1943 vermoordde hij Cornelis Belliga. Na een aanslag op NSB’er en SD-informant Pier Nobach, waarbij diens zoon abusievelijk werd doodgeschoten, werd een lijst opgemaakt waarop ook deze kruidenier en verzetsman uit Niekerk (Groningen) stond. Omdat hij weigerde mee te gaan met de SD schoot Jendgens hem in zijn slaapkamer dood. Net als vele andere beschuldigde Duitsers schoof hij de schuld op een ander, maar werd na een eis van achttien jaar tot twaalf jaar veroordeeld. Op 25 mei 1957 werd hij uitgezet, vermoedelijk naar West-Duitsland. Joseph Adam, afkomstig uit Kenzingen in Baden-Württemberg, verklaarde tijdens zijn detentie in de Groningse strafge-vangenis dat hij sinds 20 september 1943 in Groningen actief was en twee keer (25 september en 12 oktober 1944) deel uitmaakte van een executiepeloton. Tot welke straf hij werd veroordeeld is niet bekend.
Voor het leiden van diverse executiepelotons in Westerbork kreeg de zesenveertigjarige Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt in 1949 een eis van tien jaar te horen, die werd omgezet in zeven jaar hechtenis, omdat hij in opdracht handelde van majoor Heinrich Waschke, de leider van de Ordnungspolizei in het noorden. Schmidt was niet alleen betrokken bij de executies in Westerbork van 12 en 28 oktober 1944, waarbij respectievelijk zeven-tien en zeven mensen werden gefusilleerd. Op 8 december 1944 leidde hij de executie bij Marum waarbij Ruud Geert Torenbeek, Bernardus ter Horst, Albert van de Grijspaarde, Jan Jensema en Jelle Hempenius de dood vonden. Bij zijn verdediging vertelde hij de rechter dat hij er niet aan twijfelde dat deze mensen op een wettige wijze waren veroordeeld. Als nasleep van de arrestaties van Adriaan Veen, Miente Viersen en Derk ter Veld op 20 oktober 1944 was Schmidt betrokken bij de moordpartij in het gehucht De Haspel, waarbij drie man-nen, onder wie de zestienjarige Ritse Vos werden doodgeschoten. Een vierde slachtoffer, J.F. Boschker kon ontsnappen en getuigde voor de rechtbank dat Schmidt wel degelijk had geschoten, maar weer volgde een ontkenning. En tenslotte was hij ook aanwezig bij de executie in Norg op 8 april 1945. Schmidt ontkende het vuurbevel te hebben gegeven, in zijn herinnering was hij slechts belast met de bewaking van de arrestanten en de afzetting van het terrein. De Nederlandse SD’er Klaas Carel Faber, lid van het vuurpeloton, verklaarde echter, dat Schmidt zelf had geschoten, wat door hem zoals gebruikelijk werd ontkend.

Op 16 mei 1949 begon het proces tegen de SD’er Robert Wilhelm Lehnhoff, die tijdens de oorlog bekend stond als de ‘Beul van het Scholtenhuis’. De tenlastelegging was een lange lijst met tientallen Silbertanne-moorden, opdrachten tot executies in Anloo en Bakkeveen (8 resp. 10 april 1944) en het toebrengen van zware, wrede mishandelingen. 75 Getuigen werden gehoord die het hof vertelden over de 28 verzetsmensen die Lehnhoff eigenhandig zou hebben vermoord of opdracht daartoe hebben gegeven. Tijdens zijn proces vertelde Lehnhoff dat hij nooit op eigen initiatief gehandeld had, maar altijd de bevelen van zijn chef Bernard Georg Haase, hoofd van de Aussendienststelle van de Sipo en de SD in Groningen, had uitgevoerd. Maar meerdere getuigen en ook gedetineerde SD’ers verklaarden echter dat Lehnhoff bewust zijn meerdere buiten acties gehouden had, zodat hij zelf op de achtergrond de touwtjes in handen kon houden.
Advocaat-fiscaal Baron van Tuyll van Serooskerken betitelde Lehnhoff als de ‘personificatie van de Duitse terreur in het Noorden’. En hij vervolgde: ‘Wij kunnen in Lehnhoff niet een werktuig zien van een misdadig regiem. Integendeel, het regiem was mogelijk, omdat er Lehnhoffs waren die het steunden’. Het vonnis van het gerechtshof luidde: doodstraf. Lehnhoff ging tegen het vonnis in beroep. Hij achtte het een volkenrechtelijke dwaling dat hij buiten Duitsland door een vreemde mogendheid veroordeeld was. Op 16 januari diende zijn cassatie. Op 20 maart volgde de uitspraak, hij kreeg wederom de doodstraf. Op 25 juli 1950 wees koningin Juliana Lehnhoffs gratieverzoek af en twee dagen later werd hij om kwart over vier in de ochtend gefusilleerd. Hij werd begraven op de R.K.-begraafplaats aan de Herenweg (Groningen).

Na de oorlog kregen weduwe Swart en haar kinderen een verbeurd verklaard huis van Duitsers aan de AE kade 29 met complete inboedel toegewezen. Oud-verzetsstrijder Berend Eenjes was als bestuurslid van het district Groningen-Drenthe van de Stichting 1940-1945 betrokken bij de toekenning van weduwen-en wezenpensioenen aan hen.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.