Cineast Bob Entrop maakte met zijn team een filmportret van Zoni Weisz (1937). Zoni zag op het station van Assen de deportatietrein met zijn familie naar Auschwitz-Birkenau vertrekken. ‘Het jasje van mijn zusje Rakli, mijn vaders ogen – ik zie ze nog altijd voor me alsof het gisteren was.’
Zoni Weisz
Zoni Weisz (1937) groeide op langs de weg. Net als de meeste andere Sinti in Nederland trok het gezin Weisz voor de oorlog rond in een woonwagen van 5,5 bij 2,2 meter. ‘Asociaal’, ‘onbetrouwbaar’, ‘dieventuig’: dat is het beeld dat ‘zigeuners’ toen opriepen.
In 1943 werd het rondtrekken door de nazi’s verboden. Vader Weisz voelde het gevaar naderen en bracht zijn gezin onder in een huis aan de Laarstraat 85 in Zutphen – het huis waar eerder een Joodse familie was weggehaald.
Tijdens de landelijke razzia op 16 mei 1944 werd ook het gezin Weisz opgepakt en naar kamp Westerbork overgebracht. Zonder Zoni: hij verbleef die nacht bij zijn tante en haar zeven kinderen in de woonwagen.
‘Juist op het moment dat ik voor een paar dagen bij mijn tante Moezela was, hoorden we dat mijn familie door de Duitsers was opgepakt. Wij namen alles wat we hadden bij elkaar, gooiden de spullen op de platte handkar uit de schuur en zijn het bos ingedoken om te schuilen. Dat lukte maar heel kort, op 19 mei werden ook wij opgepakt. We kwamen terecht op het politiebureau in Vorden. Daar gaf één van de politieagenten ons wat te eten. Het bleek later dat hij bij de ondergrondse werkte.‘
Van de razzia die op 16 mei 1944 in Zutphen is uitgevoerd, is enkele dagen later door de lokale groepscommandant van de Landwacht een verslag opgemaakt.
Bij de razzia werden op nadrukkelijk bevel van de NSB-burgemeester 134 mensen opgepakt, waaronder 65 kinderen. Vijftien politieagenten namen deel aan de razzia die met het transport naar Westerbork meegenomen van half vier in de ochtend tot half negen in de avond duurde. De sfeer onderweg in de trein was, zo schreef de groepscommandant, ‘uitstekend’ geweest.
‘Nog typerender is het, dat tijdens het transport en tevens, toen zij reeds in Westerbork waren afgeleverd, de bewaakte personen steeds om raad bij de Landwachters kwamen en dat zij zelfs mededeelden: “Wij hadden jullie niet zo niet verwacht. Jullie vallen ons reusachtig mee”.’
Samen
In zijn rapport noteerde de commandant vol trots dat er zelfs nog voor melk voor de kinderen was gestopt bij de zuivelfabriek in Beilen.
Op 19 mei 1944 werd de familie van Zoni naar Auschwitz-Birkenau weggevoerd. Geen van hen overleefde de oorlog. Zoni, zijn tante en haar kinderen wisten met hulp van de ‘goede agent’ ternauwernood aan deportatie te ontsnappen.
‘Ze hadden bedacht dat als ze snel met ons naar het station Assen gingen, waar de trein uit Westerbork stopte, wij nog mooi met de trein mee op transport naar Auschwitz konden. De politieagent die ons te eten had gegeven, zei tegen ons: “Als jullie zien dat ik mijn pet afneem, moeten jullie meteen gaan hollen.”
Ik zie het nog vóór me. De trein van Westerbork naar Auschwitz was stampvol met Sinti en Roma en ik herkende meteen het jasje van een van mijn zusjes. Zij had een blauwe jas van zo’n fluweelzachte stof. In de trein zaten van die roosters. Zij had dat jasje daar overheen gelegd. Ik wist meteen waar ze zaten. Wij moesten dus in die wagon.
De werkelijkheid is wonderbaarlijker dan wat je kunt verzinnen. Wij stonden met elkaar op het perron: een groepje van twaalf mensen. De Duitsers wilden ons in de wagon zetten. Aan de andere kant van het perron stond een trein op het punt te vertrekken. De politieagent met wie wij die afspraak hadden, nam zijn pet af. Wij zijn gaan rennen voor ons leven en in de andere trein gesprongen die meteen vertrok. Zo zijn we ontsnapt. Op dat moment hoorde ik voor het laatst de stem van mijn vader: “Moezela, Moezela, let op mijn jongen”.’
Zoni, zijn tante en haar kinderen wisten in de onderduik de oorlog te overleven. Veel familieleden werden in de concentratie- en vernietigingskampen in ‘het Oosten’ vermoord.
Na de oorlog wist Zoni met horten en stoten zijn leven op te bouwen. Hij werd een internationaal vermaard bloemist en een belangrijke woordvoerder van de Sinti en Roma gemeenschap. Hij sprak de Verenigde Naties en de Bundestag toe, ging met schoolklassen in gesprek, en schreef een boek. Over de vergeten Holocaust, de Porajmos, die we nooit mogen vergeten.
‘Ik probeer me voor te stellen hoe het zou zijn geweest als ze er nog waren. Ik probeer me voor te stellen hoe het zou zijn als ik door m’n moeder zou zijn geknuffeld. Hoe het zou zijn om met vader te gaan vissen, [...] om met m’n broertje te gaan stoeien. [...] hoe het zou als ik hun lach nog kon horen en hun tranen kon zien.
We hadden nog zoveel kunnen doen met elkaar. Samen lachen, plezier maken, eten, drinken, als ze niet waren vermoord.’