Cineast Bob Entrop maakte met zijn team een filmportret van Tinus van Mullem. Tinus van Mullem was negen jaar toen de oorlog uitbrak. ‘Veel familieleden werden opgepakt. Mijn moeder wilde zich uit angst voor de vervolging niet als Sinti laten registreren, wat onze redding is geweest.'
Tinus van Mullem
Tinus van Mullem was negen jaar toen de oorlog uitbrak. Hij woonde met zijn ouders en acht broertjes en zusjes in Den Haag. Zijn moeder, Emilie Weiss, was een Sinti, zijn vader een ‘burgerman’. Tinus’ vader dook tijdens de oorlog onder.
‘Veel familieleden werden opgepakt. Mijn moeder wilde zich uit angst voor de vervolging niet als Sinti laten registreren, wat onze redding is geweest. We kregen echter geen bonkaarten en moesten andere manieren vinden om aan voedsel te komen.
Ik had geluk dat ik een gewone burgernaam had en er niet als Sinti uitzag. Om aan eten en brandstof te komen, “organiseerde” ik levensmiddelen en kolen. Een bekende van mij werd door de Duitsers gegrepen en voor een winkel doodgeschoten. Ze lieten hem liggen als voorbeeld voor ons, “de plunderaars”. Later zwierf ik rond, op zoek naar voedsel en onderdak.
De honger maakte je vindingrijk. Ik kon heel goed stelen en roven. Daar was ik goed in! Ik sloop zo’n winkel in, jatte een paar broden en bracht die thuis. Na de oorlog kostte het me moeite om dat af te leren.’
Toen Tinus een keer kolen uit een trein probeerde te stelen, werd hij door de Duitsers gesnapt. Ze schoten op hem. Hij werd in zijn voet geraakt en kwam in het Zuidwalziekenhuis terecht.
‘Mijn verblijf in het ziekenhuis maakte meer indruk op me dan het feit dat er op me geschoten was.
Ik waste me nooit en verwilderde totaal. Mijn moeder liet in 1943 een foto van ons gezin maken nadat ze ons allemaal met sunlight zeep had schoon geschrobd. Ik ben de oudste, dus de grootste.’
Verkrampt
‘M’n moeder heeft heel haar verdere leven geleden onder het juk dat haar broers zijn doodgeslagen. Het heeft haar hele leven verkrampt. Dus ook een gedeelte dat van ons. Moeder ging direct na de oorlog, toen de bevrijding een feit was, ze was weer in Den Haag, elke dag naar het station. “Mam, waarom ga je nou elke dag naar het station?” “Ja, weet je, als mijn familie komt dan moet ik er bij wezen.”'
Na de bevrijding bleek dat de oorlogsjaren een grote doorwerking hadden gehad op het gezin Van Mullem. Met name op de moeder van Tinus.
‘M’n moeder heeft heel haar verdere leven geleden onder het juk dat haar broers zijn doodgeslagen. Het heeft haar hele leven verkrampt. Dus ook een gedeelte dat van ons.
Moeder ging direct na de oorlog, toen de bevrijding een feit was, ze was weer in Den Haag, elke dag naar het station. “Mam, waarom ga je nou elke dag naar het station?” “Ja, weet je, als mijn familie komt dan moet ik er bij wezen.”
Toen ze ‘s nachts een keer de deur bij haar open zagen staan belde de politie tijdens een patrouille aan om haar daarop attent te maken. Haar reactie: “Die moet altijd open blijven staan want als mijn familie komt, moeten ze gelijk naar binnen kunnen.”
Tientallen jaren na de oorlog huilde ze drie keer per nacht. Tot mijn moeder stierf, had ze het steeds over haar broers. Ze heeft het verdriet nooit kunnen verwerken.’