Dit portret is geschreven door Anjes Driessen, jongste dochter van Elisabeth (Mädie) Franz, overlevende van een gedeporteerde Sinti familie, vanuit Beek (Limburg) op 16 mei 1944, via kamp Westerbork op 19 mei 1944, naar concentratiekamp Auschwitz.
Mädie Franz
Ik vertel dit verhaal met veel respect voor mijn moeder en mijn familie. Helaas is mijn moeder op 21 november 2014 overleden, maar ze heeft mij veel verhalen verteld over haar familie en haar jeugd. Ook over de deportatie en haar ervaringen in Westerbork en Auschwitz. Ik ga niet alle verhalen in dit verslag vertellen, maar alleen de dingen die mij belangrijk lijken om de herinnering aan mijn familie vast te leggen en de levenswijze van de Sinti van toen te laten herleven. Sommige feiten heb ik uit boeken moeten halen en na moeten vragen aan instanties, daar ik mijn moeder niets meer kan vragen. Zoals uit het verhaal dat de toenmalige huisarts Dhr. H. van Rens uit Beek heeft gepubliceerd, 'Een Voetnoot bij de Wereldgeschiedenis, Beek tijdens de Tweede Wereldoorlog', uitgebracht in 1994 bij drukkerij Econoom bv Beek L. Dit boekje verscheen naar aanleiding van de onthulling van het monument op 16 mei 1993, door de burgemeester van Beek.
Ik ben mij ervan bewust dat ik de naam “Zigeuners” gebruik en dat dit als een scheldwoord wordt gezien door Sinti en Roma. Ik wil dan ook niemand beledigen met deze uitdrukking en dit woord alleen gebruiken als een verzamelwoord voor de Sinti en Roma in de burgertaal. Mijn moeder had hier overigens geen probleem mee.
Het begin
Mijn familie van mijn moeders kant was een Sinti familie die rond 1924 vanuit Oostelijk Europa (Pruisen, Polen) naar het westen kwamen met een door paarden getrokken wagen. Ze verdienden de kost met de handel in paarden, met het maken van muziek en theater. Ze reisden rond door heel Europa en deden geregeld Nederland aan. Vooral in België en Zuid-Limburg waren ze vaak te vinden. Mam is als jongste dochter geboren op 29 februari 1928 in Waimes, dicht bij Malmedy in de Belgische Ardennen. Ze werd boven een cafeetje geboren waar de familie toen een feest muzikaal opluisterde. Mijn oma mocht boven in het bed van de eigenaresse bevallen en als dank werd deze mevrouw de peetmoeder van mam bij haar doop. Mam kreeg ook haar naam: Elisabeth. Haar Sinti naam werd Mädie, wat meisje betekent.
De familie reisde veel in Zuid-Limburg en voorzag in het levensonderhoud met musiceren, de handel in Hitten (een paardenras) en gaf voorstellingen met een groot marionettentheater gebouwd door een Beekse timmerman. Opa maakte de kleding van de marionetten zelf. De vrouwen droegen bij met het handelen in stoffen en manufacturen, van huis tot huis. Bij de bevolking die hen kende waren ze graag gezien maar bij anderen werden ze vaak met de nek aangekeken, bang dat ze hun kinderen zouden stelen. Volgens mijn moeder moesten ze daar alleen om lachen want wat moesten ze met NOG meer kinderen, ze hadden er zelf al genoeg.
De broers en de oudere zussen waren mooie mensen, dus geliefd bij de andere sekse, dit tot ongenoegen van de burgerouders. Tevens was mijn opa een zeer strenge man en mochten de kinderen niet zomaar weg bij de wagen. Vooral de meisjes werden goed in de gaten gehouden opdat ze geen schaamte over de familie brachten. Ze mochten bijvoorbeeld niet roken en niet gaan dansen. Opa was ook streng Katholiek. Mam vertelde verhalen waarin zij of haar broers en zus ook wel eens ongehoorzaam waren maar ook de consequenties droegen. Haar oudste zus was verantwoordelijk voor de jongeren en zorgde ervoor dat er orde en netheid heerste in het gezin.
Mijn moeder had naar eigen zeggen een hele fijne jeugd met liefde en respect, ze waren ook zeer hecht. Oma Ernestine was een rustige, lieve moeder die de meisjes, en ja, ook de jongens opvoedde met orde en reinheid. De gebruiken van Sinti met betrekking tot reinheid zijn zeer uitgebreid en het betreft hier niet alleen het schoon zijn op je lichaam. Zo was het heel gewoon dat de kleding van de heren en de dames gescheiden werden gewassen en ook de schone kleding mocht niet bij elkaar in de kasten en lade. Zo heeft mijn moeder mijn 2 twee zussen ( Erna, Anita ) en mij ook nog opgevoed. Alleen met wassen, dat gaat me te ver. Wel het scheiden in de kast van ondergoed, dat doen wij nog steeds. Maar het gaat nog veel verder. Sinti vinden veel dingen onrein die burgers gewoon vinden. Zelfs het spreken over of het noemen van, voor burgers, gewone onderwerpen en woorden die ik hier niet ga noemen uit respect voor de Sinti en hun cultuur. Ik ben opgevoed als een burger met een heel klein beetje van de Sinti – cultuur dat mijn moeder belangrijk vond om door te geven. Veel dingen vond zij niet belangrijk genoeg en daar mijn vader niets op had met deze cultuur is ook zij verburgerlijkt. Ook mede met wat zij meegemaakt heeft in de kampen veranderde haar kijk hierop.
In Zuid-Limburg beviel het zo goed dat ze een vaste standplaats hadden op De Heide in Beek. Van daaruit speelden ze op kermissen en feesten met hun orkestje, waaraan ze de artistieke familienaam Les Franzesko's hadden gegeven, een combinatie van Pools en Frans. Opa kreeg zelfs een keer een aanbod van een toenmalig bekend circus om hun huisorkest te worden en met hen mee te reizen, maar dit heeft hij afgeslagen. Daarvoor was hij te eigenzinnig en gesteld op de eigen vrijheid in familieverband.
In 1943 werd ook in Nederland het rondreizen voor alle woonwagenbewoners verboden. Om aan die beperking te ontkomen en omdat opa persé niet op een kamp wilde staan, vestigde de familie zich in een oud leegstaand huisje in Bocholtz. Hier waren ze al een paar keer geweest gedurende zeer koude winters en de jongere kinderen gingen hier dan ook naar school. Alleen ome Mannele, die toen al getrouwd was met tante Agnes, een burgervrouw en 2 zoontjes had, ging inwonen bij zijn schoonouders in hun huis in Beek.
De burgemeester van Bocholtz verkondigde echter dat de familie het huisje onmiddellijk moest verlaten. De familie werd dan ook met de woonwagen, die tijdelijk bij een boer was gestald, onder politiebegeleiding overgebracht naar een verzamelkamp aan de rand van de stad Maastricht. Opa vond het vreselijk om op een kamp te wonen, maar mijn moeder vond het geweldig, omdat ze daar kinderen had om mee te spelen. Opa kon echter een kleine weide pachten, het “Katteweitje” aan de Kloostersteeg in Beek en kreeg een vergunning om daar zijn wagen heen te brengen. Het was in de buurt van zijn getrouwde zoon die ook deel uitmaakte van het orkest en dus mee reisde met zijn familie als ze een feest of kermis gingen opluisteren met hun muziek. De familie trok met de woonwagen met 2 paarden (oude Beekenaren herinnerden zich de glanzend geborstelde paarden met rode kwasten als appeltjes en het mooie houtsnijwerk, het glanzende koper en het geslepen glas van de ramen) en ome Mannele met zijn familie met een woonwagen die getrokken werd door een auto. Die auto was voor die tijd wel heel erg modern en bijzonder. Mijn moeder vertelde dat als ze een heuvel op moesten de auto het niet haalde en dat opa dan de paarden voor de wagen moest spannen om de woonwagen van ome Mannele omhoog te kunnen trekken.
De Razzia
In de vroege morgen van 16 mei 1944 vond de grote razzia plaats op alle “Zigeuners” in heel Nederland. Sommige burgemeesters deden net alsof ze van niets wisten en waarschuwden dat ze moesten onderduiken. Zo niet de NSB-burgemeester van Beek, Regout. Hij belastte 2 politieagenten met de taak de familie Franz te arresteren. Er zouden ook 2 Duitsers bij betrokken zijn geweest. Het weitje werd afgezet en de familie in de woonwagen werd wakker geklopt en gedwongen de agenten te volgen naar het politiebureau. Daar lagen de arrestatiebevelen al klaar. Onmiddellijk daarna werd er ook gebonsd op de deur van het huis, waarin ome Mannele woonde met zijn gezin. Ome Mannele heeft, doordat tante Agnes de agenten aan de praat hield, kunnen vluchten uit een klein raampje op zolder. Zijn verhaal en het verhaal wat er toen gebeurde staat ook beschreven in bovenstaande boekje en er staat in de herdenkingsroute van Beek een luistersteen met dit verhaal.
Heel vroeg die dag gingen ze met een bus naar Sittard-station, van daaruit met een personentrein onder begeleiding van de 2 Beekse politieagenten naar Zwolle. Aangekomen in Zwolle werden ze overgedragen aan de Duitse politie en werden ze, samen met andere Zigeuners die uit heel Nederland aankwamen, in een zwaarbewaakte trein gezet. Deze trein ging op weg naar Westerbork.
Westerbork
Zoni Weisz vertelt in zijn boek hoe het daar aan toe ging met betrekking tot de selectie van “echte Zigeuners” (Roma en Sinti), zij stateloos waren of een speciale pas bezaten (Italiaans en Frans ) en de reizigers met een Nederlands paspoort. Van de 578 aangekomen personen bleven er 245 “echte” Zigeuners over, de anderen werden naar huis gestuurd. Helaas moest mijn familie blijven.
In Westerbork werden ze kaal geschoren en in een ontsmettingsbad gedaan. Hiermee had opa de grootste moeite mee: met zijn snor en baard verdween ook een groot deel van zijn identiteit. Voor iedereen stond hij bekend onder de naam Spitzbart, = Spitse baard / snor. Ze kwamen terecht in een grote woonbarak. Over het korte verblijf in Westerbork is door mijn moeder verteld in een interview in Westerbork in 2014,voor een uitzending van de EO, Geloven op 2.
Mijn opmerking over dit interview: Mijn moeder praat hier over hoe rustig het op dat moment is. Ik weet dat zij daarmee bedoelt dat in haar herinnering de kampgeluiden haar altijd zijn bijgebleven, zoals het harde schreeuwen van de Duitsers, vooral het woord SCHNELL, kon ze niet vergeten. Tevens het blaffen van de honden en het huilen overal. Tijdens onze stilte van Westerbork hoorde zij de herrie van alle kampen waar zij geweest is. In de kampen heeft ze dingen gezien en gehoord die een kind nooit mag zien en horen, zelfs een volwassene kan dit niet bevatten en verwerken.
Een ding dat ze vertelde was dat veel zigeuners hun gebruiken, opvoeding en trots vergaten maar de familie Franz hield ook hier vast aan hun gewoonten zover dat mogelijk was.
Opa schijnt gezegd te hebben dat hij zich voor sommigen van hun “volk” schaamde en dat als ze dit zouden overleven geen van zijn kinderen zich ooit met een Sinti mochten inlaten. Hier hebben de 3 kinderen die terug zijn gekomen zich ook aan gehouden. Ze zijn alle drie met een burger getrouwd.
Tante Soela kreeg 1 zoon, Jos, ome Mannele 2 zoons, Bennie en Schani, en mijn moeder 3 dochters Erna, Anita en Anjes. Mijn moeder en tante Soela hebben wij nooit de Romanesch taal horen spreken. Ze hebben zich mede door de veranderde tijd aangepast en zijn dan ook moderne en geëmancipeerde dames geworden en ome Mannele een gerespecteerde heer. Van ome Eifa is mij niets bekend alleen dat hij een zoon had met een Duitse dame geboren einde 50-er jaren, ergens in de Eifel. Allen hebben zij hun kinderen opgevoed met het voor hun belangrijkste.
Op Transport naar Auschwitz
De gehele familie en alle aanwezige Sinti en Roma werden samen op 19 mei 1944 weer op transport gezet, deze keer per goederentrein, samen met een transport Joden maar strikt hiervan gescheiden. 80 personen per wagon met 2 emmers, 1 met drinkwater en een voor urine en uitwerpselen.
Er is een heel onderzoek gedaan naar de identiteit van het meisje dat uit de deur van een wagon kijkt. Dit is beschreven in het boek “Settela” van Aad Wagenaar. Jammer dat mijn moeder nooit een foto van dit meisje is getoond want zij kende Settela en haar familie. Ze zaten zelfs bij elkaar in dezelfde wagon en ze heeft toen ook gehoord dat de moeder van Settela, (“Toetela”) genaamd, haar dochter waarschuwde toen ze naar buiten stond te kijken: “Settela, trek je hoofd naar binnen dadelijk kom je tussen de deur als ze die dicht doen.” Ik weet nog dat ik in 1994 meteen het boekje heb gekocht. En, nadat ik het gelezen had, gelijk aan mijn moeder liet zien en dat ze het beeld op de voorkant onmiddellijk herkende. “Dat is Settela Steinbach ja”, en meteen vertelde ze precies over haar familie zoals in het boekje beschreven is, met namen en alles. Ze vertelde ook dat ze met de broertjes van Settela speelde als ze in de buurt waren en over het gehandicapte broertje dat niet kon lopen. Daarna heeft mijn moeder het boekje ook gelezen en haar commentaar was:” Had het mij maar gevraagd, dan hadden ze zich veel tijd kunnen besparen met dat onderzoek”. Ik heb daarop geantwoord:” Niemand wist dat u in Valkenburg woonde en wie u was, vandaar”. Zelfs toen nog dachten de meesten dat alle Zigeuners op een kamp woonden.
Mijn vader en moeder hebben in 1965 een bungalow gebouwd in de “Hekerbeek”, een buurt in Valkenburg waar mijn vader is opgegroeid, daar heeft mijn moeder gewoond tot 1999. In 1996 is mijn vader overleden. Het huis werd te groot voor haar alleen, ze heeft het toen verkocht en is in een flatje gaan wonen in het centrum van Valkenburg. Mijn zoon John heeft onlangs dit huis kunnen kopen, als mijn moeder dit nog had kunnen meemaken dan zou ze heel trots geweest zijn. Zo is haar huis weer terug in de familie
Auschwitz
Ze kwamen na een lange en vreselijke reis op 21 mei aan in Auschwitz- Birkenau waar ze weer uit de trein werden gehaald. Ze werden naar het Zigeunerlager gebracht en werden in een barak gezet. Ook werden ze hier geregistreerd en getatoeëerd. Mijn moeder kreeg nr. Z-10728. Nu waren ze geen mensen meer maar nummers en werden ook zo behandeld. Mijn familie zat in barak 18. In december 2014 ben ik samen met mijn man, zoon en schoondochter naar Auschwitz gegaan om te zien waar mijn moeder niet over wilde praten en toen begreep ik pas waarom niet. Deze, hoe zal ik het noemen, "ervaring", heeft ons allen erg aangegrepen. Wat hebben die mensen allemaal moeten doorstaan, VRESELIJK. Het respect dat ik altijd voor mijn moeder heb gehad is toen nog groter geworden. Ze is ook na deze misdaad, anders kan ik het niet noemen, een lieve, positieve, sterke en goedlachse “dame” gebleven. Ze heeft nooit een hekel aan de huidige Duitsers gehad en ze zei dat de Duitse soldaat ook alleen zijn werk moest doen in opdracht van de SS, anders werd ook hij doodgeschoten. Alleen de kapo's in het kamp kon ze schieten, dat waren misdadigers, die voor een stuk brood of gewoon voor de lol, hun eigen mensen doodmartelden.
De zin “Dit mag nooit meer gebeuren” heeft ze ook gebruikt maar ze zei er wel achteraan, “Het gebeurd nog steeds, nu ook nog.”
Foto's die ik in 2014 maakte van de overblijfselen van barak 18 (Zigeunerlager, Birkenau)
Over Birkenau heeft mijn moeder niet zoveel verteld. Ik denk dat dat te veel herinneringen opriep. Wat Crasa in het boekje Settela vertelde, dat heeft ze wel beaamd. Ze werden geselecteerd op Arbeitsfähig en te oud of te jong. In de kampregistratie staat voor mijn moeder en haar zussen Soela en Poenta “Artistin” vermeld als beroep. Oma en Poenta gingen eind juli 1944 naar kamp Ravensbrück, opa en de broers naar Buchenwald, terwijl Mam en tante Soela in Birkenau moesten blijven, om grote stenen kapot te slaan om wegen aan te leggen. Ze vertelde dat ze ook gaten moesten graven en daarna weer dichtgooien. Na een tijdje, ze wist niet meer hoe lang, werd ze samen met tante Soela op transport gezet naar een fabriek in Schloss Wolkenburg, nabij Leipzig, volgens mijn moeder was dit een vliegtuigonderdelen fabriek maar onderzoek wijst uit dat het een fabriek van Volkswagen was, in ieder geval metaal. Opa, oma en tante Poenta zijn waarschijnlijk direct na aankomst in de andere kampen vermoord: ze konden niet werken door hun leeftijd en tante Poenta was ziek. Uit Sachsenhausen ( 35 km. boven Berlijn ) is nog een kaart aangekomen in Beek, van Ome Shanni, met de tekst: “Stuur alsjeblieft een pakje met eten”. Ome Leutze is waarschijnlijk in Buchenwald (300 km. ten zuidwesten van Berlijn ) om het leven gekomen.
Van Ome Peppie, daar weer 100 km. vandaan, is nog een document gevonden waarop staat dat hij uit kamp “Dora” ( Mittelbau ) is ontsnapt op 15 september 1944 en op 20 september is afgevoerd van de lijst. Het is niet bekend of hij weer is opgepakt en vermoord of dat er onderweg iets gebeurd is. Ook zijn naam Jozef is vreemd want Jozef (Mannele) is nooit opgepakt. Uit de geboortedatum kunnen we opmaken dat dit Peppie geweest moet zijn. Er is nooit meer iets van Peppie vernomen.
De fabriek
In de Volkswagenfabriek bij Wolkenburg was er een vrouwelijke Poolse kapo die berucht was voor het treiteren en slaan van gevangenen. Mijn moeder was pas 16 jaar en zwak van de honger en ontberingen. Op een bepaald moment sloeg de kapo tante Soela, maar mijn moeder stond ernaast en heeft haar toen aan de haren door de fabriek gesleurd. De kapo heeft hen toen nooit meer aangeraakt. Het eten was slecht, een waterige “soep” en een stukje brood per dag, maar het was binnen en niet zo zwaar als stenen sjouwen en kapot slaan. Er was ook een oude Duitse soldaat als bewaking waarvan ze met regelmaat het brood pikten. Mijn moeder werd ziek (TBC), maar ze werkte gewoon door anders zou ze ook gedood worden. Ze was dan “Arbeitsunfähig”, en niet meer nodig.
Op de vlucht
Toen de Russen dichter bij Leipzig kwamen werden de ongeveer 100 vrouwen, overigens allen zigeuners, vanuit de fabriek, te voet, richting concentratie kamp Dachau in Zuid-Duitsland gedreven. Na een paar dagen lopen werden ze in 2 goederenwagons geladen op transport richting kamp Dachau. Maar de trein werd gebombardeerd door de Russen en de locomotief vloog in brand. Doordat enkele vrouwen de aandacht probeerden te trekken van de begeleidende Duitse soldaten, door met doeken uit de raampjes te zwaaien, werden ze door een van hen opgemerkt. Deze soldaat heeft toen de deur ontgrendeld en geschreeuwd: “LAUFEN” (LOPEN). Mijn moeder, tante Soela en nog een nicht zijn toen uit de trein gesprongen en voor hun leven gaan rennen. Ze renden het bos in en keken niet om, ervan overtuigd dat ze achtervolgd werden. Na 10 minuten rennen stopten ze bij een oude boerderij en verscholen zich in een schuur. Tot hun verbazing zagen ze geen Duitse soldaten. Na een paar uur durfden ze weer verder. Ze hebben toen wat kleding van een waslijn gestolen en zich omgekleed. Ze liepen richting een stad ( ik weet niet meer welke ) waar de nicht familie had en zeiden tegen mensen en boeren, waar ze om eten vroegen, dat ze waren “ausgebomd” ( bom op het huis ). Mijn moeder vertelde nog dat ze de eerste keer dat ze een hele maaltijd kregen alles meteen naar binnen propten en toen 2 dagen zo ziek zijn geweest dat ze “niet leven en niet sterven” konden. Logisch na maanden op dunne soep en een stukje brood te hebben moeten leven. Bang om weer opgepakt te worden sliepen ze overdag in schuren en verlaten huizen en 's nachts liepen ze verder. Onderweg zijn ze toen bevrijd door de Amerikanen. Ze hebben de nicht nog naar haar familie gebracht en van daaruit zijn ze met hulp van het Rode Kruis terug naar Nederland gekomen.
Overleefd en terug in Nederland
In Nederland had Ome Mannele al gehoord dat zijn 2 zussen zouden aankomen van een man die hen bij het Rode Kruis had gezien en eerder terug was. Ze kwamen op het station van Weert aan en Ome Mannele stond hen al op te wachten. Hij herkende zijn zussen nauwelijks omdat ze zo vermagerd en ongezond er uit zagen. Terug in Beek bleken al hun bezittingen weg te zijn en de woonwagen was leeg geroofd, tot en met de violen, de accordeon en het marionettentheater. Het schijnt dat burgemeester Regout de instrumenten die achtergebleven waren heeft ingepikt (zie document ). Op dit document staat niet alles dat er geroofd is, onder andere het poppentheater en verscheidene andere instrumenten, de gitaren en een citer. Ook de inrichting van de woonwagen was geroofd inclusief een gietijzeren houtgestookt fornuis / kachel. Het enige dat mijn moeder nog had waren de oorbellen van mijn oma (een grote bloedkoraal in goud gezet) die op dat moment bij een juwelier lagen ter reparatie, en die ome Mannele bij deze juwelier teruggekregen heeft. Ome Mannele heeft deze verdeeld tussen mijn moeder en tante Soela. Mijn moeder heeft later van haar oorbel een hanger laten maken en tante Soela een ring. Deze ring is bij een woninginbraak in haar huis in Heerlen gestolen en jammer genoeg nooit teruggevonden.
De lafaard, Regout, is voordat de Amerikanen Beek binnentrokken, op een van de paarden van mijn familie gevlucht (ze hadden 2 paarden en een veulen, mam wist de namen nog: Fritz was een schimmel, Vlok een vos en Shoeka, wat mooie betekent, het veulen van Vlok).
Stateloos
Tante Soela, mijn moeder en later ome Eifa konden gelukkig bij Ome Mannele terecht die ondertussen een huis in Susteren had. Mam kwam terug met TBC en moest voor 1 jaar in een rusthuis in Vaals genezen en aansterken. Met haar longen is het eigenlijk nooit helemaal goed gekomen, maar mam zeurde of klaagde nooit, niet over haar gezondheid en niet over haar situatie als Holocaust overlevende. Ze was een zeer sterke vrouw die haar leven helemaal zelf weer heeft opgebouwd want hulp van Nederland hoefde ze niet te verwachten, ze was immers nog steeds stateloos.
Er was geen opvang voor de teruggekomen gedeporteerden en al helemaal geen compensatie voor de gestolen goederen en eigendommen, nee, de staat bekommerde zich alleen om de staat en de bevolking moest maar zien hoe ze zich redden. Om geld te verdienen om te eten moesten ze werken, dus gingen mijn moeder met haar broer en zus weer langs de deuren met waren, waaronder stoffen en ander textiel. Dat mocht echter niet want dat werd als zwarthandel gezien en zo werden ze weer opgepakt en voor een nacht in de cel gegooid. Mijn moeder vertelde daar trouwens met veel plezier over, want na wat zij had meegemaakt was dit een eitje. Ze had sowieso het idee dat de Nederlandse staat liever had gehad dat geen Sinti of Roma terug was gekomen, opgeruimd staat netjes. Elke aanvraag die Ome Mannele voor hen deed, voor levensonderhoud, werd afgewezen.
Afgewezen aanvraag: “Bocholtz, 21.9.1945, Mijne Heeren! U had mijn verzoek betreffende extra distributie bescheiden teruggestuurd vanwege onvoldoende gegevens. Bijgaande de gegevens. …. Alle drie gearresteerd op 16 Mei 1944 te Beek (L). Reden van arrestatie, omdat wij Zigeuners waren, overgebracht naar Westerbork, Auschwitz, Buchenwald, Sachsenhausen, bevrijd in Neu-Brandenburg. Teruggekeerd in Nederland 4.5.45. Nationaliteit, Stateloos. Mijn twee zusters C. Franz en E. Franz zijn van Auschwitz naar Ravensbrück overgebracht. Teruggekeerd in Nederland den 23.5.1945. Ik denk dat het zoo wel goed zal zijn, en verzoeken om spoedige afwikkeling. W. Franz, Bocholtz Z.L., Baneheide”
Rechtsherstel
Zelfs in de huidige tijd worden er overal op de wereld, en ja ook in Nederland, de “Zigeuners” als minderwaardig gevonden en hun gewoonten en gebruiken verworpen. Mijn moeder heeft zelfs nog in 1992/1993 van een buurvrouw in Valkenburg moeten horen, tijdens een burenruzie, “Jou hadden ze moeten vergassen”. Ik geef toe dat ik toen rood zag en als ik niet was tegengehouden door mijn vader, dan had dat mens het niet overleefd (zelfs nu ik dit aan het opschrijven ben, borrelt de haat weer op maar ik ben ervan overtuigd dat ze haar straf, voor die opmerking, niet zal ontlopen ).
De Duitsers daarentegen hebben een Wiedergutmachung aangeboden die toen is uitgekeerd via de Zwitserse banken. Tegelijkertijd kwam het Nederlandse rechtsherstel in 2000, waarmee de slachtoffers van Holocaust en/of hun nabestaanden een uitkering konden aanvragen. Een deel was er voor de Joodse slachtoffers en een deel voor de Zigeuners. Het deel voor de Zigeuners is gesplitst in uitkering en een “pot”. Het grootste deel van het geld zit in die pot die bestemd is voor projecten die de Zigeunergemeenschap ten goede komen. Deze pot wordt beheerd door de Nederlandse staat.
Persoonlijke ervaring van mijn moeder met rechtsherstel
Persoonlijk zou ik wel eens willen zien waar dit geld aan besteed wordt. Zij vertrouwde de beheerders niet helemaal. Doordat mijn moeder bezig was met de aanvraag van het geld voor de Duitse Dwangarbeiders, heeft ze de aanvraag van het Rechtsherstel (ook afkomstig van Duitsland ) door elkaar gehaald, we dachten dat dit een en dezelfde was. Niemand heeft ons wijzer gemaakt. Dit is pas met het maken van dit portret opgehelderd. We gaan nu een nieuwe aanvraag doen en het zal mij benieuwen of het lukt om toch nog haar aandeel, waar ze recht op had, uitbetaald te krijgen.
Nee, dit geld heeft haar lijden niet verzacht en het brengt onze familie niet terug, maar het is er en waarom dit aan de Nederlandse staat gunnen? Nederland was er niet voor de Zigeuners, niet voor de oorlog, niet tijdens de oorlog en ook niet na de oorlog. Zelfs het woord SORRY kon en kan er niet vanaf. Er zijn ook Sinti en Roma die dit geld geweigerd hebben en het “bloedgeld” noemen, ik respecteer hun keuze, maar mijn moeder zag dat anders. Zij zag dat als loon voor werken, wat niet af te kopen is met dit bedrag natuurlijk, maar ze is nooit geldbelust geweest en ze hoefde niet dankjewel te zeggen. Hiermee wil ik wel zeggen dat Duitsland tenminste heeft geprobeerd om een beetje te helpen, maar dat van Nederland nooit een handreiking is gekomen. Ik voel nu plaatsvervangende schaamte omdat ook ik een Nederlandse ben.
Enfin, mijn moeder heeft na het sanatorium bij Ome Mannele ingewoond en daarna bij tante Soela, die inmiddels getrouwd was met een Heerlenaar. Van daaruit ging mam werken in Valkenburg. In verschillende hotels was ze kamermeisje en/of werkte in de keuken. Ook heeft ze gewerkt in hotel Huis ter Duin in Noordwijk aan Zee. Met dansen in Valkenburg trof ze mijn vader, een Valkenburgse bouwvakker, en in 1953 zijn ze getrouwd. Toen pas kon ze een aanvraag tot het Nederlands burgerschap doen. Dat is in 1953 aan haar toegewezen. Ze hebben 3 dochters gekregen en ze hadden het goed.
Over haar verleden en ook over haar afkomst heeft ze steeds gezwegen tegen haar kinderen om ons te beschermen tegen opmerkingen en verkeerde behandeling door vriendinnetjes. Ik werd wel op school anders bekeken door sommige kinderen en soms ook wel gepest maar ik wist niet waarom. Ook mocht ik niet bij sommige kinderen thuis spelen wat ik alleen maar raar vond. Achteraf snapte ik het pas; dat was dus omdat de ouders wel wisten wie mijn moeder was. Veel Valkenburgers waren in de oorlog ook NSB'ers, vandaar. Ik heb pas rond mijn 14e gehoord van mijn moeder dat haar familie Sinti waren en wat er gebeurd was tijdens de oorlog. Als kind vroeg ik wel eens wat die nummers op haar arm waren, haar antwoord hierop: “ Dat is mijn telefoonnummer”, haha wij hadden helemaal geen telefoon, maar ik accepteerde gewoon wat ze zei. Mama had immers altijd gelijk. Ik zag ook wel dat mijn moeder en mijn tante een donker uiterlijk hadden maar dat werd afgedaan met: “Opa kwam uit Tsjechië en oma uit Polen”. Klaar, daar moest ik het mee doen.
Mijn moeder heeft pas veel naar buiten gebracht nadat Dhr. Van Rens uit Beek onderzoek had gedaan naar de zigeuners van Beek en waar ze gebleven waren. Hij nam toen contact op met mam en vroeg of zij haar verhaal wilde doen omdat hij er voor wilde zorgen dat er een monumentje in Beek werd geplaatst ter herinnering aan de Familie die van daaruit gedeporteerd was. Dat monumentje is er ook gekomen en er is een opname beschikbaar van de onthulling.
Mijn vader en moeder leggen een krans bij het monument, onder toezicht van dhr. Van Rens. Het monumentje met de woonwagen, de muzikantenfamilie en de tekst: “Wij lieten hen gaan” werd vervaardigd door de Beekse pater en beeldhouwer Mat van Kampen.
Na het verhaal en het monumentje kwamen verschillende aanvragen voor interviews door kranten, maar mijn moeder wilde dat niet. Inmiddels waren Ome Mannele en Tante Soela overleden, dus mijn moeder moest nu echt alleen verder en wilde gewoon vergeten. Ze heeft in 2009 nog wel op een cd, gemaakt door Annelies van Rens, gesproken, dit ter gelegenheid van 65 jaar bevrijding van Beek. Net als andere overlevenden uit die tijd, Joodse, verzetsmensen en andere inwoners.
Tenslotte
Ik heb dit portret geschreven met heel veel respect voor mijn moeder Mädie. Ik heb geprobeerd om de verhalen en de feiten goed weer te geven en hier en daar mijn eigen mening ingevoegd.
Ik zie dit portret als een herinnering aan mijn lieve moeder, oma en overgrootmoeder, aan mijn familie die niet mochten blijven leven en die overleefden. Een document voor de toekomst, zodat niet vergeten wordt wat deze mensen aangedaan is. En zeker voor de volgende generaties die haar verhaal niet kennen of niet kunnen/ willen doorgeven. Ook om te laten zien dat elk mens, het maakt niet uit waar vandaan, het recht heeft op een leven dat hij of zij verkiest.
Twee laatste gedachten van mijn moeder blijven mij nabij: “Alles heel mooi, die aandacht, maar waar was iedereen in 1944 en in 1945?” en “Wat wil God nog van mij, omdat ik overleefd heb?”
Ik denk dat het vertellen van haar verhaal het antwoord hierop is en ze heeft totdat ze dit leven heeft verlaten nog erg genoten van haar gezin, als echtgenote (mijn vader was haar alles en haar schoonfamilie was haar tweede familie waarin ze zich erg geliefd en gerespecteerd voelde), als moeder en schoonmoeder en zeker als oma en overgrootmoeder van haar geliefde kleinzoons, Perry, Jacky, Jeffrey en John en haar achterkleinkinderen, Kitana, Bruce en Jools.
Deze foto is een week voor haar overlijden (21 november 2014) gemaakt op 16 november 2014.