Aan de hand van Hulda Franzen-Bamberger schreef antropoloog Peter Jorna een diepgravend portret over de familie Bamberger en andere Sinti en Roma met een link met de stad Nijmegen.
De familie Bamberger
Kranten, brieven, lijsten. Over bijna in de vergetelheid geraakte families
Tijden veranderen, in bepaalde periodes komen families op, en in andere periodes zijn ze vrijwel verdwenen. Wat zegt ons nu de familienaam Bamberger, of Franzen … we hebben geen flauw benul. Toch waren dit grote families eertijds, waarvan op 21 mei 1944 alleen al onder de naam Franzen 11 leden met een kampnummer geregistreerd zijn in Auschwitz-Birkenau, afkomstig uit het Nederlandse transport uit Westerbork. Franzen, ‘zo gewoon’, en ook de naam Bamberger associeert men ook niet direct met Sinti of Roma. Eerder dringt zich, nu ik dit portret schrijf, de onsterfelijke maar onder de huidige generatie vast en zeker vergeten koning van de lach op, Piet Bamberger van het duo De Mounties. De naam Hulda Franzen-Bamberger intrigeert mij echter, mede door haar leeftijd (76 jaar) en haar woonplaats (Nijmegen) en het feit dat zij ook ‘opgehaald’ werd tijdens de Zigeunerrazzia van 16 mei 1944.
Bamberger
In 1997 ontmoette ik tijdens mijn werk een persoon die zich voorstelde als Bamberger. Een voor mij nog onbekende naam, maar dat gold toen wel voor meer Sinti- en Romafamilienamen. De ontmoeting vond plaats in Best, op het toenmalige kantoor van de Sinti. Daar zat ik voor mijn werk een dag in de week ter ondersteuning van de zelforganisatie, op grond van een bestaande afspraak. Formulieren invullen en brieven schrijven, dat was wat ik deed. Een jurist ben ik niet, maar schrijven kon ik wel, zo legde ik de organisatie uit.
Bamberger wenste hulp bij het aanvragen van een oorlogspensioentje, in het kader van de Wet op de Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV). Feitelijk kon dat toen niet meer voor de tweede generatie, vanwege het besluit van de toenmalige minister (1993) om voor deze leeftijden alleen nog de vergoedingsregeling voor psychiatrische hulp beschikbaar te houden. Voor de Sinti en Roma was dat echter een ‘doekje voor het bloeden’, zoals de Vereniging Lau Mazirel in 1993 al opmerkte in haar tijdschrift `O Drom’. Ik weet dat ik nog naar de man in kwestie toe geweest ben, op het kampje nabij begraafplaats Vredenhof aan de Haarlemmerweg in Amsterdam. In de woonwagen hadden we een gesprek, met toelichting op het hoe en waarom, aan de hand van snippers uit zijn verleden en dat van andere daar aanwezige familieleden.
Later, in 2013, kwam ik de naam opnieuw tegen, in Brabant, op een kampje in de buurt van Waalre. Bij mijn bezoek aan de wagens daar, om de woonsituatie en wensen te inventariseren in verband met de door de gemeente voorgenomen renovatie, kwam ik Bambergers tegen, ouderen en jongeren. Met steden in Duitsland had men een familierelatie, vernam ik nog al eens. Onlangs kwam ik de naam opnieuw tegen in weer andere documenten, bij de voorbereidingen van een presentatie voor Museum het Valkhof in Nijmegen, zodat er een iets duidelijker beeld is ontstaan over deze oude families.
Nijmegen, 5 mei 1943. Een ‘Zigeunerkoning’ sterft
Karel Johannes Willem Franzen (*22 mei 1866 – Ϯ 5 mei 1943) woonde al een aantal jaren in de Lompenkramersgas op nummer 11, in de benedenstad van Nijmegen, in de buurt van de kerk en het burgergasthuis. Toen deze paardenhandelaar en violist overleed werd van hem met alle égards en onder grote belangstelling afscheid genomen in de Carmelkerk. Hij is ter aarde besteld op RK Begraafplaats Daalseweg.
Ik las het in een krant, en niet in eentje maar in vele. Kennelijk is het bericht als persbericht overgenomen door regionale kranten en landelijke pers (zie foto). Een ‘Zigeunerkoning’ nog wel, zag ik staan – al werd men indertijd zo al gauw genoemd wanneer van een grote familie sprake was. Een familie van aanzien met verwanten over de grens en verspreid over het land. Twee- en twintig kinderen, aldus het krantenartikel uit 1943 – ‘waarvan zestien nog in leven’. Als plaats van geboorte stond ‘Pogentia’ vermeld. Tot op heden blijft dit onvindbaar, het zal ergens in het oude Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk zijn geweest.
Het verbaasde me al met al en het mijne wilde ik hiervan weten voordat ik mijn presentatie gaf in Nijmegen (3 maart 2019). In dit opzicht leek Nijmegen qua recente geschiedenis immers een onbeschreven blad. Wel staat in standaardwerken over dit onderwerp (Sijes, Lucassen) vermeld dat Nijmegen op 16 mei 1944 tot de 18 zogenoemde Razzia- gemeenten behoorde. Twee personen waren daar toen ‘opgehaald’, en dat was dat. Archieven, van gemeenten en politie, waren er niet meer, zo vermeldt het tijdschrift 'O Drom' in een klein onderzoek uit 1994-1995.
In mijn oude studentenstad ben ik sporen gaan zoeken en ging ik op een regenachtige dag in januari dit jaar naar de begraafplaats, als erfgoed in de jaren 90 gered van ruiming. De plattegrond bij de poort bevatte het op een Nijmeegse website gepubliceerde grafnummer. Helemaal achterin op het terrein. Sober maar stijlvol, en met viooltje van hout (zie foto).
De naam Hulda Franzen-Bamberger intrigeert mij echter, mede door haar leeftijd (76 jaar) en haar woonplaats (Nijmegen) en het feit dat zij ook ‘opgehaald’ werd tijdens de Zigeunerrazzia van 16 mei 1944.
Zigeunerrazzia, 16-5-1944
Kennelijk had Karel Franzen voor zijn vrouw Hulda Bamberger ook al een plaatsje laten reserveren, door familie netjes geregeld. Alleen haar sterfdatum stond open: nog in te vullen en bij te schrijven wanneer ook haar tijd gekomen was. Het lijkt erop dat de weduwe Franzen-Bamberger na het overlijden van haar man is blijven wonen in de stad aan de Waal, waar onder meer hun (klein)dochter Hulda Franzen al in 1914 was geboren en de oudjes hun woonwagen definitief hadden verruild voor een huis. Kleindochter Hulda had voor de oorlog al een relatie met een jongen van Grünholz (Ludwig), met wie zij een kind had (*1936, Hilda), kort daarna trouwde (1938) en vervolgens nog zes kinderen kreeg, waarvan drie in Nijmegen (Aloïsia, 1939; Rosa, 1940; Sophia-Maria, 1942). Het jonge gezin Grünholz-Franzen stond in 1944 echter ingeschreven in Den Haag, met een woonwagen op het verzamelkamp aan de Veenkade 113. Uit dit ‘Zigeunerbuurtje’ - inclusief huizen zoals in het hofje aan de Bilderdijkstraat - zijn op 16 mei bijna 100 Sinti en Roma opgepakt en vanaf Hollands Spoor (‘Staatsspoor’) naar Westerbork vervoerd.
Nijmeegse Oorlogsdoden, het bombardement op 22 februari 1944
Vele Sinti en Roma – door andere reizigers om den brode ook wel ‘Manische’ genoemd, van Manusch wat ‘Mens’ betekent in het Romanes - zijn in oorlogstijd in een huis gaan wonen op last van de Duitse maatregelen in 1943. Ook in Nijmegen, zoals in het geval van de familie Stuiver-Wijs. Deze kreeg, vermoedelijk omdat deze reizigers niet op het verzamelkamp bij de stad wilden staan, een huis in de benedenstad toegewezen. Elisabeth Theresia ‘Didiets’ Wijs (*Amersfoort, 25-1-1915), koopvrouw in galanterieën, was in de jaren 30 getrouwd met Antonius Charles Stuiver (*Nijmegen, 1912), een vioolbouwer, venter en scharensliep. De woning aan de Stikke Hezelstraat 41A stond leeg, nadat de Joodse weduwe Glaser-Egger was ‘opgehaald’. Ten tijde van het grote vergissingsbombardement van de Geallieerden woonden op dit adres twaalf personen behorende tot de oude woonwagenfamilies Rolink en Stuiver. Schoondochter Elisabeth was een ‘manische’, dochter van Hendrik Wijs en Juliana Grünhout (Grünholz). Elisabeth kreeg met Antonius 5 kinderen: Berendina Juliana (*1933, Zevenaar), Antonius Charles jr.(*1934, Aalsmeer), Hendrik (*1937, Nijmegen), Jacobus Johannes (*1940, Wageningen) en Barend (*1942, Druten).
Van alle twaalf overleefden alleen de oude, Berend Rolink en diens oudste zoon Jaap het bombardement. Zij waren op 22 februari 1944 namelijk niet in de stad, maar aan de overkant van de Waal, uit venten in Herveld. De straten van de Nijmeegse benedenstad zijn sinds kort geplaveid met beeltenisjes ter nagedachtenis, ook van deze oorlogsdoden.
Andere Manische familieleden waren ondertussen al de stad uit, zich voegend bij familie in grote steden als Den Haag (Grünholz, Franzen, andere) en Amsterdam (Steinbach, Bamberger, andere). Van de beide laatste families zijn in januari 2019, in Berlijn, een aantal brieven openbaar geworden, vanuit Nijmegen gestuurd naar België en vanuit België.
Ondertussen in België (1943-1944)
Er waren ook vele Sinti en Roma die in 1943 hun toevlucht over de zuidelijke grens hadden gezocht, of ze waren daar omdat ze gewoon waren te reizen en te handelen in hun uitgestrekte werkgebied: Bambergers, Meinhardt, Weiss, Steinbachs en vele andere Sinti, en ook Roma paardenhandelaren (Lovari). Daar voltrokken zich echter al de eerste Zigeunerrazzia’s, de grootste in november 1943, uitlopend in het Zigeunerkonvooi vanuit Mechelen naar Auschwitz (15 januari, 1944).
Iemand die daaraan - en aan het vergelijkbare Nederlandse Zigeunertransport later dat jaar - ternauwernood ontkwam, was de handelaar en muzikant Antonius Lodewijk Louis Steinbach (*1886, Dinxperlo - Ϯ 1968, Sittard). Deze violist en cellist had al jaren zijn winterkwartier in de Amsterdamse Jodenbuurt (Dijkstraat 11 huis). In het seizoen reisde hij, met zijn vrouw Rosina Muma Weiss (*1865, net als de familie Bamberger afkomstig uit Friedrichslohra). Zij waren nog voor de landelijke aanhouding in België van 23 november 1943 al opgepakt en gescheiden van elkaar geïnterneerd. Lodewijk (Louis) in de (straf)kolonie Merksplas, Rosina in Sint Andries, een door de Duitsers geconfisqueerd Rijksweldadigheidsgesticht bij Brugge. Dringend maar beleefd schrijft Louis de Belgische autoriteiten in oktober 1943 een verzoek om terug te mogen keren naar Nederland, samen met zijn vrouw, daar zij immers in Amsterdam hun middelen van bestaan hadden en hun kinderen.
Een ander voorbeeld van het feit dat zigeuners ook indertijd (vele) brieven - al dan niet lieten - schrijven is afkomstig van Hendrik August Feigli Steinbach (*1919, Roermond). Feigli - zijn Sinti naam - woont dan nog in de benedenstad van Nijmegen, waar ook veel Joden woonden. Op zijn adres, Priemstraat 10, stond sinds 1941 overigens ook stoelenmatter Johan Grünholz met zijn vrouw ingeschreven. Hendrik August toont zich bezorgd, in de brief van 10 mei 1944 aan zijn zwager, Jozef Willem Bordes Willebrord Bamberger (geboren in 1896, nabij het klooster Ammerszoden en getrouwd met Elisa Weiss, Aken, *1903). Die zat immers ‘al zolang onschuldig vast’ in het gevang van Brussel, schrijft hij.
Dit nieuws had hij vernomen via zijn vader, de eerder genoemde Louis Antonius Steinbach. Later blijkt dat bij het schrijven van deze brief (mei 1944) het verzoek van zijn eigen vader Louis - terug naar Nederland samen met zijn vrouw Muma - al te zijn ingewilligd (7 december 1943). Hendrik Feigli Steinbach doet tenslotte nog de groeten van zijn zus Anna en hij laat zijn zwager de groeten overbrengen aan diens zoon Peter Bamberger, op dat moment 12 jaar. Het gezin Bamberger is op het moment van schrijven echter al in Auschwitz-Birkenau.
Hendrik August Steinbach was getrouwd met Carmen Berger (geboren 12 juni 1923 in Brückenau). Ze hadden een kind van 9 maanden, Sophie, zo laat het Amsterdamse politie archief van de razzia in 1944 in deze stad zien. Alle 21 op 16 en 17 mei opgepakte Sinti - waaronder het gezin van Hendrik en ook zijn vader en moeder - werden echter op 20 mei uit hun cel vrij gelaten, ‘vanwege de onmisbaarheid voor het Amsterdamse uitgaansleven’, wat daar tot een spontaan concertje leidde. Hendrik en Carmen zouden op een woonwagenkampje in Stein de gezegende leeftijd van 80 jaar bereiken, andere Sinti, zoals de Rosenbergs, in Brabant. Vader Lodewijk Antonius Steinbach bereikt op het woonwagenkamp van Sittard de leeftijd van 82 jaar, zijn vrouw wordt 80.
Dossin, Mechelen
Het lot van de briefontvangers is anders. Jozef Bamberger overleed in het Zigeunerlager van Auschwitz-Birkenau (31 maart 1944), nog voordat familie uit Nederland aankwam. Zijn vrouw Elisa(beth) was 'transportiert' zo vermelden de Auschwitz-kampboeken, vermoedelijk aan de vooravond van de vernietiging van het Zigeunerlager - dus eind juli 1944: voor arbeid in Ravensbrück. Of zij de oorlog overleefd heeft, is (mij) niet duidelijk geworden, net zo min als het lot van hun veertienjarige zoon Peter, en zijn zusjes Viktoria (Sittard, *1933) en Eliese (Roermond, *1930).
In België was het grootste doorgangskamp een kazerne (zie afbeelding), bij Mechelen; wel vergelijkbaar met Westerbork maar niet identiek, gelet op de volgende beschrijving:
“De gevangenen werden opgesloten in drie zalen aan het uiteinde van het binnenplein en waren van alles en nog wat verstoken. Er waren zelfs geen toiletvoorzieningen. De nazi-bewakers toonden geen genade: moeders van wie de kleine kinderen de matrassen hadden bevuild kregen zweepslagen. Contact met andere gevangenen was uitgesloten. Onder de dreiging van machinegeweren konden ze twee uren per dag rondwandelen op het binnenplein”.
Op 15 januari 1944 werden alle daar samengebrachte zigeuners gedeporteerd in een speciaal Z-konvooi met bestemming Auschwitz-Birkenau. Onder de 351 gedeporteerden bevonden zich 77 mannen, 99 vrouwen en 175 kinderen (99 jongens en 76 meisjes). Onder hen bevonden zich vele Nederlandse Sinti en Roma, zoals leden van de families Bamberger (3 personen), Weiss (8), Steinbach (10), met hen aangetrouwde Meinhardts en Grünholz, en vele andere families meer. In totaal zouden van dit transport slechts 13 personen de Nazi concentratiekampen in het oosten overleven.
Terug naar Westerbork
Vanuit Westerbork zijn op 19 mei 1944 naar schatting 245 personen (225 Sinti, 20 Roma) heengezonden naar Auschwitz. Hiervan overleven 31, meest kind of jongvolwassen. Op 21 mei 1944 kwamen dus opnieuw Bambergers aan in Auschwitz-Birkenau, waaronder de oude weduwe Hulda Franzen-Bamberger en Hulda Grünholz met haar man Ludwig en kinderen. Op oorlogsmonumenten staat achter de grootmoeder Hulda 22 mei 1944 als sterfdatum vermeld, hetgeen zich echter niet laat bevestigen aan de hand van de Auschwitz boeken (geen sterfdatum vermeld). Dikwijls ziet men op websites dat de aankomst in Auschwitz als sterfdatum is aangehouden, dan wel die van de vernietiging van het Zigeunerlager in Birkenau (3 augustus 1944). Hulda Grünholz sterft hierbij eveneens, zoals zovelen tijdens die nacht (naar schatting 3.000 Zigeuners uit heel Europa, volgens recente onderzoeken zelfs 4.200).
Uit informatie van Herinneringscentrum Kamp Westerbork valt af te leiden dat nog een Bamberger uit Nederland is opgepakt en weggevoerd, vermoedelijk een dochter van de oude Hulda. Deze Anna Maria Weiss-Bamberger (*2-1-1898, in Nierstein oftewel Nürenstein) is getrouwd met Adam Weiss, een als Duitse Zigeuner in Nederland geregistreerde Sinto (*1-6-1893, Schepshausen-Aken). Net als zijn vrouw en kinderen – vermoedelijk 9 in getal - worden zij op 16 mei 1944 door de politie opgepakt in een dorpje bij Westerbork, Eursinge, waar de families Weiss en Meinhardt in twee wagens bij een boer werken. Adam Weiss overleeft Birkenau maar sterft uiteindelijk zoals zovelen bij de dwangarbeid in concentratiekamp Buchenwald (5-10-1944).
Terug naar Bamberg
In Nederlandse genealogieën staat de naam Bamberger over het algemeen vermeld als een oude Joodse familie met Duitse herkomst (zie afbeelding, Bamberg in Beieren). Ook onder de Sinti komt deze familienaam echter voor. Tot nu bekende documenten gaan terug naar begin 19e eeuw en vermoedelijk nog verder. Ook ‘Bamberger Zigeuners’ behoorden tot de vele pendelaars indertijd, tussen midden-Duitsland en Amsterdam.
In Amsterdam had koopman Karl Bamberger, zelf geboren in (Noordrijn-Westfalen (Sassmannhausen, een ‘Zigeunerkolonie’ nabij Slot Wittgenstein) zich al laten inschrijven. Hij was getrouwd met Elisabeth Dorothea Kiefer, zelf koopmansdochter en Zigeunervrouw afkomstig uit Schwarzburg (Thüringen). Via deze handelsfamilie beschikten Karl en ook de kinderen al vroeg over een Nederlandse pas en vergunning tot verblijf in de stad. Reizen deden ze per ‘Planwagen’ (huifkar), zoals zoveel volk indertijd, onderweg overnachtend in logementen langs de Napoleontische wegen.
Van hun kinderen zijn er drie bekend, vanwege hun huwelijk met de Steinbachs - eveneens uit Sassmanhausen - en een Weiss van Friedrichslohra (een andere uiteenvallende kolonie uit de 18e eeuw, bij Nordhausen in Thüringen).
Johanna Bamberger was Karl's oudere dochter en al in Amsterdam geboren (*1839 of 1843 – Ϯ 04-02-1935, Brunssum/Maastricht). Deze kraamster was getrouwd met (Joseph) Heinrich Hendrik Steinbach (*30-06-1845, Herford, Noordrijn-Westfalen), een toneelspeler, kunstenmaker, paraplumaker en koopman kramer. Hoewel Heinrich al in 1900 overleed, te Amsterdam, liet hij negen kinderen na, waarvan zeven zonen naamdragers van de grote familie Steinbach werden.
Van Johanna’s zus Anna Maria Bamberger deden Joseph en Maria bij haar geboorte aangifte in Limburg (*Bergen, 10-02-1845 – Roermond, Ϯ 27-08-1929). Zij trouwde met een Weiss, geboren in Altendorf bij Essen (22-11-1852). Eind 19e eeuw stonden zij en Adam Weiss geregistreerd in Amsterdam. Zelf maken zij de Tweede Wereldoorlog niet meer mee, maar wel hun (klein)kinderen, waaronder de in dit portret genoemde Anna Maria Bamberger (Ϯ Auschwitz-Birkenau), getrouwd met de genoemde Adam Weiss, kleinzoon aan vaderskant (Ϯ Buchenwald , 5-10-1944).
Ook zoon Joseph was onderweg geboren (Ansbach, Beieren, * 1 mei 1854 – Roermond, Ϯ 13 april 1930). Deze ‘mandenmakerleurder’ en ‘gymnastiekwerker’ (koorddanser), zo valt te lezen op oude archiefkaarten, was gehuwd met Maria Steinbach (Oraniënburg bij Berlijn, *15 augustus 1852 - Kerkrade, Ϯ 19 december 1915). Een van hun twaalf kinderen is de in Nederland geboren Willem (Johan Willebrordus, * 1896) die we in dit portret ook al tegenkwamen.
Vier van deze grootvaders - aan vader’s zijde - van de huidige na-oorlogse generatie zouden de Tweede Wereldoorlog overleven doordat zij aan de razzia’s en deportaties ontkwamen. Dit gold ook voor twee grootmoeders aan vader’s zijde (Steinbach, dochters evenwel van Johanna Bamberger). In tegenstelling tot de Nederlandse lijsten (Westerbork), waar omgekomen Bambergers ‘onzichtbaar’ zijn – want vrouwen, gehuwd met Franzen, Grünholz en Weiss – komt de naam op de Belgische lijsten (Dossin) wel weer voor, onder de mannen.
Tot slot
Terwijl van de Steinbachs uit Limburg in de jaren 30 en 40 van de 20e eeuw volop foto’s zijn gemaakt - en ook al in omloop, dikwijls zeer tegen de zin in van nabestaanden - is dat voor de Bambergers voor zover bekend niet het geval. Al denk ik dat van mevrouw Hulda Franzen-Bamberger ooit wel portretfoto’s gemaakt zijn. Soms volstaat evenwel een beschrijving om een beeld te krijgen van het leven van door het leven geharde, lieve mensen.
Bronnen
Cottaar, Annemarie. Kooplui, Kermisklanten en andere woonwagenbewoners. 2000
De Gooi- en Eemlander, 11 mei 1943
Dossin, transportlijst Zigeunerkonvooij (website)
Gypsy Memorial Books Auschwitz-Birkenau, 1993: Hauptbuch des Zigeunerlagers (Frauen, seite 693), in: The Memorial Book, The Gypsies at Auschwitz-Birkenau (page 718), Saur Verlag, München. 1993
Joods Amsterdam https://www.joodsamsterdam.nl/familie-bamberg/
Jorna, Peter. Sinti en Roma in beeld in Nederland, presentatie, Museum het Valkhof, Nijmegen, 3 maart 2019
Lakerveld, Carry van, en Nijst, Raoul. Zicht op verleden. Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma. 2010
Lucassen, Leo. En men noemde hen zigeuners. De geschiedenis van Kaldarascha, Ursari, Lowara en Sinti in Nederland (1750-1944). 1990
https://www.oorlogsdodennijmegen.nl/persoon/franzen-bamberger/673c1c16-1c90-47e5-8653-52b41144dcaf
https://www.oorlogsdodennijmegen.nl/persoon/rolink/827da880-7fca-4369-b1b4-3a93999f322e
Pol, Angelique van der. Aan dood ontsnapt dank zij een agent. Het Parool, 18 mei 2019.
RomArchive, Berlin (geopend op 23 januari 2019): https://www.romarchive.eu/en/collection/uns-beide-ueber-die-niederlaendische-grenze-zu-bringen/