Allard Kwast

Op 12 oktober 1944 werden er bij het crematorium van kamp Westerbork 17 verzetsstrijders gefusilleerd. Hun namen en die van enkele andere tientallen mensen die daar werden vermoord en daarna gecremeerd zijn sinds 2018 te lezen op de bij deze executieplaats geplaatste gedenkzuilen. Allard Kwast is een van die gefusilleerde verzetsstrijders. Ad van der Logt schreef over hem een uitgebreid verzetsportret, met dank aan de zoon van Allard, Harry Kwast die veel informatie gaf en het familiearchief ter beschikking stelde.

Allard Kwast

Voornaam
Allard
Achternaam
Kwast
Geboortedatum
17 januari 1902
Geboorteplaats
Groningen
Sterfdatum
12 oktober 1944
Sterfplaats
kamp Westerbork

Genealogische gegevens
Allard Kwast stamt uit een geslacht van onderwijzers. Zijn overgrootvader Gerrit Kwast (*Emlichheim (Dld.), 13 juni 1792 – †Slochteren, 3 april 1855) was onderwijzer en schoolvader, zijn grootvader Albert Kwast (*Slochteren 18 december 1828 – †Groningen, 10 februari 1904) bracht het na zijn benoeming tot hoofdonderwijzer in 1858 tot directeur van een lagere school in Slochteren. Ook zijn vader Gerrit Kwast (*Schildwolde, 18 augustus 1865 – †Groningen, 13 november 1911) werd schoolhoofd in Ten Boer en was literair actief. Onder het pseudoniem Jan Laps schreef hij, aldus prof. dr. Willem Asselbergs, als dichter en essayist bekend onder de naam Anton van Duinkerken, grappige brieven in het Groninger Dagblad. Ze werden beantwoord door collega-onderwijzer Boelo Hendrik de Graaff (*Schildwolde 31 augustus 1860 – †Groningen 20 mei 1941), onder de schuilnaam Geert Blas. In het negende deel van de Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden schreef Asselbergs dat Jan Laps de stijl hanteerde van een boer, die in de stad Groningen rentenierde en dat Geert Blas hem beantwoordde als ‘de loze snieder oet Klaaiwerd’. Jarenlang hebben zij die rollen volgehouden en aldus het Gronings sterk gepropageerd. Ze gaven samen een bundel vertellingen uit Oet Meulenhörn en Klaaiwerd (1907) en bundelden 'n Stuk of wat Braiven van Geert Blas en Jan Laps (1910).


                                          Schoolmeester Gerrit Kwast 1792-1855. (Bron: Beeldbank Groningen)

Gerrit Kwast, Allards vader, trouwde op 1 oktober 1896 in Ten Boer met Hilje Bolhuis (Ten Boer, 13-8-1874 – Groningen 4-4-1936). Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren: Riemen Tine Kwast (1897-1995), Albertha Catharina (1899-1995), Allard Kwast (1902-1944) en Catriena Agatha (1904-1987). Op 11 november 1932 trouwde Allard in Appingedam met Monje Jantje Brouwer (*’t Zandt, 9 juli 1904 - †26 juli 1986) en kreeg met haar vier kinderen, vier jongens.

De familietraditie in het onderwijs zet Allard Kwast echter niet voort. Of hij na het voltooien van het Mulo in Groningen zijn opleiding nog heeft voortgezet is ook bij de familie niet bekend. Kwast wil wel bij de overheid werken, maar dan liever praktisch werk doen met interne opleidingen en cursussen.

Voetballen en kegelen
Over zijn sportcarrière weten we des te meer. Elke Gronings jongen wilde zeker in de periode 1915 tot 1926 graag bij de plaatselijke voetbalclub Be Quick 1887 een balletje trappen. De club werd in die periode met uitzondering van 1925 steeds noordelijk kampioen en in 1920 zelfs landskampioen door in de finale VOC uit Rotterdam met 4-0 te verslaan. Ook de jeugdige Allard werd lid van deze roemruchte vereniging en doorliep een aantal jeugdelftallen. Als keeper mocht hij in 1921, op negentienjarige leeftijd, drie wedstrijden in Be Quick 1 invallen en speelde zo met alle tien internationals van deze club onder wie aanvoerder Evert van Linge en de gebroeders Tetzner en Bulder.

In de historische kranten vinden we in de De Maasbode van 7 februari 1921 een verslag van de wedstrijd Be Quick-Alcides 8-1. De beginzin geeft al meteen een goede indruk van het krachtsverschil: ‘Nadat beide partijen, ieder met een invaller, zich hebben opgesteld, trapt Be Quick af, schuin tegen de wind in.’ Nadat Be Quick op een 1-0 voorsprong is gekomen, schrijft de sportverslaggever: ‘Op enige snelle uitvallen der gasten na, waarbij Kwast met verre vleugelschoten [van] Haverkamp geen moeite heeft, zijn de kampioenen voortdurend in het offensief.’ Het Algemeen Handelsblad van dezelfde dag is ook positief over Kwasts invalbeurt: ‘De invaller keeper der kampioenen moet dan ook handelend optreden, wat hem goed afgaat.’  Een week later verdedigt Kwast het doel tegen Veendam in een wedstrijd die dankzij zijn sublieme redding tijdens een scrimmage aan het begin van de tweede helft met 4-0 gewonnen wordt. Veertien dagen later, op 1 maart, volgt een verslag in de Winschoter Courant over de wedstrijd W.V.V.-Be Quick, die in een 2-2 gelijkspel eindigt. De opstelling van de landskampioen is als volgt:

Doel: Kwast
Achter: Sissingh - Tetzner
Midden: Rodermond - van Linge - Legger
Voor: Wartena - Groen - J. Bulder - de Haas - E.J. Bulder

Wartena en Kwast zijn dit keer de invallers. Hoewel Be Quick vanaf het fluitsignaal meteen ten aanval trekt, heeft W.V.V. in de eerste twintig minuten de beste scoringskans, maar het schot van de Winschoter linksbuiten wordt door Kwast gepakt. Vlak voor rust maken de Winschoters gelijk als een terugspeelbal wordt onderschept en de midvoor kan scoren. Be Quick komt in de tweede helft wederom op voorsprong, maar die wordt door de Winschoter rechtsbuiten teniet gedaan. Met nog dertien minuten te spelen doet zich een klein incident voor: ‘een aanval wordt door Kwast in liggende houding onderbroken. [Midvoor] Wever jr. tracht de bal nog te bemachtigen, doch trapt helaas in lichte mate tegen het hoofd. Kwast is genoodzaakt het veld te verlaten. Zeker heeft hij in deze gevaarlijke houding een doelpunt voorkomen.’  Veel consequenties voor de stand in de noordelijke 1e klasse heeft dit niet. Be Quick staat met acht punten voorsprong stevig aan de leiding voor Velocitas (24 punten) en W.V.V. (19 punten).

Op 10 mei vinden we in de Winschoter Courant van 10 mei 1921 een vierde verslag, het gaat hier om de wedstrijd tussen W.V.V. II en Be Quick II (uitslag 1-0). In het verslag wordt Kwast wederom genoemd, maar dit keer is zijn rol minder spectaculair: ‘Hovenga [een speler van W.V.V.] maakte het enigste doelpunt, dat deze speler uit een hard maar houdbaar schot loste, doordat Kwast deze bal door zijne vingers liet glippen.’  Na zijn verhuizing naar Delfzijl zette Allard zijn carrière voort bij de plaatselijke voetbalclub. Er resteert nog een foto uit 1925 waarop hij staat afgebeeld als keeper. Over de wedstrijden voor die club zijn geen gegevens gevonden.


Allard Kwast als doelman (met voet op de bal) in het eerste elftal van v.v. Delfzijl. De foto is uit 1925. (Bron: Familiearchief Kwast)

In de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 10 april 1924 staat het bericht dat Kwast samen met teamgenoot E. Lubbers als reserves in het Groningse provinciale elftal is opgenomen voor de wedstrijden om de Begeerkrans. Dat waren voetbalwedstrijden die sinds 1909 werden gehouden tussen elftallen van regionale voetbalbonden.

Op 9 april 1929 zien we Kwasts naam terug in het Nieuwsblad van het Noorden in een verslag over de wedstrijden van de kegelclub Jong Appingedam. Met een score van 7x45 behaalt Kwast de tweede prijs bij het onderdeel vrije baan en verdient daarmee fl. 60,-. Tot en met 1937 is hij in deze sport met wisselend succes actief: soms wint hij zoals in begin mei 1932 tijdens de jubileumwedstrijd van de Noord-Nederlandse Kegelbond (N.N.K.B.), soms eindigt hij als een van de laatsten zoals in maart 1934 bij een wedstrijd vrije baan 5 balls. Ook is hij bestuurlijk actief in deze kegelbond en laat van zich horen wanneer de uitkering van geldprijzen en de verlaging van de jaarlijkse contributie van de NNKB aan de Nederlandsche Kegelbond de gemoederen danig bezighoudt.

Van gemeenteambtenaar … tot rijksinspecteur
Zijn eerste baan vervult Kwast als volontair op de secretarie van de gemeente Zuidhorn. Op 1 februari 1921 vertrekt hij naar Delfzijl waar hij voor een jaarsalaris van fl. 1000,- benoemd wordt tot assistent van burgemeester en oud-dominee Jan Buiskool (1875-1937), die tevens sinds 1923 de eerste Rijksinspecteur van de Werkverschaffing in de provincie Groningen was. Zijn bijnamen ‘de Wreker’, ‘de Drijver’ of de ‘Mussolini van Groningen’ typeren zijn harde houding ten opzichte van de tewerkgestelden.

In juni 1931 solliciteert Kwast, aldus de Winschoter Courant van 11 juni 1931 naar de functie van secretaris bij het Waterschap Fivelingo. Twee weken later blijkt er een loting nodig om tot een benoeming te komen, want zowel Kwast als J.D. van der Munnik, de burgemeester te Loppersum, hebben bij de sollicitatiecommissie ieder drie stemmen behaald. De burgemeester is de gelukkige.
Een jaar later is Kwast een van de zeventien geslaagden voor de cursus gemeenteadministratie. Op 1 januari 1933 volgt zijn benoeming tot waarnemend Rijksinspecteur der Werkverschaffing en Steunverlening met een jaarwedde van fl. 2160,-. Buiskool is van mening dat zijn ondergeschikte meer dan voldoende bewezen heeft dat hij geschikt is om toezicht te houden op het voeren van de administratie van de werkverschaffingskampen.

Een belangrijk deel van Kwasts werk is het administreren van het aantal werklozen, tewerkgestelden en gesteunden in de provincie Groningen. In het boek Groningen Drenthe in den opgang publiceert hij een artikel ‘Twintig jaren werkverruiming in de provincie Groningen’ waarin het aantal tewerkgestelde en gesteunde werklozen nauwkeurig werd vermeld.

In totaal telde Nederland in 1935 meer dan 600.000 werklozen op 8 miljoen inwoners.

Na de stormvloed van 1916 nam de provincie Groningen het initiatief om in de jaren daarna de landaanwinning en dijkverhoging serieus aan te pakken. Onder leiding van de Provinciale Waterstaat leggen duizenden werklozen de Julianapolder (1923), de Carel Coenraadpolder (1923) en de Kerkvoogdijpolder (1927) aan. Later wordt in het kader van de werkverschaffing (Rijksdienst voor de Werkverruiming zoals dat officieel werd genoemd) een vierde polder drooggelegd, de Linthorst Homanpolder (1939). De nieuw aangestelde Rijksinspecteur Allard Kwast begint in 1937 met dat werk. Hij heeft een meer humanere benadering van de werklozen dan zijn voorganger. Verzet duldt Kwast evenmin, maar hij is veel benaderbaar en gaat met de slikwerkers in discussie, in die tijd zeker een unicum.

Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kan het werk niet afgemaakt worden. Als Kwast begin 1942 opdracht krijgt om Joden in werkkampen onder te brengen en hen ook slechter te behandelen, weigert hij dit, neemt ontslag en raakt verzeild in het verzet. De Linthorst Homanpolder wordt pas op 26 februari 1948 officieel geopend.

Terugkijkend op de jaren 1923-1935 constateert Kwast, dat er 3000 hectares in cultuur gebracht zijn. De ontginning van enkele honderden hectares woeste gronden in Westerwolde (o.a. het Rhederveld van 447 ha.) wordt afgerond met een excursie in het gebied voor 350 burgemeesters, wethouders en gemeenteraadsleden. Een journalist van het Nieuwsblad van het Noorden bericht op 13 mei 1935: ‘Uitgestrekte korenvelden, zo ver het oog reikt, doorsneden met wegen en kanalen tonen hier wat mensenhand sedert 1923 heeft gewrocht. Hier heeft de Heide Maatschappij voorlopig haar taak afgedaan. Wij zeggen voorlopig, omdat wij hebben bemerkt, dat nog altijd een grote uitgestrektheid woeste grond grenst aan reeds in cultuur gebrachte.’  Desondanks toont Kwast zich optimistisch en blijft zoeken naar oplossingen. Bij zijn installatie stelt hij: ‘Veilig mag worden aangenomen dat de gemiddelde plaatsingsmogelijkheid in 1939 tegen de 10.000 zal lopen. Wanneer we in aanmerking nemen dat het aantal werklozen tussen de 4.000 en 12.000 schommelt zal dus mogelijk zijn de werkzaamheden zo te verdelen dat zij het hele jaar door de nodige arbeidsgelegenheid bieden.’


Werkzaamheden aan het Groningse deel van het Van Starkenborghkanaal. (Bron: Familiearchief Kwast)

In het voorjaar van 1938 lopen de ontginningsprojecten in de veengebieden van Oost-Groningen (Jipsinghuizen, Rhederveld, Sellingerbeetse) op hun eind. Met nieuwe projecten als de inpoldering van de Slikken achter Westernieland en de Emmapolder achter Uithuizen, hoopt Kwast de landbouwverenigingen voor zich te winnen en na harde, intensieve onderhandelingen lukt hem dit ook. Eén van de aanwezigen schreef later: ‘De jonge inspecteur was zo blij alsof de dertienhonderd werklozen die maandenlang weer arbeid zouden hebben, zijn bloedeigen broeders waren. Vierhonderd hectare grond, waarvan ruim 350 hectare bouwland, zou in anderhalf jaar tijd gewonnen zijn, vijftig arbeidersgezinnen zouden hier een blijvend bestaan vinden, de provincie kreeg zijn zwaardere dijk en een elite polder, de Staat een grondvermeerdering zonder oorlog.'

In de laatste vijf jaren voor zijn ontslag heeft Kwast zich met verschillende werkverschaffingsprojecten bezig gehouden. We noemen er hier in kort bestek een aantal:

- De in gebruik name van drie nieuwe barakken, waaronder een recreatiegebouw, van Patrimonium in de Westpolder in Ulrum ten behoeve van de tewerkgestelden bij de droogleggingswerkzaamheden in de kwelders (25 augustus 1937);
- De verbreding, verbetering en verdieping van het Hoendiep van Stroobos vanaf de Friese grens tot Noordhornerga en het graven van een heel nieuw kanaal noordelijk om Zuidhorn, Aduard en Groningen tot in het Eemskanaal. Voor het afsnijden van de bochten van het Aduarderdiep moeten tewerkgestelden 300.000 m3, voor het Hoen-diep 600.000m3 grond met de schop verwerken. Het Van Starkenborghkanaal werd in november 1938 door koningin Wilhelmina geopend.
- De werkzaamheden in de Carel Coenraadpolder in het Oldambt worden in 1938 onderbroken door een staking van 150 slikwerkers, die een verhoging van 15 cent per m3 eisen, zodat een loon van 30 cent per uur mogelijk wordt. Bovendien waren vier arbeiders van uitputting in elkaar gezakt. Kwast vindt hun beslissing om te gaan staken onverantwoord ten opzichte van hun gezinnen en schorst de stakers, waarna Dr. C.P.M. (Carl) Romme, de minister van Sociale Zaken in het vierde kabinet Colijn, ingrijpt en de schorsing na vier dagen beëindigt. In 1940 worden barakken gebouwd om de 700 slikwerkers te herbergen.
- Begin februari 1939 heeft Kwast het plan opgevat een nieuw werkverschaffingsproject te starten in de gemeenten Uithuizen en Uithuizermeeden. Deze toekomstige Koningin Emmapolder moest net als de Linthorst Homanpolder een modelpolder worden met werk voor vele honderden werklozen gedurende anderhalf jaar. De polder zal 50 arbeidersgezinnen een blijvende bestaansmogelijkheid bieden, is zijn inschatting.

De Linthorst Homanpolder
Als Kwast in maart 1939 een journalist meeneemt naar de Linthorst Homanpolder, ‘zijn’ modelpolder, verschijnt in diens verslag in de krant een ander, positiever beeld: ‘Hier komen de mannen, die geen werk hebben en vinden er een prachtig arbeidsveld. Zij hebben het niet gemakkelijk in het slijk, dat hen soms tot over de knieën naar beneden zuigt. Hun werk is zwaar en eist veel lichaamskracht en inspanning. Maar zij werken voor de toekomst waarvan wij mensen altijd hopen dat die schoner en rijker zal zijn dan het heden.’
De boeren zijn in eerste instantie ook niet gecharmeerd van de overheidsbemoeienis. Zij hadden van oudsher het recht van opstrek, het recht om kwelders droog te maken en het nieuwe land in te lijven, en verloren nu hun greep op het land. Om ze toch te winnen voor zijn plannen doet Kwast de boeren het volgende voorstel: ‘De overheid zou indijken en de oevereigenaren zouden het nieuwe land kunnen kopen tegen dertienhonderd gulden per bunder voor bouwland, de helft voor weiland. Dat was een derde van de koopprijs van de binnenlandse landbouwgronden, terwijl op het nieuwverworven land jaren weinig of geen kunstmest nodig was en de boer dus goedkoper uit was.’

De kosten voor de inpoldering van de Linthorst Homanpolder bedroegen 1 ½ miljoen gulden waarvan 500.000 gulden voor rekening van de negentien ingelanden kwam. Ongeveer de helft van de tewerkgestelden (600 van de 1300) kunnen bij Westernieland in een nieuw te bouwen werkkamp overnachten. Voor de mensen uit de stad Groningen zijn twintig bussen beschikbaar die hen elke dag ophalen en terugbrengen. Kwast heeft berekend dat de dijk met een lengte van zes kilometer in anderhalf jaar klaar kan zijn, de polder met een breedte van 400 tot 900 meter een jaar later. Voor het afwateren van de 350 ha grote vlakte zijn 900.000 draineerbuizen nodig. Dagelijks verplaatsen zestien diesellocs 480 kiepkarren grond over een 12 kilometer aangelegde spoorlijn.


Werkkamp De Slikken, Westernieland. (Bron: familiearchief Kwast)

Toch heeft de aanleg van de dijk en de inpoldering van de polder met de nodige tegenslagen te maken. Maartstormen zorgen er in 1939 voor dat de zee gaten in de dijk slaat, bussen uit Groningen mochten niet uit de remise vertrekken. De oorlogsdreiging zorgt ervoor dat de druk wordt opgevoerd en dat er ook oudere werklozen worden ingezet. Maar als de oorlog in september 1939 uitbreekt worden honderden werklozen gemobiliseerd en niet door anderen vervangen. Herfststormen met harde slagregens gevolgd door een vorstperiode van half december 1939 tot aan februari 1940 veroorzaken een nog grotere achterstand. De inval van de Duitsers op 10 mei 1940 heeft tot gevolg dat de meeste tewerkgestelden haastig naar huis terug gaan. De werkverschaffing komt echter snel op gang, hoewel ook gemeenten in de regio hun eigen projecten laten uitvoeren zoals de omsnijding van het Winschoterdiep bij Scheemda en de aanleg van schuilloopgraven voor de bevolking van Delfzijl. Kwast blijft echter optimistisch: ‘Alles bij elkaar kunnen op de werkverschaffingsprojecten in de provincie Groningen tussen de 10 en 12 duizend man tegelijk tewerk gesteld worden.’

Er is een filmverslag van de inpoldering gemaakt waarin Allard Kwast is te zien. De film is te zien op de website van de Groninger Archieven via de volgende link:
Filmverslag inpoldering van de Linthorst Homanpolder (de Slikken nabij Pieterburen) in de jaren 1939-1947.

Andere werkzaamheden
Naast deze activiteit is Kwast ook op andere terreinen actief. In de zomer van 1937 heeft hij op het gemeentehuis van Hoogezand met locoburgemeester A. Klok, wethouders, mej. J. van Dijk van het arbeidsbemiddelingsbureau voor Vrouwelijk Huispersoneel te Groningen en diverse leden van vrouwenorganisaties een bespreking over de mogelijkheid en wenselijkheid om een dienstbodencursus te organiseren. Deze cursus kwam voort uit een initiatief van Buiskool uit 1933. Mede dankzij de ondersteuning van de plaatselijke gasfabriek kan deze cursus half oktober 1937 met vijftien leerlingen van start gaan. In zeer korte tijd volgen andere plaatsen zoals Musselkanaal, Ter Apel, Winschoten, Bellingwolde en Stadskanaal. Het succes is zo groot, dat zich voor het volgend jaar zoveel meisjes zich hebben aangemeld dat slechts een deel kan worden toegelaten. Deze driemaandelijkse cursus heeft Kwast tot en met 1939 georganiseerd, waarbij hij elke keer bij de diploma-uitreiking aanwezig is en een toespraak houdt.

Kwast heeft ook projecten opgestart om jeugdige werklozen aan werk te helpen, maar zijn inspanningen hadden nauwelijks resultaat. In de provincie Groningen heeft hij een vijftiental werken gerealiseerd, die uiteenlopen van draineringswerkzaamheden bij Aduard tot de verbetering van een speelveld van de Chr. HBS in Onstwedde, maar deze mislukten allemaal, omdat de jongeren er al snel de brui aan gaven of helemaal niet kwamen opdagen. In een interview met De Zuid-Willemsvaart van 9 augustus 1938 concludeert Kwast dat jongeren weigeren te werken en dat een werkverplichting van bovenaf opgelegd moet worden. Om zijn woorden kracht bij te zetten gebruikt hij een treffende metafoor: ‘Duizenden jongeren zijn als kleine kinderen in een brandend huis dat zij weigeren te verlaten. Men moet hen beschermen tegen hun eigen morele en fysieke ondergang.’

Politiek actief
Kwast is aan het eind van de jaren dertig politiek actief in de Vrijzinnig Democratische Bond, een D’66 avant la lettre. In mei 1938 geeft hij in hotel Wilhelmina in zijn woonplaats een lezing voor de Vrijzinnig Democratische Kiesvereniging ‘ Burgerplicht’ over het onderwerp ‘Stand en mogelijkheid der werkverschaffing’. Voor de verkiezing voor de Provinciale Staten van Groningen op april 1939 staat hij als tiende op de lijst bij de kieskring Appingedam. Daarmee treedt hij in de voetsporen van zijn oom Berend Albertus Kwast (1870-1936), leraar aardrijkskunde aan de Groningse Handels-H.B.S. en redacteur van de Bos-Niemeyer Schoolatlas der gehele aarde (de voorloper van de huidige Bosatlas) die midden jaren twintig bij de Statenverkiezingen op de kandidatenlijst van de Vrijzinnig Democratische Lijst stond.

Kwasts partij behaalt in de provincie Groningen 19.810 stemmen, een winst van ongeveer 3000 stemmen vergeleken met de verkiezingen in 1937, en wordt daardoor de derde partij, goed voor vier statenzetels. Vanaf midden februari 1940 wordt hij als lid benoemd in het bestuur van ‘Burgerplicht’.

Ontslag na weigering
Op 8 januari 1942 kwam het besluit dat de werkkampen op 8 januari 1942 moesten worden gesloten om vier dagen later weer geopend te worden voor Joodse Nederlanders. De Duitse bezetter maakte de kampen van de Rijksdienst voor de Werkverruiming (RvdW) tot voorportalen van Westerbork, schrijft D.C.A. Bout in In den strijd om ons Volksbestaan. Kort daarna wordt de Rijksdienst overrompeld met de opdracht om 1400 joden te herbergen in Drentse werkkampen. Later volgt eenzelfde bevel, ditmaal om 450 joden onder te brengen in het Groningse kamp Sellingerbeetse in de gemeente Westerwold. Op het bureau van de Inspectie van de RvdW wordt vergaderd waarbij Kwast en Bout aanwezig zijn. Laatstgenoemde beschreef later hoe deze kwestie werd besproken:

‘De boodschapper van de Directie [van de RvdW] zei hem [Kwast], dat hij het kamp Sellingerbeetse voor 450 Joden moest klaarmaken.

Gronings kort beet hij af: ‘ ’t Is klaar’.
‘Wanneer kunnen ze komen?’
‘Morgen!’
‘Dan zal ik u nog enige bepalingen, die u in acht moet nemen, vertellen.’
Ik [Bout] zag op het gezicht van de Inspecteur het naderend onweer.
‘ U moet de Joden tien procent minder laten verdienen dan de andere arbeiders.’
Er tintelde iets in zijn ogen. ‘Dat verd… ik’, was het antwoord, ‘dat is onrecht.’
‘De Joodse Raad verzoekt ons de bewegingsvrijheid van de Joden wat te beperken, opdat ze op het platteland de Duitsers niet te veel in het oog vallen.’
‘Opsluiten in het kamp?’
‘Ja.’
‘Dat doe ik zeker niet.’
Daarop eiste hij op korte termijn een conferentie, waarop de Directie enerzijds, hij en schrijver dezes [Bout] anderzijds aanwezig zouden zijn. Hij vond het Joodse vraagstuk een probleem, dat niet buiten het Nederlandse cultuurleven om behandeld mocht worden. Hij wist wat hij wilde. Hij wist precies wat hij wilde. Hij zocht niet naar sensatie. Hij was een Nederlander uit één stuk, die alleen omdat hij in het Joodse vraagstuk geen Nederlands vraagstuk zag, zich verzette. Hij gaf de Duitsers geen schijn van kans op zijn terrein de lakens uit te delen.

Kwast ziet zich daarop genoodzaakt op 24 februari 1942 zijn ontslag in te dienen, dat hem door ir. R.A. Verwey, tot het einde van de bezetting secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken, wordt verleend. Door zijn contacten met het Landbouwhuis wordt Kwast voedselcommissaris in Overijssel met standplaats Zwolle (Hotel Geitenbeek), later volgt een overplaatsing naar Groningen. Zijn jaarsalaris van fl. 4500,-. per jaar wordt met fl. 600,- verminderd tot fl. 3900,-.

Kamp De Beetse, gelegen bij Sellingerbeetse, was in 1935 gebouwd als werkverschaffings-kamp voor werklozen uit heel Nederland en is voor Kwast sinds 1938 vertrouwd terrein. Hij heeft na de dood van Buiskool de leiding van de werkzaamheden op zich genomen en is erin geslaagd de boeren voor zich te winnen door hen te beloven dat ze in een bepaald gedeelte nog twintig jaar het recht krijgen turf te steken. Zijn plan is om 300 ha. bos aan te leggen en 600 ha. in cultuur te brengen, dat onder twintig bedrijven verdeeld zal worden.


                                      Kamp de Beetse in 1937. (Bron: https://www.verenigingwesterwolde.nl/oude-fotos/fotos-kamp-de-beetse)

Op 20 januari 1942 arriveert de eerste groep mannen, die tot aan het voorjaar door de strenge vorst niet aan het werk kan en zich daardoor te pletter verveelt. In april beginnen de tewerkgestelden met de aanleg van een weg en het planten van bomen. Later worden ze ingezet bij het rooien van de aardappels. Op 2 oktober 1942 wordt het kamp ontruimd en worden de Joden naar Westerbork afgevoerd.

Verzet
Vanuit zijn nieuwe baan als voedselcommissaris raakt Kwast in contact met het verzet. Met rijksconsulent ir. Derk Roelf Mansholt (1906-1967), waarmee hij al had samengewerkt bij de inpoldering van de Linthorst Homanpolder, richt hij de Groningse Agrarische Verzetsbeweging op. Eén van de eerste problemen waar deze organisatie mee geconfronteerd wordt, is de hulpverlening aan mensen die in Duitsland te werk gesteld dreigen te worden, een problematiek waarmee Kwast tijdens zijn werk als rijksinspecteur al te maken heeft gehad en die hem zeer ter harte gaat. Zij moeten zo spoedig mogelijk aan een baan geholpen worden of op een onderduikadres ondergebracht worden, vindt hij. Op een bepaald moment dreigt het binnen de verzetsgroep mis te gaan met de financiën, waardoor de hulpverlening aan families van gegijzelde en ondergedoken politiemannen in het gedrang komt. Door de Groningse Verzetsgroep als onafhankelijke groep onder de vleugels van Nationaal Comité van Verzet (N.C.) te plaatsen kunnen de activiteiten voortgezet worden.

Om de zaak werkbaar te houden moest de organisatie drastisch gewijzigd worden. Daarom worden mensen op grond van hun beroep samen in een groep geplaatst. Zo ontstond een Ambtenarengroep, een Industriëlengroep, een Landbouwgroep, een Scheepvaart- en Kust-vaartgroep etc. Zo zou de Ambtenarengroep proberen zoveel mogelijk vervalste persoonsbewijzen of vrijstellingen te ‘organiseren’. De Industriëlengroep zou de tewerkstelling van arbeiders in Duitsland proberen te saboteren, hetgeen ook een opdracht was voor de Land-bouwgroep. Daarnaast stelde deze laatste groep voedsel voor zieken, behoeftigen en onderduikers beschikbaar. Door haar inspanningen en met een beroep op betrouwbare zaaigoed-handelaren is het mogelijk een paar duizend Groningse gezinnen van tarwe en olie te voorzien, terwijl daarnaast 210 ton tarwe, 110 ton rogge, 80 ton peulvruchten en 10 ton koolzaad naar het westen van het land gebracht kan worden. Kwast heeft de leiding van deze groep.

Omdat de SD getipt wordt waar het koolzaad werd ‘georganiseerd’ en geperst, worden Kwast, Mansholt en enkele andere leden van de groep gearresteerd. Mansholt wordt vanaf begin 1944 opgesloten in het kamp Vught en later Amersfoort. Kwast komt dankzij bevriende rechercheurs weer snel vrij. De arrestatie door de Duitsers loopt echter met een sisser af en zelfs de in beslag genomen administratie wordt teruggegeven. Eén der gearresteerden zorgt onbedoeld voor een nieuwe taak voor de verzetsgroep. Na zijn arrestatie vond hij dat het verstrekte voedsel in het huis van bewaring de toets der kritiek niet kon doorstaan. Daarom wordt een aparte groep Gevangenenverzorging in het leven geroepen om hierin verandering te brengen.

Valt de Landbouwgroep eerder als een provinciale organisatie te beschouwen, de ‘Natura’-groep is veeleer een landelijke organisatie met dezelfde doelen. Vanaf eind 1943 – begin 1944 ging deze groep allerlei goederen inkopen, schrijft dr. L. de Jong, waaraan illegale groepen voor hun eigen werk behoefte hadden. Deze groep slaagt erin uit het hele land enorme voorraden aan te leveren en in twee centrale depots in Alphen aan den Rijn en Amersfoort op te slaan. Dat Kwast bij twee ongeveer dezelfde verzetsgroepen een vooraanstaande functie bekleedt, kan verklaard worden door de steeds verdere gespecialiseerde organisatie van het verzet en de betere samenwerking tussen de verschillende groepen. Het is goed mogelijk dat de Landbouwgroep naarmate de oorlog vordert, opgaat in de ‘Natura’-groep.

Op de verzetskaart van Kwast staan zijn verdere verzetsactiviteiten genoteerd. Zo is hij lid van de Ordedienst (OD) en de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). De OD ontstond vrij snel na de capitulatie op instigatie van officier Johan Hendrik Westerveld (1880-1942) en had als doel bij de bevrijding van Nederland de orde en rust te handhaven omdat binnen de kringen van de OD de opvatting heerste dat er dan een gezagsvacuüm zou ontstaan. Toen de bevrijding echter uitbleef, begon een groot deel van de leden in hun eigen regio met verzetsactiviteiten. Omdat Kwast in 1923 zijn dienstplicht had vervuld en in 1938 een aantal weken op herhaling was geweest, had hij voldaan aan de toelatingsvoorwaarden van de OD. Erg veel hebben deze verzetsactiviteiten niet voorgesteld, omdat de blik meer gericht was op de ordehandhaving ten tijde van en na de bevrijding van ons land.


Allard Kwast in uniform, 1923. (Bron: Familiearchief Kwast)

De LO was een initiatief van de Winterswijkse mevr. Helena Kuipers-Rietberg, verzetsnaam Tante Riek (1893-1944), die dominee Frits Slomp, verzetsnaam Frits de Zwerver (1898-1978), uit Heemse vroeg een landelijke organisatie op te richten om onderduikadressen te zoeken voor Joden en jonge mannen. Het is duidelijk dat de werkzaamheden voor deze organisatie een grote overeenkomst vertoont met die van de Landbouwgroep.
Daarnaast is Kwast hoofd van de geldinzameling bij het Nationaal Steunfonds (N.S.F.), dat vooral bekend is geworden door de omvangrijke steunverlening aan vele illegale organisaties. Ook financierde het N.S.F. onderduikers waardoor een nauwe samenwerking met de LO ontstond. Het Nationaal Comité van Verzet was vanaf 1943 actief en probeerde allerlei verzetsactiviteiten van verschillende groepen te coördineren en informatie over Duitsers te verzamelen.

Ook de drie contactpersonen op Kwasts verzetskaart verwijzen naar zijn verzetsactiviteiten. H.H. Garrelds, de in 1971 overleden voorzitter van het productschap voor pluimvee en eieren was zijn verbindingsman met de Landbouwgroep Groningen, de latere burgemeester van Bellingwolde Willem Vasbinder (1900-1974) was zijn contact met de ‘Natura’-groep en predikant Binne Roorda (1898-1945) zorgde voor de contacten met LO en de hulp aan Joden. Dat Kwast bij wel zes verschillende verzetsorganisaties was aangesloten heeft naast de hierboven beschreven reorganisatie vooral te maken met zijn status en netwerk.

'Och, ik kan nog wel een bord soep eten, zei hij bij thuiskomst.'

Arrestatie
Nog diezelfde maand slaat het noodlot toe: Kwast wordt opnieuw gearresteerd. Op 25 september geeft een NSB-boer uit Hoogkerk Kwast aan bij de Sicherheitsdienst. Kwast wilde niet onderduiken omdat hij zijn vrouw en vier jonge jongens niet kan missen. Oudste zoon Ger vertelt:
‘We zaten net aan tafel. Mijn moeder was nog getipt dat ze hem zochten. Ze belde overal heen, maar kon hem niet vinden. Later bleek dat hij de hele ochtend bij de kapper had gezeten. Och, ik kan nog wel een bord soep eten, zei hij bij thuiskomst. Hij wilde niet meteen onderduiken. Binnen vijf minuten stonden twee mannen op de stoep en namen hem gevangen. Je realiseert je op dat moment niet dat je vader definitief uit je leven verdwijnt. Ik was toen elf jaar en mijn jongste broer [Harry] pas twee.’

Bij de arrestatie wordt het hele huis leeggeroofd, waarbij vele persoonlijke bezittingen verloren zijn gegaan. Zijn vrouw en kinderen konden bij familie terecht. Ze zijn na de oorlog in het ouderlijk huis op de mr. P.J. Troelstralaan 42a teruggekeerd. Na de oorlog heeft de familie een deel van de bezittingen teruggekregen en werd ze ondersteund door de Stichting 40-45.

Kwast wordt met een auto naar het Scholtenhuis gebracht waar hij moet uitstappen. Hij wordt de brede trap opgebracht tot helemaal boven, waar een deur voor hem geopend wordt. Hij wordt nu naar de zolder gebracht, waar een veertigtal mannen bij elkaar staan of rond een tafel in het midden zitten. Achter hem wordt de deur gesloten. Van achter de tafel vraagt men in het Nederlands naar zijn naam en leeftijd. Nu pas dringt het tot Kwast door dat dit allemaal gevangenen zijn. Op de grond liggen tapijten op de vloer waarop de mannen slapen en er is één emmer voor de ontlasting. Op de voorzolder zitten enkele vrouwen en kinderen.

Hoe de ‘ontvangst’ in het Scholtenhuis heeft plaatsgevonden, weten we uit het dagboek Liever dood dan slaaf van ds. Domela Nieuwenhuis Nyegaard. Hij is na het doodschieten van zijn zoon op 25 september 1944 verbijsterd en vervloekt de Duitsers uit het raam van de woning van zijn zoon en trekt daarmee de aandacht van het publiek. De Duitsers nemen hem mee en sluiten hem op in het Scholtenhuis. In zijn dagboek staan verschillende bijbel- en liedteksten uit de allernieuwste Synodale Hervormde bundel die ds. Domela op de daarvoor geschikte momenten uitspreekt. ‘Mijn God, ik weet wel dat ‘k zal sterven’, gezang 239, zou hij gebruikt kunnen hebben voordat een aantal gevangenen werd weggevoerd naar Westerbork. Die tekst luidt: ‘Ik weet wel dat ik sterven moet/ God roept ons tot de daad.’ Beveel gerust Uw wegen!/ Die hoop moet al ons leed verzachten./ Komt laat ons voortgaan kinderen./ Ruwe stormen. Wat de toekomst brengen moge.’

In de periode dat Kwast op de zolder van het Scholtenhuis heeft doorgebracht, vinden we in Domela’s dagboek de volgende aantekening over hem:
‘Een tijdlang sliep A. Kwast, een stille lange man, naast mij, die mij bewaakte, omdat hij bang was dat ik tussenbeide zou komen als de Duitsers sommige gevangen mishandelden. Zij lieten de ten bloede gemartelden tegen de muur staan, hele nachten – soms met geboeide handen. Als zij omvielen, trapten de Duitsers op hen – zelfs herhaalde malen achtereen. Afschuwelijk! Eten kregen ze niet. Wij trachten hen wat in de mond te duwen, achter de rug van de Moffen om’

Executie en crematie
In de vroege ochtend van 11 oktober 1944 kreeg de 37-jarige Wilhelm Stöwzand (1907-?), Sturmscharführer en tot half september 1944 leider van de Sicherheitspolizei (Sipo) te Breda, van Obersturmführer Josef Anders in het Scholtenhuis de opdracht om zeventien gevangenen naar Westerbork te brengen. Voor het welslagen van de onderneming, voegde Anders hem toe, droeg Stöwzand de volle verantwoordelijkheid. De volgende dag vraagt Stöwzand Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam om in alle vroegte de gevangenen van de zolder op te halen.

Ook deze ochtend heeft Domela beschreven. Hij behoorde in eerste instantie ook tot deze groep, maar werd dankzij de inspanningen van zuster Riek Reijenga van het Militair Tehuis op voorspraak van dr. Hermann Conring (de Duitse Beauftragte in de provincie Groningen, 1894-1989), Bernard Georg Haase, de eerste man op het Scholtenhuis, 1910-1968) en dr. Werner F. Ross (de Duitse Beauftragte in de provincie Friesland van de lijst geschrapt. Hij schrijft:
‘12 oktober was een verschrikkelijke dag. Met zeventien mannen zou ik weggaan. Wij hadden reeds iets vermoed. ‘De Bril’ [bijnaam voor Evert Drost] sprak over ‘gaan naar Borkum’ en zei dat ik er ook heen moest – spottend: ‘als dominee’ (Pfarrer). Eensklaps werd er door de ‘Brulaap’ [Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam] gecommandeerd: ‘Auf’ en [hij] somde de vaderlanders op die weg moesten. Wij wisten niet waarheen: Borkum? Elders? Ter dood? Niemand wist het rechte en ware.

De zeventien mannen zijn dit keer voornamelijk verzetscontacten van verzetsstrijder Jan Rengenier Dijksterhuis (1898-1944), commandant van district IV (De Marne) van de OD. Adam leest hun namen voor waarna de gevangenen naar beneden worden geleid en in een gereedstaande vrachtwagen geduwd. Stöwzand neemt met Oberleutnant der Schutzpolizei Martien Schmidt (1903-?), de leider van het executiepeloton, in de andere vrachtwagen plaats. Oberwachtmeister der Ordnungspolizei Joseph Adam en zijn collega’s Johann Stölzle, onderofficier bij de Grüne Polizei Thoma en Hauptwachtmeister en Stutzpunktoffizier Johann Parusel plus een aantal medewerkers van de SD als Oberscharführer Ernst Paul Jendgens, Julius Nachbauer en een zekere Backler stappen eveneens in.


Het Crematorium van kamp Westerbork

Na aankomst in Westerbork worden Stöwzand en Schmidt door kampcommandant Albert Konrad Gemmeker (1907-1982) begroet, waarna deze de executieplaats vlak achter het crematorium aanwijst en ook de executie mogelijk heeft bijgewoond. De mannen worden in twee groepen verdeeld, één groep van acht en één van negen en naar de fusilladeplaats gebracht. Daarop wordt de eerste groep in een rij opgesteld waartegenover het executiepeloton, dat bestaat uit leden van de Ordnungspolizei en Begleitkommando van SD’ers, zich op korte afstand opstelt. De verzetsstrijders worden met karabijnschoten gedood, waarna ze met een pistool een genadeschot krijgen. Hierna wordt de tweede groep mannen op dezelfde wijze en door dezelfde personen gefusilleerd. Het is niet bekend of Allard Kwast tot de eerste of tweede groep gefusilleerden behoorde. Na afloop trakteert Stöwzand de leden van het executiepeloton op een glas jenever.

De Duits-joodse gevangene Hans Bial (1911-1954) hoorde op 12 oktober de schoten van het executiepeloton in het kamp. In zijn dagboek Briefe an Hetty noteerde hij:
‘Früh darf wieder mal niemand das Lager verlassen. Wir ahnen alle, was kommen wird – in Analogie zu dem neulich Geschehenen. Tatsächlich um 7.15 ertönen Schüsse – nicht einmal alle auf einmal. Gleichzeitig marschiert ein Zug Grenzschutz sin-gend durchs Lager. Man darf wirklich keine Nerven haben, sonst könnte man Schrei-krämpfe, Haserei oder etwas derartiges bekommen. Es sollen wieder 17 Opfer sein. Und es ist kein Ende zu sehen.’

                                                     De gefusilleerden van 12 oktober 1944.

De crematie
Na de executie werden, aldus Stöwzand, de ringen, papieren en andere waardevolle voorwerpen door iemand van de SD verzameld en aan hem overgedragen. Hij deed de eigendommen van de gevangenen in een envelop en stelde die Anders ter hand, waarna hij ze op diens bevel aan Untersturmführer dr. Ernst Knorr (1899-1945) van de SD moest afgeven.

Het bevrijdingsportret over Manus Pront (1895-1954) geeft een andere lezing. Pront en zijn medegevangene leerbewerker Selfried Fuchs (1913-?)* en Ies van Thijn (geen gegevens bekend) zouden de opdracht hebben gekregen de lichamen van de gefusilleerden één voor één in het crematorium van kamp Westerbork te cremeren. Zij zouden veel persoonlijke bezittingen verzameld en in een doos in het bos begraven hebben. Op de achterkant van de deurpost van het crematorium, een plek waar het niemand opviel, hebben ze elke keer de datum en het aantal mensen dat ze moesten verbranden ingekrast, waardoor alle mannen na de bevrijding geïdentificeerd konden worden. De as van de gefusilleerden werd ten westen van het executieterrein uitgestrooid en elke keer gemerkt met een klein terpje, vertelde Fuchs na de oorlog. De urn met de as van de geëxecuteerden van 12 oktober werd vlak achter het crematorium op de plek die op de afbeelding staat aangegeven met het cijfer 12 begraven.
(* Het verhaal over de getallen met de gefusilleerden op de deurpost van het crematorium wordt ook elders genoemd. Alleen gaat het hier om de Joodse gevangenen Selfried Fuchs en Isidoor Fontein).


Het crematorium en de executieplaats met aanduiding van de begraafplaats.

Omdat zijn zus wilde weten wat er met haar broer gebeurd was, bezocht ze Lehnhoff in het Scholtenhuis en toonde hem de trouwring en het horloge van haar broer, die ze via een omweg had gekregen. Hij kon toen niet meer ontkennen dat Kwast in Westerbork was doodgeschoten.

Naoorlogs eerherstel
Op vrijdag 26 oktober 1945 stond in de Provinciale Drentsche en Asser Courant het bericht dat de provincie Groningen een week later zijn verzetsmannen wilde herdenken. Voor het eerst konden de lezers de namen van alle 36 gefusilleerden van september en oktober 1944 lezen. Het voormalige illegale dagblad Trouw bracht op Allerzielen een speciaal rouwnummer uit, waarin de foto’s van de gefusilleerden stonden afgedrukt. De opbrengst kwam ten goede aan de bekostiging van dat gedenkteken en abonnees werden opgeroepen daarvoor geld te schenken.

In de ochtend van 2 november 1945 begaf een grote zwijgende menigte zich naar het Provinciehuis in Groningen. In de hal stond een zwarte urn, symbool voor de stoffelijke resten van de 45 slachtoffers van het nazigeweld, opgesteld te midden van een zee van bloemen.** Om twaalf uur begon de rouwdienst in de Martinikerk op de Grote Markt. Na Ases Tod van de Noorse componist Edvard Grieg volgden toespraken van mr. E.H. Ebels, de Commissaris der Koningin en een medeverzetsstrijder, waarna de dienst met de treurmars uit de derde symfonie van Ludwig von Beethoven besloten werd. Vier wagens met bloemen escorteerden de lijkwagen, die vervolgens koers zette naar de begraafplaats Esserveld, waar de urn ten grave gedragen werd. Op 4 mei 1948 werd het oorlogsmonument van de Groningse beeldhouwer Willem Valk (1898-1977) onthuld. Op de zandstenen U-vormige muur in vak S staan de namen van 43 verzetsstrijders (op twee stenen staat geen naam) gebeiteld.


(** In totaal zijn er tijdens de zeven executies in september en oktober 1944 62 verzetsstrijders in Kamp Westerbork gefusilleerd. In 1945 waren de lijken van 36 gefusilleerden opgegraven. Nog in 1949 werden er stoffelijke resten van verzetsstrijders in kamp Westerbork opgegraven, die achter het crematorium geëxecuteerd waren.)

Allard Kwast is opgenomen in de erelijst van gevallenen 1940-1945, die in de hal van de ingang aan het Binnenhof van de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt bewaard.

In het Groningse buurtschap Kaakhorn (gem. Het Hogeland) bij de kruising van de Schaap-weg en de doodlopende Allard Kwastweg staan tegenover elkaar twee monumenten. Het ene met het opschrift ‘Dei nait wil diek’n mout wiek’n’ (wie niet aan de dijken wil werken, moet verhuizen) verwijst naar de opening van de Linthorst Homanpolder in 1947. Het andere herdenkt de veertien tewerkgestelden die in 1939 en 1940 bij de indijking van deze polder en bij de busramp van 16 februari 1940 om het leven kwamen.

DEI NAIT WIL DIEK'N MOUT WIEK'N
LINTHORST HOMANPOLDER
1939 -1947

G. BOERMA VOORZITTER
L.J. KUIPERS SECRETARIS-BOEKHOUDER
IR. N. BIEZEVELD DIRECTEUR TECHNISCH BUREAU
UNIE VAN WATERSCHAPSBONDEN
A. KWAST INSPECTEUR VAN DE WERKVERSCHAFFING

OP 20 FEBRUARI 1939 STAK OUD-VOORZITTER D. BOUWMAN
DE EERSTE SPADE IN DE GROND

OMMELANDERZEEDIJK AUGUSTUS 1979

Bij de plechtige installatie van de polder op 28 februari 1948 herdacht dr. E.H. Ebels in zijn toespraak Allard Kwast en de omgekomen arbeiders bij het busongeluk van 1940. In aanwezigheid van vele autoriteiten van het koninkrijk, provincie en omliggende gemeenten onthulde de oud-commissaris der koningin mr. J. Linthorst Homan een steen in de dijkpoort waarmee hij de polder van zijn naam voorzag. De oudste zoon van Allard Kwast knipte in het bijzijn van zijn moeder daarna het lint door dat de weg door de polder afsloot.
Het monument is een bakstenen muur met een tekststeen en twee stenen die versierd zijn van een reliëf. Op de linkere afbeelding is een vrouw op een hoorn van overvloed afgebeeld met op de achtergrond een koe en een paard. De rechterafbeelding toont een bootje op zee met in het water twee zeehonden.

In zijn beschrijving van de werkprojecten in de provincie Groningen schreef Cees Stolk:
‘Naar Allard Kwast is slechts een weg genoemd op een plek waar je zo de wereld uitloopt. Een doodlopende, voor alle verkeer afgesloten weg, zo duidt het bord. Een parallel aan de slaperdijk lopend betonpad, drie komma twee kilometer lang, zo merkt de wandelaar. De VVV-kaart kleurt de weg met een groenen rand in, wat door moet gaan voor ‘landschappelijk schoon’ en in Groningen zoveel betekent als ‘ omzoomd door bomen’.

Naoorlogse processen
Na de oorlog werden in het kader van de Bijzondere Rechtspleging in Nederland gerechtshoven opgericht om oorlogsmisdadigers en collaborateurs te berechten. Het Bijzonder Gerechtshof in Leeuwarden had drie strafkamers: een Friese, een Groninger en een Drentse Kamer. De zittingen in Groningen werden gehouden in de rechtszaal van de Arrondissementsrechtbank in de Oude Boterstraat. In de jaren 1945 tot en met 1949 verschenen de beulen en collaborateurs van het Scholtenhuis voor hun rechters.

Ook leden van het executiepeloton moesten na de oorlog verantwoording afleggen voor hun misdaden. Wegens arrestatie van Joden en mishandelingen van onder meer Joodse gevangenen werd Stöwzand na een eis van acht jaar door het Bijzonder Gerechtshof in ’s-Hertogenbosch veroordeeld tot vijf jaar en op 16 juni 1949 naar Duitsland uitgezet. Daardoor was het voor de Noord-Nederlandse justitie waarschijnlijk onmogelijk om hem ook nog ter verantwoording op te roepen. En daar was wel alle reden toe geweest. Zo gaf hij als leider van het executiepeloton op 8 april 1945 in Oosterduinen (gemeente Norg) het bevel om te vuren, waarbij de negenentwintigjarige Wildervanker Jan Kamminga en zeven andere verzetslieden de dood vonden. Oberscharführer Ernst Paul Jendgens kwam pas op 6 februari 1950 voor de rechter waar hij zich moest zich verantwoorden voor de moorden in de nacht van 31 maart op 1 april 1945 en de fusillade in Anloo een week later. In het kader van een zogenaamde Silbertanne-actie op 13 november 1943 vermoordde hij de vijfenvijftig jarige Cornelis Bellinga. Na een aanslag op NSB’er en SD-informant Pier Nobach, waarbij diens zoon abusievelijk werd doodgeschoten, werd een lijst opgemaakt waarop ook deze kruidenier en verzetsman uit Niekerk (Groningen) stond. Omdat hij weigerde mee te gaan met de SD schoot Jendgens hem in zijn slaapkamer dood. Net als vele andere beschuldigde Duitsers schoof hij de schuld op een ander, maar werd na een eis van achttien jaar tot twaalf jaar veroordeeld. Op 25 mei 1957 werd hij uitgezet, vermoedelijk naar West-Duitsland. Joseph Adam, afkomstig uit Kenzingen in Baden-Württemberg, verklaarde tijdens zijn detentie in de Groningse strafgevangenis dat hij sinds 20 september 1943 in Groningen actief was en twee keer (25 september en 12 oktober 1944) deel uitmaakte van een executiepeloton. Tot welke straf hij werd veroordeeld is niet bekend.

Voor het leiden van diverse executiepelotons in Westerbork kreeg de zesenveertigjarige Oberleutnant der Schutzpolizei Martin Schmidt in 1949 een eis van tien jaar te horen, die werd omgezet in zeven jaar hechtenis, omdat hij in opdracht handelde van majoor Heinrich Waschke, de leider van de Ordnungspolizei in het noorden. Schmidt was niet alleen betrok-ken bij de executies in Westerbork van 12 en 28 oktober 1944, waarbij respectievelijk zeventien en zeven mensen werden gefusilleerd. Op 8 december 1944 leidde hij de executie bij Marum waarbij Ruud Geert Torenbeek, Bernardus ter Horst, Albert van de Grijspaarde, Jan Jensema en Jelle Hempenius de dood vonden. Bij zijn verdediging vertelde hij de rechter dat hij er niet aan twijfelde dat deze mensen op een wettige wijze waren veroordeeld. Als nasleep van de arrestaties van Adriaan Veen (1921-1944), Miente Viersen (1910-1944) en Derk ter Veld (1920-1944) op 20 oktober 1944 was Schmidt betrokken bij de moordpartij in het gehucht De Haspel, waarbij drie mannen, onder wie de zestienjarige Ritse Vos werden doodgeschoten. Een vierde slachtoffer, J.F. Boschker kon ontsnappen en getuigde voor de rechtbank dat Schmidt wel degelijk had geschoten, maar weer volgde een ontkenning. En tenslotte was hij ook aanwezig bij de executie in Norg op 8 april 1945. Schmidt ontkende het vuurbevel te hebben gegeven, in zijn herinnering was hij slechts belast met de bewaking van de arrestanten en de afzetting van het terrein. De Nederlandse SD’er Klaas Carel Faber (1922-2012), lid van het vuurpeloton, verklaarde echter, dat Schmidt zelf had geschoten, wat door hem zoals gebruikelijk werd ontkend.
Wilhelm Lehnhoff was van oorsprong politieman, die in maart 1941 vanuit zijn eerste standplaats Den Haag overkwam naar Groningen. Hij werd er Referatleiter van de afdeling rechts georiënteerd verzet, vandaar dat de OD zijn speciale belangstelling had. Daarnaast was hij betrokken bij een aantal Silbertanne-moorden en gaf hij opdracht tot moordpartijen in Anloo en Bakkeveen (8 resp. 10 april 1944). Tegen het eind van de oorlog, op 15 april 1945 vluchtte Lehnhoff met andere SD’ers uit het Scholtenhuis naar Schiermonnikoog, waarna hij op 31 mei 1945 bij de Canadezen zijn wapens inleverde en geïnterneerd werd. Op 11 juni werd hij via Zoutkamp naar Groningen gebracht.

Voor het proces tegen Lehnhoff had de rechtbank twee dagen, 16 en 17 mei 1949, uitgetrokken. De tenlastelegging was een lange lijst met tientallen moorden, opdrachten tot executies en het toebrengen van zware, wrede mishandelingen. 75 Getuigen werden gehoord en vertelden het hof over de 28 verzetsmensen die Lehnhoff eigenhandig zou hebben vermoord of opdracht daartoe hebben gegeven. Tientallen verzetsstrijders werden op beestachtige wijze in het Scholtenhuis mishandeld. Een van zijn martelmethoden was de zogenaamde V1, waarbij hij met een gummiknuppel een geboeide gevangene in de maagstreek stootte.

Tijdens zijn proces vertelde Lehnhoff dat hij nooit op eigen initiatief gehandeld had, maar altijd de bevelen van zijn chef Bernard Georg Haase (1910-1968), hoofd van de Aussendienststelle van de Sicherheitspolizei en de SD in Groningen, had uitgevoerd. Maar meerdere getuigen onder wie ook SD’ers verklaarden echter dat Lehnhoff bewust zijn meerdere buiten zijn acties gehouden had, zodat hij zelf op de achtergrond de touwtjes in handen kon houden. Advocaat-fiscaal kolonel A.M. baron van Tuyll van Serooskerken betitelde Lehnhoff als de ‘personificatie van de Duitse terreur in het Noorden’. En hij vervolgde: ‘Wij kunnen in Lehnhoff niet een werktuig zien van een misdadig regiem. Integendeel, het regiem was mogelijk, omdat er Lehnhoffs waren die het steunden’. Het vonnis van het gerechtshof luidde: doodstraf.

                                                                     Kolonel A.M. baron van Tuyll van Serooskerken
                                                                                              (Bron: https://commons.wikimedia.org/)

Lehnhoff ging tegen het vonnis in beroep. Hij achtte het een volkenrechtelijke dwaling dat hij buiten Duitsland door een vreemde mogendheid was veroordeeld. Op 16 januari diende zijn cassatie. Op 20 maart volgde de uitspraak, hij kreeg wederom de doodstraf. Op 25 juli 1950 wees koningin Juliana Lehnhoffs gratieverzoek af en twee dagen later werd hij om kwart over vier in de ochtend gefusilleerd. Hij werd ook op de R.K.-begraafplaats aan de Herenweg (Groningen) begraven.

 

Geraadpleegde literatuur
* Asselbergs, W.J.M.A. (1975). Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 9. ’s-Hertogenbosch: Teulings' Uitgevers-maatschappij, Antwerpen / Brussel: Standaard Boekhandel.
* Bout, D.C.A. [1947]. In den strijd om ons Volksbestaan. Den Haag: Zuid-Hollandsche Uitgevers maatschappij Ad M.C. Stolk.
* Brinks, M. (2009). Het Scholtenhuis 1940-1945. Deel 1: Daden. Bedum: Profiel uitgeverij.
* Brinks, M. Kooistra, J. en Piersma, A. (2013). Represailles in Groningen, 1940-1945. In de schaduw van het Scholtenhuis. Grou: Uitgeverij Louise.
* Formsma, W.J. (red. 1976). Historie van Groningen. Stad en land. Groningen: H.D. Tjeenk Willink & Zoon.
[J.R.H.] Allard Kwast. Hij leidde de Groningse Agrarische Verzetsbeweging. De Plattelandspost, 18 augustus 1948.
* Nienhuis, J. (1949). Strijd aan het wad. Arnhem: Van Loghum Slaterus.
* Domela Nieuwenhuis Neyegaard, J.D., Van Gelder, J. en Ritzema, S. (2015). Liever dood dan slaaf (Ljeaver duad as slav): de Bloedbroederschap van de Scholtenhuiszolder. Groningen: Groenste media. (E-Book).
* Stolk, C. (1989). De hel van Jipsinghuizen. 1924-1939: werkverschaffing in Groningen. Scheemda: Meinders.
* Stolk, C. (1993). Slikken of Stikken. 1939-1955: Werkverschaffing in Groningen. Scheemda: Meinders.
* [Vereniging van Groningse Oud-Illegale werkers], [1949]. Hoe Groningen streed. Provinciaal gedenkboek van het verzet 1940-1945. Groningen: J. Niemeijer’s uitgeversmaatschappij.

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.