De families Weiss en Meinhardt

Op 19 mei 1944 werden vanuit het doorgangskamp Westerbork 245 Sinti en Roma naar Auschwitz-Birkenau weggevoerd. Drie dagen eerder waren zij vanuit verschillende regionale woonwagenkampen naar kamp Westerbork gebracht. Ook in de gemeente Westerbork was destijds zo’n regionaal kamp gevestigd. Hiervandaan werden de families Weiss en Meinhardt naar kamp Westerbork gedeporteerd.

De families Weiss en Meinhardt

Wie in de jaren veertig door Eursinge onder de rook van Westerbork wandelde trof een dorp dat in eeuwen niet leek veranderd. Enkele tientallen huizen met evenveel inwoners op een kleine twee kilometer afstand van grote broer Westerbork. Een buurtschap, in de middeleeuwen ontstaan als een vroege versie van een nieuwbouwwijk voor boerenzonen, die vanwege ruimtegebrek aan de andere kant van de Eursingeresch moesten gaan wonen. Waar de tijd, nog de oorlog vat leek te hebben gekregen op het dagelijkse leven. ‘We zagen geen Duitse soldaten. We hadden niet eens een veldwachter’, aldus Johannes Kuiper. Kuiper woonde samen met zijn moeder en zus aan de weg van Eursinge naar Witteveen, nog zo’n klein dorp in de buurt van Westerbork. Hij had de familieboerderij overgenomen van zijn vader die in de jaren dertig overleden was. ‘Samen met mijn moeder bestierde ik het bedrijf. Zij deed de koeien, ik onder meer de aardappelen.’

In de zomer van 1943 werden Kuiper en de andere inwoners van Eursinge opgeschrikt door de komst van meer dan twintig nieuwe inwoners. ‘Donker aandoende types.’ Sinti. Of ‘zigeuners’, zoals ze toen der tijd bekend stonden. ‘Er kwam opeens een klein kampje in Eursinge. Daar leefden reizigers maar ook twee zigeunerfamilies, de familie Meinhardt en de familie Weiss. Kinderen, volwassenen en oude van dagen. Er was zelfs een waarzegster bij. Ze leefden op straat. Schooiden wat of probeerden allerlei zaken aan de man te brengen. Ze gingen van boerderij naar boerderij en boden tegen betaling aan te helpen bij het aardappelrooien. Zo zijn ze ook bij ons terechtgekomen.’

India
De (voor)ouders van de Sinti die in 1943 bij Johannes Kuiper aan de deur kwamen, zwierven al honderden jaren door Europa. Volgens de overlevering waren ze afkomstig uit India, waar ze in de vroege middeleeuwen vertrokken zouden zijn. Dit wordt bekrachtigd door recent DNA-onderzoek. Taalonderzoek bevestigt verder dat het Romanes, de taal van de Sinti en de Roma, verwant is aan het Sanskriet, het Oudindisch.

In 1420 werden de Sinti en Roma voor het eerst in Nederland gezien. In dat jaar werd ‘Hertog Andreas van Klein-Egypte’ met 100 volgelingen, 40 paarden en aanbevelingsbrieven van de keizer van het Duitse Rijk in Deventer gastvrij ontvangen. Sinti en Roma worden dan Egyptenaren genoemd. Het Engelse woord voor de groep refereert er nog steeds aan: Gypsies.

In de 17e en het begin van de 18e eeuw was van gastvrijheid allang geen sprake meer. Er vonden met grote regelmaat klopjachten op Sinti en Roma plaats. In de buurt van Zaltbommel ving Barthold van Haeften vijftig Sinti en Roma. Twaalf vrouwen werden gegeseld en gebrandmerkt. Een voor die tijd milde straf: elders werden Sinti en Roma gewurgd, geradbraakt en gespietst.

‘Mooie mannen’
De repressie leidde aan het einde van de 18e eeuw tot het vertrek van de meeste Sinti en Roma. Pas honderd jaar later werden er weer ‘zigeuners’ in Nederland gesignaleerd. Dit betroffen paardenhandelaren die vanuit Scandinavië Nederland binnentrokken. Ze verdienden hun geld met het verhandelen van zogenaamde ‘hitten’: kleine, maar sterke paarden die gebruikt konden worden in de handel en in de transportsector.

Een groep Hongaarse Sinti en Roma reisde tegelijkertijd in de grensstreken met Duitsland rond met paard en wagen. Ze verdienden de kost met het repareren van potten en pannen en woonden in tenten. Een journalist van het Haagse Weekblad beschreef de Hongaarse ‘ketellappers’ in 1909 als ‘mooie typen met gitzwarte haren en ogen’. De vrouwen droegen vlechten ‘met tal van munten’.

De Sinti en Roma werden in die tijd niet overal vriendelijk ontvangen. Er gingen inmiddels allerlei discriminerende verhalen over de groep rond. Vaak waren de geruchten terug te leiden naar een aantal “wetenschappelijke studies”. De meest prominente was die van de Duitse Heinrich Grellmann uit 1783. Grellmann beschreef de Sinti en Roma als ‘rondtrekkende dieven’ en ‘vagebonden’. Hij beweerde dat ze lui en gemakzuchtig waren, ‘zonder enige vorm van zeden’.

Ondermijning
Het waren stereotypen waarmee ook de families Meinhard en Weiss in 1943 in Eursinge werden geconfronteerd. Sinti en Roma werden in het midden van de twintigste eeuw veelal als ongewenste gasten beschouwd. Al voor de oorlog waren er allerlei regels opgesteld om de reizende Sinti en Roma cultuur te ondermijnen. In 1918 was een speciale wet voor woonwagens en woonschepen geïntroduceerd. Een vergunning en nummerbord werden onder meer verplicht. Ook werden er eisen gesteld aan de wagen. Met het vergunningenstelsel hoopte de overheid het aantal wagens sterk te kunnen terugdringen.

In navolging van een Internationale Zigeunercentrale werd in 1937 daarnaast de Nederlandse Zigeunercentrale opgericht. Doel was om Sinti en Roma via foto’s en bijvoorbeeld vingerafdrukken te registreren om ze zoveel mogelijk uit Nederland te kunnen weren.

In Duitsland voerden de nazi’s nog veel extremere maatregelen in. In 1936 werd daar een onderzoeksinstituut voor ‘Zigeunerforschung’ opgericht. Aan het hoofd stond psychiater en socioloog Robbert Ritter. Meer dan 20.000 Sinti en Roma werden ‘onderzocht en geregistreerd’. Vanaf 1938 werden Duitse en Oostenrijkse Sinti en Roma opgejaagd, opgepakt en weggevoerd naar concentratiekampen.

Mei 1940
Toen de nazi’s in mei 1940 Nederland binnenvielen werden ook hier de regels tegen Sinti en Roma verder aangescherpt. Echter niet op Duits initiatief. Vlak na de Duitse inval schreef L.A. Van Doorn, directeur van de Utrechtse instelling voor Maatschappelijk Hulpbetoon, een artikel met de kop ‘DE WOONWAGENS MOETEN VERDWIJNEN’. Het bleek een voorbode: korte tijd later werden Sinti en Roma op voorspraak van Nederlandse ambtenaren massaal geregistreerd.

Op 1 juli 1943 volgde met het trekverbod een tweede maatregel. Van de ongeveer 2.700 woonwagens moesten er 1.163 naar grote verzamelkampen worden verplaatst. Een deel van de Sinti en Roma dook onder, trok in leegstaande huizen of verborg zich in bossen of holen. Enkele honderden families besloten naar de verzamelkampen te gaan. Achtergelaten woonwagens werden naar opslagplaatsen gebracht. In Drenthe fungeerde kamp Westerbork als een dergelijke opslagplaats.

Eén van de mensen die na het trekverbod onderdook was Willem Meinhardt. Op 29 oktober 1943 diende Meinhardt een verzoek in om zich op het verzamelkamp in Eursinge te vestigen. Aan de burgemeester van Westerbork verklaarde hij met zijn vrouw en zoontje van 11 maanden te hebben rondgetrokken in de provincie Utrecht waar ze in een tentje of bij boeren in de schuur hadden geslapen. Samen met zijn gezin en een nicht met haar zes kinderen wilde hij nu naar het kamp in Eursinge.

De familie Weiss verbleef op dat moment al enkele maanden op het verzamelkamp in Drenthe. Johannes Kuiper bood ze een tijdlang een plek op zijn land aan. Met name met dochter Marietje ‘Sinca’ Weiss wist hij een goede band op te bouwen.

‘Met hun wagens stonden ze bij ons op het land. Ze hielpen mee met het aardappelrooien. Ik was toen 21. We zaten met de meisjes en jongens wel eens in hotel Meursinge in Westerbork. Daar werden altijd films gedraaid. Ze spraken niet allemaal goed Nederlands (of Duits) en konden ook niet allemaal lezen. Ik zat dan midden in de groep en las hardop de ondertiteling voor zodat iedereen het begreep. Regelmatig hielden we daarnaast speciale feesten bij ons in de schuur. Met violen erbij. Iedereen dansen.’

De razzia

‘Ik had Marietje en de andere Sinti enkele weken daarvoor naar Eursinge teruggebracht. Alle wagens echter elkaar, ik voorop. Toen hoorden we op een gegeven moment: “De mensen zijn allemaal opgepakt.” We stonden er machteloos tegenover. Wat konden we doen?’

De razzia
Op 14 mei 1944 plaatsten de nazi’s een definitieve zet met betrekking tot de vervolging van de Sinti en Roma in Nederland. Die dag verstuurde de nazileiding een telegram aan verschillende Nederlandse politiekorpsen met de opdracht ‘ […] eener centrale aanhouding van alle in Nederland verblijvende personen die het kenmerk der zigeuners bezitten’. Op 16 mei 1944 vonden er in verschillende plaatsen in Nederland razzia’s plaats. 578 Sinti, Roma en reizigers werden door voornamelijk Nederlandse politieagenten opgepakt en naar kamp Westerbork weggevoerd.

Ook het verzamelkamp in Eursinge werd in de vroege ochtend van 16 mei door de politie van Westerbork omsingeld. Johannes Kuiper:

‘Ik had Marietje en de andere Sinti enkele weken daarvoor naar Eursinge teruggebracht. Alle wagens echter elkaar, ik voorop. Toen hoorden we op een gegeven moment: “De mensen zijn allemaal opgepakt.” We stonden er machteloos tegenover. Wat konden we doen?’

Bij aankomst in kamp Westerbork werden de families Weiss en Meinhardt naar de registratiezaal gebracht waar ze om kwart over zeven in de ochtend aankwamen. Ze waren de eerste Sinti en Roma die arriveerden. Alle spullen van waarde werden nauwkeurig geregistreerd, ingenomen en opgeslagen; de rest werd verbrand. Vervolgens gingen de nieuwe gevangenen naar de quarantainebarak waar ze werden kaalgeschoren en ontluisd. Een behandeling die veelal uren duurde. Commandant Gemmeker zou persoonlijk een kijkje hebben genomen. ‘Na, herr Dokter’, zo zou hij tegen een Joodse arts hebben gezegd, ‘das sind ganz andere Leute als Sie und ich, etwas?’

De Joodse gevangene Weinberg Wijvern, lid van de Ordedienst (OD) van kamp Westerbork, werd ingezet om de Sinti en Roma naar een woonbarak, barak 69, te brengen en ze daar te bewaken.

‘Het was een vreemde groep die het kamp binnengebracht werd. Het waren geen Joden maar zigeuners. Wij kregen de opdracht tijdens de nacht bij de zigeuners op wacht te staan. Dus daar stonden we dan, met een grote zaklamp in de aanslag. Zo nu en dan kwamen er vrouwen naar ons toe die ons voorzichtig vragen stelden over wat er met hen zou gaan gebeuren. Dit waren vragen waar wij ook geen antwoord op konden geven.’

Een deel van de 578 Sinti en Roma die op 16 en 17 mei in Westerbork aankwamen werd na enkele uren vrijgelaten. Zo bleken tijdens de registratie 60 personen over een Italiaans, Guatemalteeks of Zwitsers paspoort te beschikken. Neutrale landen en een bondgenoot van nazi-Duitsland. Aan de consuls van de genoemde landen werd de vraag voorgelegd wat met deze Sinti en Roma moest gebeuren. De Italiaanse en Guatemalteekse vertegenwoordigers pleitten met succes voor vrijlating. De Italiaanse consul kwam zelfs persoonlijk naar kamp Westerbork om de zaak te bespreken. Het lot van de Zwitsers was echter grillig: 6 werden alsnog gedeporteerd ondanks een uitspraak van commandant Gemmeker dat ‘Zwitsers voor geen mogelijkheid zigeuners kunnen zijn’.

Daarnaast werd op 16 mei eveneens een grote groep met reizigers (niet-Sinti en Roma woonwagenbewoners) opgepakt. De NSB-burgemeesters van onder meer Utrecht, Zutphen en IJsselstein hadden het telegram van 14 mei gebruikt om alle ‘asociale elementen’ uit hun gemeenten te verwijderen. Tot de reizigers behoorde de dan 11-jarige Hannes Kabalt uit Utrecht.

‘Daar stond de kampcommandant, Gemmeker, met zijn hond. Hij stond naar ons te kijken, kwam op m’n vader toegelopen en vroeg een begeleider om de paspoorten. Hij vroeg mijn vader waar hij vandaan kwam. “Uit Utrecht”, antwoorde mijn vader, waarop Gemmeker uitschreeuwde: “Ze zijn verrückt daar in Utrecht!”’

Auschwitz
245 Sinti en Roma werden op 19 mei vanuit kamp Westerbork naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Hieronder, naast de leden van de families Weiss en Meinhardt, Settela Steinbach (1934), wereldberoemd door de filmopname die er die dag van haar in de wagonopening in Westerbork werd gemaakt. Zij moest, net als het overgrote gedeelte van de ‘inzittenden’, nog 18 jaar worden.

Na drie dagen arriveerde de trein in Auschwitz. De Sinti en Roma werden naar het ‘Zigeunerlager’ in Birkenau gestuurd, een speciale afdeling gelegen dichtbij de gaskamers. Er heersten onvoorstelbare onhygiënische toestanden waardoor velen aan vlektyfus, diarree of van honger bezweken. Een deel van de gevangenen werd onderworpen aan gruwelijke medische experimenten.

De uit Westerbork afkomstige Sinti en Roma werden in barak 18, het Holländerblock, ondergebracht. De mensen kregen een tatoeage op hun linkeronderarm, een Z gevolgd door een getal van vijf cijfers. Bijna dagelijks waren er urenlange appels en strafexercities. De ‘arbeidsgeschikte’ Sinti en Roma werden op den duur doorgestuurd naar andere kampen. Begin augustus 1944 werd het Zigeunerlager geliquideerd en alle resterende vrouwen, kinderen en ouderen onder hevig verzet de gaskamers ingedreven.

De Joodse Lucie Adelsberger (1895) was begin augustus 1944 als arts werkzaam in de kinderbarak van het Zigeunerlager.

‘De deuren werden opengegooid, de SS stormde binnen, begeleid door vier gevangenen. De ontruiming begon. De mensen werden uit de bedden getrokken, als bundels gepakt en eruit gedragen. We stonden erbij en moesten machteloos toezien. In enkele minuten was de barak leeg. Ieder bed werd nogmaals aan een onderzoek onderworpen en elke hoek van de barak doorzocht. De barak werd weer vergrendeld en de SS vertrok met haar slachtoffers. Wij bleven ongedeerd achter. De volgende morgen, 1 augustus, was het zigeunerkamp, dat de dag daarvoor nog 3.500 á 4.000 mensen telde, ontruimd.’

Dodenmars
Marietje ‘Sinca’ Weiss zat ten tijde van de liquidatie van het Zigeunerlager gevangen in het Duitse concentratiekamp Ravensbrück, vlak onder Berlijn. In de herfst van 1938 was door de SS besloten tot de oprichting van een kamp speciaal voor ‘vrouwelijke vijanden van de Duitse staat’. Gedurende de oorlog passeerden uiteindelijk 132.000 vrouwen de poort van Ravensbrück. Naar schatting 92.000 overleefden, mede door het zware kampleven, hun gevangenschap niet. Marietje en de andere Sinti en Roma nemen in Ravensbrück een bijzondere positie in: het was een van de weinige groepen waartoe ook minderjarigen behoorden.

Een groep van twintig uit Westerbork gedeporteerde vrouwen en meisjes werden met vele andere Sinti en Roma op 1 september 1944 tewerkgesteld bij een wapenfabriek in Wolkenburg bij Leipzig, een buitencommando van het concentratiekamp Flossenburg. Hiertoe behoorde mogelijk ook Marietje. Naast wapens moest ze met de andere gevangenen in Wolkenburg onder andere radio’s fabriceren.

Toen het Russische leger na enige maanden Leipzig naderde, werden Marietje en de andere nog in leven zijde Sinti en Roma onder barre omstandigheden op dodenmars gestuurd. ‘In Leipzig werden de mensen soms door de ramen heen op de appelplaats gegooid. Zo van boven af. In het begin was het verschrikkelijk als je dode mensen zag, maar op den duur wordt je daar erg hard in. Van Leipzig hebben we vlak voor de bevrijding naar Dachau moeten lopen. We hebben er zestien dagen over gedaan. Zestien dagen hebben we moeten lopen zonder eten en drinken. We hadden geen zolen meer onder onze voeten. Er waren meisjes bij waar het bloed van de benen en voeten afdroop. In Dachau zijn we na enkele dagen door de geallieerden bevrijdt’, aldus Crasa Wagner die net als Marietje op 19 mei 1944 uit Westerbork naar Auschwitz was gedeporteerd.

Bevrijd
Van de 245 uit Westerbork weggevoerde Sinti en Roma keerden uiteindelijk slechts 31 na de Tweede Wereldoorlog terug. Hen stond in het naoorlogse Nederland geen warm welkom te wachten. Onbegrip, beeldvorming en vooroordelen leidden tot een wederzijds wantrouwen tussen overheid, burgers en Sinti en Roma. Duidelijk zichtbaar in de media in de afgelopen tachtig jaar waren de komst en (mislukte) integratie van nieuwe groepen buitenlandse Sinti en Roma, de strijd voor betere leefomstandigheden en het recht te mogen rondreizen, en de zoektocht naar erkenning voor het oorlogsleed.

Marietje ‘Sinca’ Weiss was een van de weinige in Eursinge opgepakte Sinti die de oorlog wist te overleven. Johannes Kuiper:

‘Marietje is kort na de oorlog nog een keer terug geweest in Eursinge, zo heeft m’n zuster me later verteld. Ze wilde de woonwagen van de familie verbranden. Dat is gebruikelijk bij zigeuners als iemand overleden is. Daarna hebben we haar nooit meer gezien. Tientallen jaren later las ik in de krant dat er een herdenking zou zijn in kamp Westerbork van het transport van 19 mei 1944. Ik zei tegen m’n vrouw: “Daar wil ik heen’”.

Ik heb toen een foto van Marietje meegenomen en aan verschillende zigeuners gevraagd of zij Marietje kenden. Een van hen bleek haar dochter te zijn. Zij vertelde me dat Marietje al op 42-jarige leeftijd was overleden, en dat ze gedurende haar leven altijd last had gehouden van wat er tijdens een oorlog was gebeurd. Ik heb later nog vaak aan Marietje gedacht. Het was een mooi meisje. Ja, een erg mooi meisje.’

Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Herinneringscentrum Kamp Westerbork
  • Oosthalen 8, 9414TG Hooghalen
  • Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.